Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 1. Liederen met magische, religieuze en stichtelijke thematiek
(1987)–Marie van Dijk, Ate Doornbosch, Henk Kuijer, Hermine Sterringa– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 274]
| |||||
31
| |||||
ToelichtingDe gekunstelde taal waarin het lied is geschreven heeft een groot aantal verminkingen tot gevolg gehad, al heeft de duidelijkheid van het verhaal daar niet onder geleden. In liedschriften uit de zuidelijke provincies is het woord ‘menistenkind’ vrijwel altijd vervangen door ‘ministerskind’; ook in de Belgische Kempen, waar het lied alom bekend was, werd rond de eeuwwisseling door Theophiel Peeters ‘ministerskind’ opgetekendGa naar eind2.. | |||||
Lied
| |||||
[pagina 275]
| |||||
Opname 27 februari 1967(wij reconstrueerden de melodie met behulp van een opname van 1 mei 1969) 1
Hoort katholieken al
Wat ik u zingen zal.
Een wond're zaak waarachtig is geschied
In Amsterdam, en zo vermeldt het lied
Een rijk ministerskindGa naar margenoot*
Was altijd tot het rooms geloof gezind.
Zijn vader - - - - -Ga naar margenoot*
Was steeds Satan het werk.Ga naar margenoot*
2
Hij sprak eens tot zijn zoon
Wel dat u wel betoon.
Ik hoor uw studie is voordelig fijn,
Gij zijt bekwaam om predikant te zijn.
De zoon antwoordde min
Dit is geheel niet mijne zin,
Ik zou veel liever een koopman wezen.
Laat mij naar Londen gaan
Hetgeen u lief bestaan.
| |||||
[pagina 276]
| |||||
3
Maar zoon begrijp het wel
Het is geen kinderspel,
Zo jong te reizen al naar een ander land.
Toch, zo ge wilt, gebruik dan jouw verstand.
Ik zal u laten gaan,
Als gij maar vaste geloof blijft staan
En neemt voor leiding en zult hoeden mij
Duizend dukaten mee.
4
Juist lag een schip op zeeGa naar margenoot*
Waarmee hij stak op reeGa naar margenoot*
Zo kwam hij te Londen aan het strand.
O, riep hij uit, dat is voor mij geen land.
Ik trek naar Rome toe
Want ik ben allang die ketterleer moe.
Toen is hij naar Rome toegestoken
Waar al die valse leer
De waarheid gaat te keer.
5
De heilige Vader zegt
't Is zo'n geest oprecht.
Kunt gij geloven dat de heilige mis
Gods vlees en bloed daar tegenwoordig is,
En dat de heilige maagd
In aller toevlucht zo'n hart aan God opdraagt?
De heiligen voor ons bidden.
O heiligheid, lang vast,
Dat ik het geloven vast.
6
Mijn zoon, in ootmoed,
Viel hij de paus te voet.
En riep, eerbiedig oprechte toon
O, heilige Vader, ziet een dwalend zoon
Wiens vader een menist
Die wil dat ook zijn vader waarheid is.
Toch, ik wil tot ferme leer heil zijn.
Mijn hart was steeds zo sterk
Geneigd de roomsen kerk.
| |||||
[pagina 277]
| |||||
7
Maar als hij niet was bekeerd
En het vals geloof afzweert
Aanvaardde hij geest'lijke staat.
En als menistenbroeder gelijke vaart
------------
Zag hem als priester staan voor Gods altaar.
Toch durft hij niet zijn vader melden
Die schier van droefheid smoort
Als hij iets van hem hoort.
8
Hij heeft de weinige tijd
Verlof gevraagd en zijn ideaal
Om eens naar Amsterdam te mogen gaan.
Mocht van zijn wereldlijk kleed
Dat hij zijn vaders woning binnentreedt
Die gans van blijdschap opgestoven
Dat hij zijn zoon weer ziet
Weer krimpend van verdriet.
9
Want toen hij had verteld
Hoe het met hem was gesteld
Vertrok zijn vader, riep heel vermoeid
Ontaarde zoon, wat gij mij leed aandoet.
Ik vloek een hels bestaan
De schandvlek die g' mij hebt aangedaan.
Vertrek voor altijd uit mijn ogen!
De jonkman knielde neer,
Riep: Doet een wonder, Heer.
10
Hierop verdweenGa naar margenoot* terstond
Een vlam al uit de grond
Waarin de geest der moeder, lang reeds dood,
Het verschrikkelijke schouwspel bood.
Hij riep met woeste getier
Een wonder mag zien men tot voorbeeld hier
Om te zien hoe ik moet lijden
Daar ik als meniste bleef doof
Voor 't enige waar geloof.
| |||||
[pagina 278]
| |||||
11
Hiermee verdween de ziel
Terwijl in onmacht viel
De vader, hersteld, vol schuld riep uit
O wat hels gespuis roept mijn hart zo diep.
De zoon sprak: Vader ja,
Verzaak die valse leer weldra.
Wilt u tot het rooms geloof bekeren
Omdat uw ziel bevrijd
Voor de eeuwige zaligheid.
12
De vader, neergeknield,
Door 't schrikbeeld gans bezield,
Riep: Lieve zoon, ik voel tot u kracht
Doop mij terstond door uw priestermacht.
De maagd Maria riep zij mijn hulp en bijstand ook zijn,
'k Wil in het klooster mij begeven.
De zoon, met - - - - -
Bracht lof en dank aan God.
Marie de Ridder-Brosens (geb. 1910) te Westbeemster, die het lied zong, is afkomstig uit een landbouwersgezin met tien kinderen in Chaam (Noord-Brabant). Ze noteerde de liederen die ze haar in Bavel geboren moeder had horen zingen in schriften. Voorzover ze zich kon herinneren was in het ouderlijk huis haar moeder de enige die zong. | |||||
Data en plaatsen van opname
| |||||
KaartZie de volgende pagina. | |||||
Vermeldingen/LiteratuurPeeters 1952, derde bundel, 74-77; Vermeulen 1937; Wouters 1943, 62-65. | |||||
[pagina 279]
| |||||
|