4
De volgende morgen regende het heel hard. Hans stond voor het raam van de voorkamer en kreeg niet genoeg van het naar buiten kijken. Regen was toch zo wonderlijk: er viel water uit de lucht, zo maar in druppeltjes. Soms zat het in de wolken en het viel er niet uit en soms gebeurde dat wèl.
Er kwamen bobbels op de plassen.
Toen de regen ophield, ging Hans naar de speelgoedla. Dat was de onderste la van de eikenkast in de voorkamer. De la was in tweeën gedeeld door een plank. Met moeite trok hij de zware lade open en zag dat zijn afdeling leeg was. Hij herinnerde zich wat hij 's nachts gezegd had en schrok.
Jan was in de keuken bij moeder. Moeder had haar Zondagse jurk aan, een deftige bruine jurk vol glinsterende kraaltjes. Ze zei dat ze moe was en dat haar jongens niet kibbelen moesten. Ze moesten allebei zeggen wat er aan de hand was en toen besliste moeder dat Jan gelijk had. Want Jan had het speelgoed eerlijk gekregen, maar Hans had zijn speelgoed niet zonder te vragen mogen weggeven. Daarom mocht Jan het speelgoed een hele poos lang echt houden. Maar ‘Vrij en Blij’ was geen speelgoed, dat moest Hans dadelijk weer terug hebben: een boek is een boek.
Hans ging weer terug naar de voorkamer. Het was gek, maar als het donker was, waren alle dingen anders. Hij zou het spoortje nu nooit weggeven. Hij ging maar weer voor het raam staan.
Het paard kwam thuis. Fijn, dat het huis boven een stal was. De deur bonkte en het paard hinnikte. Daarna hoorde je de hoeven stampen.
De zon kwam door en het werd warm. Hij keek lang naar buiten: hun huis was het hoogste van de hele straat. Tegenover hun huis lag een kleine tuin; je kon uit de