Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 1. Liederen met magische, religieuze en stichtelijke thematiek
(1987)–Marie van Dijk, Ate Doornbosch, Henk Kuijer, Hermine Sterringa– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 280]
| |||
32
| |||
ToelichtingEvenals Hoort katholieken al getuigt dit lied van de streng gehandhaafde scheidslijnen tussen katholieken en aanhangers van andere christelijke overtuigingen. Wij troffen het slechts eenmaal aan. | |||
Lied
| |||
[pagina 281]
| |||
Opname 2 september 19771
Kom vrienden, kom luistert eens naar mijn lied
Al wat er ja te Rotterdam al is geschied,
Van enen calvinist,
Zijne moeder niet te mis.
Zo vrijde hij daar een katholieke meid,
Beloofde haar te geven
Genoeg om van te leven
Als het haar behaagt.
2
Hij sprak er: Ach overschone maagd,
Hoe dikwijls menigmaal heb ik bij u geklaagd
Dat gij zijt rooms gezind,
O zijt gij zo verblind?
Kom, wil er mijn reden en wil mij verstaan,
Ik wil met u gaan paren
En wilGa naar margenoot* uwe ziel bewaren,
Het rooms geloof afgaan.
| |||
[pagina 282]
| |||
3
Deez' dochter antwoordde met een billijk aanschijn
Zeg mij, is uw geloof dan beter als het mijn?
Zeg mij ervan bescheid,
Zo zal ik zijn gereed
Al om uwentwil, omdat gij mij altijd kwelt;
Want Jezus hoog verheven,
En het kan niet anders wezen,
Die heeft het ingesteld.
4
---------
---------
Terwijl hij dit brood brak
En deze woorden sprak
Kom eet, het is Mijn Vlees, kom drink dit is Mijn Bloed.
Wie deze wijn zal drinken,
Zijn ziel zal eeuwig blinken
Want dit is Mijn Bloed.
5
En deze calvinist, zo stil gelijk een lam
Vol droefheid en getraan bij zijne moeder kwam.
Ach moeder, geef mij raad,
Of ik word inspiraatGa naar margenoot*
Dan is er het leven met mij gedaan.
Bij deze, laat me even,
Ik wil me gaan bekeren,
Het rooms geloof aangaan.
6
Deez' moeder die sprak zo'n zulke woorden fel
Dan wens ik u de duivels al uit die hel.
Die beide benen brak,
O schromelijke zaak.
Terwijl er deez' moeder die felle woorden sprak
Kwam daar veropenbaren
Een kind zeer grijs van haren
Dat daar binnentrad.
| |||
[pagina 283]
| |||
7
Dat kindje dat sprak er zo menige zucht
Ik ben, vervloekste maagd, ik ben uw eigen vrucht.
Dien g'hebt jong geschoot
Ter wereld hebt gedood.
Daarvoor zulde gij met mij de hel in gaan.
Zij viel geheel bezweken
En kon geen woord meer spreken,
En hare zoon bleef staan.
8
Men heeft er doen komen deez' katholieke meid.
Men heeft er haar de zaak vol droefheid uitgeleid.
Konstateer in uwe gebeden
En breng de priester mede,
Gedoopt zo wil ik zijn.
9
Men doopte deez' jongman voor jaren zo ras
----------
Het rooms geloof verheven
En trouwde daar terneder
Op diezelfden pas.
De zangeres van dit lied, Antonia Verhees-Maas te Deurne, werd in 1903 geboren in Vlierden, waar haar ouders een café annex kruidenierswinkel en later een boerderij hadden. Het gezin telde zeven kinderen. Mevrouw Verhees leerde een groot aantal liederen van haar moeder, die ze weer van hààr moeder had geleerd, en noteerde wat haar was bijgebleven zorgvuldig in schriften. Helaas herinnerde ze zich van enkele passages in bovenstaand lied slechts een paar woorden en klanken. | |||
Data en plaatsen van opname
| |||
KaartZie de volgende pagina. | |||
Vermeldingen/LiteratuurGeen | |||
[pagina 284]
| |||