Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 1. Liederen met magische, religieuze en stichtelijke thematiek
(1987)–Marie van Dijk, Ate Doornbosch, Henk Kuijer, Hermine Sterringa– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |||||
II
| |||||
[pagina 182]
| |||||
15
| |||||
ToelichtingEr zijn twee varianten in onze collectie aanwezig. Veel informanten bleken het lied te kennen, maar weinigen waren bereid het te zingen. De tekst werd volgens onze informanten met kerkelijke goedkeuring als devotieprentje verspreid. | |||||
Opname 1 april 1970 | |||||
[pagina 183]
| |||||
1
Een joodse kindje achter stee,
Onnozel, jong van jaren,
Ging met de christenkind'ren mee
Die speelgenootjes waren.
Die kind'ren waren vroom en rein;
Aanschouwden nu 't onnozel zijn.
Om naar de kerk te treden
Namen 't joodse kindje mede.
2
Die kinderen waren vroom en rein,
Zij naderden vol verlangen.
Zij naderden het godsaltaar
Om Jezus te ontvangen.
Het joodse kindje knielt ook neer,
De priester reikt haar het Ons Heer
Zonder iets op te merken,
Aanschouw Gods wonderwerken.
3
En toen dat alles was geschied
Ging zij met haar gezellen
Huiswaarts, en zij was innig blij
Om vader te vertellen
| |||||
[pagina 184]
| |||||
Dat zij de kerk was in geweest,
Dat Jezus in haar hartje leeft:
Het was zo goed, ach vader,
Voor u ook al te gader.
4
Maar toen de vader dit vernam
DatGa naar margenoot* zijn kind was meegevarenGa naar margenoot*
Werd hij zo woedend en zo stramGa naar margenoot*
Dat het bloed stroomd'Ga naar margenoot* in zijn aderen
Hij nam het meisje bij de hand
Waar hij aan 't grasGa naar margenoot* verwerken was,
Gooide haar in de gloeiende oven,
Maar God zond hulp van boven.
5
De moeder die haar kind niet wist,
Zij zocht al een paar uren.
Maar niemand die er iets van wist,
Zij zocht bij al haar buren.
In alle straten ze vond het niet,
In alle gramschap en verdriet,
In alle straten samen,
Riep zij het bij haar name.
6
Maar toen zij de werkplaats binnentrad,
Den gloeienden oven nader,
't Was net of zij een stem vernam
Die riep: Genade vader,
Ach wil de deur eens opendoen!
De moeder stond verstomd en toen
Opent zij de gloeiende oven
Daar was Gods hulp van boven.
7
Zij sprak: Mijn allerliefste schat,
Hoe ben jij hier gekomen?
Dat heeft mijn vaderlief gelapt,
Hij heeft mij meegenomen.
Hij werd woedend en zo stramGa naar margenoot*
Dat hij me gooide in vuur en vlam.
Maar de vlammen konden mij niet hinderen:
'k Ben een van Jezus' kinderen.
| |||||
[pagina 185]
| |||||
8
De moeder is door 't kind bekeerd,
Ze hebben het doopsel ontvangen.
Ze hebben het lijden Gods vereerd
Al met betraande wangen.
De jood, hij stierf van ramp en smart,
Hij stierf van gramschap en van smart,
De moeder en het kindje beiden
Vereerden Jezus' lijden.
De zangeressen Margaretha van der Molen-Greven (geb. 1912) en Fennechiena van Lutterveld-Greven (geb. 1910), beiden te Eindhoven, leerden dit lied omstreeks 1930 van een vrouwelijke collega tijdens het werk in een Eindhovense fabriek. Samen met Martje Lasker-Greven te Brunssum (geb. 1909) hebben zij voor ons vele liederen gereconstrueerd en gezongen. De gezusters Greven werden, evenals hun moeder, in Valthermond geboren. Hun vader, afkomstig uit Wildervank, was veenarbeider en turfschipper. Hoewel het gezin aan de wal woonde gingen er van de zeven kinderen dikwijls een paar mee aan boord (zie ook lied 37, Een koning had er drie dochtertjes schoon). | |||||
Data en plaatsen van opname
| |||||
KaartZie de volgende pagina. | |||||
Vermeldingen/LiteratuurGeen | |||||
[pagina 186]
| |||||
|