ging. Daarom moesten ze op de slaapkamer hangen. Het was akelig, dat die mooie schilderijen gestolen werden.
Hans hield zijn ogen stijf dicht, want als de dieven merkten dat je wakker was, staken ze je dood. Hij wilde nog niet dood, want dan kwam je misschien in het vuur van de hel.
Het zweet brak hem uit. Hij hoorde de dieven hijgen toen ze de linnenkast wegsleepten. Hij moest vader en moeder toch wakker maken. Hij hield niet van vader en moeder, anders zou hij het wel durven. Zou je in de hemel komen als je goed je best deed? In de linnenkast zaten al de kleertjes voor het nieuwe kindje.
Hans begon te huilen en deed per ongeluk zijn ogen open. Terwijl hij ze vol schrik weer dicht deed, wist hij dat de kamer leeg was.
Hij keek. Op de linnenkast stond het nachtlampje; de schaduw van het spiegeltje lag reuzegroot op de zoldering. Er waren geen dieven.
Hij voelde zich heel gelukkig en riep zacht: ‘Vader, hoort u me?’ Maar moeder zei: ‘Stil Hans, je vader slaapt. Het is midden in de nacht.’
Hij wachtte totdat hij voelde dat moeder weer sliep. Toen maakte hij Jan voorzichtig wakker. Hij moest daarvoor op zijn buik over het schot hangen. Jan werd een beetje wakker, maar toen Hans zei: ‘Je mag mijn speelgoed hebben,’ ging hij dadelijk recht-op in bed zitten. Hij fluisterde: ‘Het spoortje ook?’
‘Ja.’
‘Echt? Waarom doe je dat?’
‘Wat heb ik d'r an? De meeste mensen gaan naar de hel.’
‘Goed,’ zei Jan luid. Hij vergat te fluisteren en sliep met-een weer in.
Hans schrok. Hij liet zich terugvallen. Het ledikantje schudde en maakte veel leven. Maar moeder werd niet wakker.