Voorwoord
De verschijning van deel 1 van de reeks Onder de groene linde is een bijzondere gebeurtenis. Nog niet eerder is in Nederland op deze wijze aandacht besteed aan een belangrijk maar weinig bekend onderdeel van het Nederlandse cultuurgoed, het mondeling overgeleverde lied, dat eeuwenlang voor velen de belangrijkste vorm van musiceren geweest is. Voor de kennis van deze aparte vorm van muziekcultuur belooft de publicatiereeks van onschatbare betekenis te worden. En gezien de uitgebreide documentatie die de liederen begeleidt, ook voor de kennis van onze cultuur in het algemeen.
Bovendien blijkt het Nederlandse volksliedrepertoire een aantal specifieke tekstuele en muzikale kenmerken te bezitten waardoor openbaarmaking vooral voor het volksliedonderzoek van grote waarde zal zijn. En tenslotte komt de publicatie op een moment dat aan de feitelijke mondelinge overlevering een einde gekomen schijnt te zijn: het ‘levende lied’ bestaat vrijwel niet meer. Dan wordt publiceren ook een vorm van conserveren.
De voorgenomen publicatie van een belangrijk gedeelte van de mondeling overgeleverde Nederlandse liederen is in de eerste plaats mogelijk dankzij de persoon van Ate Doornbosch, die in de loop van ruim 25 jaar het leeuwendeel van de liederen verzameld heeft. Dat hij erin geslaagd is nog zoveel van deze nu praktisch verloren liedcultuur op band vast te leggen, bewijst zijn doorzettingsvermogen en vindingrijkheid. Dat hij mensen die nooit voor een microfoon gezeten hadden, liederen wist te laten zingen, waarvoor velen meenden - o.a. vanwege onze snel en sterk veranderde cultuur - zich te moeten generen, verraadt dat hij ook over andere opmerkelijke gaven beschikt.
De beoogde publicatiereeks zal in totaal zeven delen omvatten, die over een periode van ongeveer tien jaar zullen verschijnen. De publicatie in materieel opzicht is het resultaat van een speciaal hiervoor gesloten akkoord tussen twee naar hun aard verschillende instellingen, het P.J. Meertens-Instituut van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en de Muziekbibliotheek van de Nederlandse Omroep Stichting. Beide kenden gedurende vele jaren een samenwerkingsverband juist met betrekking tot het verzamelen van de Nederlandse volksliederen. Dat verband was gepersonifieerd in Ate Doornbosch, die van beide instellingen medewerker was, bij het Instituut als veldonder-