Moderne sociologie
(1959)–J.A.A. van Doorn, C.J. Lammers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 287]
| |||||||
Hoofdstuk X SanctiesAls strategisch probleem in het kader van de instandhouding van een zekere culturele eenheid in een groepering werd genoemd de kwestie van de naleving van de normen of zoals het in de Amerikaanse sociologie wel genoemd wordt: de normatieve integratie.Ga naar eind273. Een der voornaamste middelen waarvan de groepering zich bedient om te voorkomen dat men aan de normen slechts lippendienst bewijst, en er zich in de praktijk weinig aan gelegen laat liggen, is de sanctionering van sociaal gedrag. Sancties kunnen negatief van aard zijn - straffen - of wel positief - beloningen. Door middel van de straf, d.i. het verbinden van onaangename consequenties aan de overtreding van normen, wordt in het groeperingslid het streven naar afwijking van de norm tegengegaan. De beloning dient er uiteraard toe om de neiging zich te conformeren aan de normen aan te moedigen. Straffen en beloningen, ofwel: dwang- en lokmiddelen zijn, zoals wij zagen in hoofdstuk III (par. 5), machtsmiddelen en men kan dus ook zeggen dat sanctionering een proces van machtsuitoefening van de groepering over haar leden is. Sancties - zowel positieve als negatieve - zijn, voorzover zij vaste vormen hebben aangenomen, geïnstitutionaliseerde gebruiken, die tot functie hebben de naleving der normen te bevorderen. Hoewel sancties vooral op normovertreding in zichtbare, publieke actie betrekking hebben, kent de groep of collectiviteit ook altijd wel subtiele (of minder subtiele) sancties tegen overtredingen van de norm in gedachten, gevoelens en neigingen. De ketter in de kerkelijke gemeenschap noch de ontrouwe echtgenoot, noch de politieke non-conformist is er zeker van zijn ‘straf’ van de zijde van de normstellende instanties (de kerkelijke overheden, de andere echtgenoot, de politieke leidslieden) te ontgaan indien hij van de norm afwijkende opvattingen en sentimenten zoals dat heet ‘voor zich’ houdt. In bepaalde omstandigheden tolereert de groepering zelfs eerder afwijkingen in het daadwerkelijk gedrag dan in de | |||||||
[pagina 288]
| |||||||
houding van het groepslid. Voor sommige leden van kerken en sekten is vaak de gelovige, wiens leven weinig met de leer in overeenstemming is, een minder abjecte figuur dan de half- of geheel-ongelovige, die in zijn praktische levenswandel geen aanstoot geeft. Zo kan ook voor de huwelijkspartner de echtgenoot die in de dagelijkse omgang onuitstaanbaar is, maar ‘eigenlijk’ toch wel van haar of hem houdt, minder verwerpelijk zijn dan de echtvriend, die verdacht wordt van gebrek aan verschuldigde liefde, maar desondanks in het huwelijksverkeer een alleszins minzaam en vriendelijk personage is.
Het belonen van de conformist is in de samenleving op sociologisch gelijksoortige wijze geïnstitutionaliseerd als het straffen van de overtreder. Hierbij moet de aandacht gevestigd worden op de merkwaardige omstandigheid, dat normen zeer vaak gekoppeld zijn aan institutionele verwachtingen omtrent een gebrekkige naleving van de norm. Zelfs kunnen uit zulke verwachtingen weer ‘officieuze’ normen ontstaan, die de daadwerkelijke afwijking van de heersende normen tot op zekere hoogte legaliseren.Ga naar eind274. Zo verbieden in vele dorpen van ons land de officiële normen geslachtsverkeer vóór het huwelijk, maar is het gewoonte desondanks toch pas na gebleken zwangerschap van de vrouw te gaan trouwen. Deze normovertreding is dan een door de dorpsbewoners doorgaans geaccepteerde zaak, mits de overtreders zich aan bepaalde regels houden (bijv. de regel, dat de man ook inderdaad zal trouwen met het meisje dat een kind van hem verwacht). Er is dus sprake van institutionalisering van normovertredingen. Voor een juist begrip van de werking van de positieve sancties is het nodig zich deze in meerdere of mindere mate sociaal geaccepteerde marge tussen ‘ideaalnormen’ en ‘praktijknormen’ duidelijk voor ogen te houden. Immers, indien een gebrekkige naleving van de normen ‘normaal’ is, wordt het van belang voor een sociale groepering om door middel van beloningen de groeperingsleden tot een meer dan ‘normale’ prestatie aan te sporen. Alleen indien conformisme niet de regel is, is conformisme een deugd. Sociale typen als de ‘held’, de ‘heilige’ en de ‘uitblinker’, | |||||||
[pagina 289]
| |||||||
wijken dus in hun gedrag evenzeer naar ‘boven’ af van de doorsnee-prestatie in de groepering als de ‘lafaard’, de ‘zondaar’ en de ‘hekkensluiter’ naar beneden. Het proces van sanctionering houdt een delicaat samenstel van beloningen en straffen in, waarvan het resultaat in het optimaal geval een doeltreffende ontmoediging is van overtreding van de normen en tevens een effectieve aanmoediging van conformisme ten aanzien van deze normen. Zowel de overtreder als de ultra-conformist overschrijden de verwachtingen omtrent de naleving van de norm; de eerste presteert minder en de laatste méér dan het verwachte.
