om zei hij maar niet, dat hij het zelf wel kon. Toen vroeg de juffrouw hem, of hij die plaat zo mooi vond. Hij zei van ja en de juffrouw beloofde, dat ze de plaat morgen naast het bord zou hangen. Ze streek hem over zijn haar en duwde hem lachend de deur uit.
Buiten was het warm. Maar waar was tante Mien? Zou ze vergeten hebben hem af te halen? Hij ging weer terug in school en zei het tegen de juffrouw. O, hij mocht in de gang wachten. Of hij de weg alleen nog niet kon vinden? Nee maar over een paar dagen wel. Hij wist het al bijna. Waar woonde hij dan wel?
‘In Sint Anna, juffrouw.’
Ja, dat vond de juffrouw werkelijk een heel eind, helemaal de binnenstad door.
‘Zo,’ zei de juffrouw, ‘woon jij dáár?’
Plotseling kwam Lot naar binnen en Hans liep op haar toe. De juffrouw en Lot gaven elkaar een hand. Ze praatten even, ze kenden elkaar van vroeger. Even later ging Lot weg. Hans vond, dat Lot er deftig uitzag: ze had een bruine mantel aan met bont.
‘En,’ vroeg ze, ‘is dat een verrassing?’
Hans knikte gelukkig. ‘Nou.’
‘Ja, ik was bij jullie thuis, ik wou die pereboom bij jullie in de straat eens tekenen met al die oude daken er omheen en je tante Mien kon moeilijk weg en toen ben ik je maar gaan halen.’
Achter hen riep een jongen: ‘Hee rooie, liefie van de juffrouw’. Hans kleurde, maar hij zei niets. Lot praatte door.
Ze gingen over de Markt. Er dreven grote witte wolken in de lucht. Het ene stuk van de Markt lag in de zon en het andere stuk in de schaduw. Je zag de schaduw verschuiven. Wat was de toren toch hoog! Het onderstuk was vierkant en dat had een bruine kleur; daarna kreeg je het geribbelde stuk. Het was grijs en je kon er doorheen kijken. Dat had hij nog nooit eerder gezien, 't was