Alle menselijk gedrag dat aan normen onderhevig is, is tevens aan sancties onderworpen. Dit betekent allerminst, dat ook alle genormeerd gedrag in dezelfde mate en aan hetzelfde soort sancties onderhevig is. Zowel positieve als negatieve sancties kennen buitengewoon genuanceerde variaties. De sanctie, die verbonden is aan het overtreden van bepaalde conventies (een dame vóór laten gaan; een meerdere niet in de rede vallen; met twee woorden spreken) bestaat veelal slechts uit het besef bij de overtreder, dat anderen zijn ‘faux pas’ opgemerkt hebben. Op grond van de ervaring kent men geheel of ten dele de normen van de groepering en de ‘sanctiereacties’, die gekoppeld zijn aan een niet nakomen van de norm. De verwachting dat anderen een overtreding van een conventie zullen afkeuren is al een preventieve controle op het gedrag. Heeft men willens of wetens de overtreding begaan, dan betekent deze verwachting, vaak gepaard gaande met de perceptie van uiterst subtiele handelingen van de ‘beledigde’ partij (een gelaatsuitdrukking, de intonatie van de stem e.d.), al een bestraffing. Het vermoeden, dat de ander onze actie veroordeelt, op grond daarvan jegens ons een zekere minachting, enige reserve en een lichte graad van antipathie gaat ontwikkelen, is vaak een gevoelige sanctie. Zoals terughoudendheid in het contact, minachting en antipathie lichte graden van negatieve sancties zijn, vormen toeschietelijkheid, respect en sympathie lichte graden van positieve sanctie-uitoefening. De ‘welgemanierde’ man of vrouw d.w.z. degene die de normen op het punt van de sociale omgang in acht neemt, wordt beloond doordat hij in de reac- | |||||||
[pagina 290]
| |||||||
ties van anderen zijn verwachtingen bevestigd ziet, dat men zijn optreden goedkeurt, daarvoor achting koestert en in verband daarmede gaarne met hem contact heeft. Aan het andere uiteinde van de scala van mogelijke sancties, gerangschikt naar de mate, waarin zij een dwingend karakter hebben, bevinden zich de formeel-vastgelegde wettelijke sancties. In het strafrecht zijn de negatieve sancties omschreven, die de nakoming van eveneens duidelijk gestipuleerde normen van algemeen-maatschappelijk belang bewaken. Allerlei vormen van gevangenschap, boeten, ontneming van rechten (bijv. actief en passief kiesrecht; rijbewijs) e.d. staan de staatsburger te wachten die zich aan het eigendom of de persoon van zijn medeburgers vergrijpt, of zich niet houdt aan één van de talloze economische of sociale rechtsregels waaraan onze maatschappij zo rijk is. Ook positieve sancties komen in de wet voor, al zijn deze vermoedelijk gering in aantal in vergelijking met de negatieve. Zo is het uitdelen van ridderordes en andere onderscheidingen juridisch geregeld en hebben overheidsdienaren krachtens wetten en verordeningen ‘recht’ op bepaalde emolumenten zoals de ‘enveloppe met inhoud’ na zoveel jaren trouwe dienst. Tussen ‘lichte’ en ‘zware’ sancties in liggen allerhande gradueel van elkaar verschillende tussenvormen. Ridiculisering, terechtwijzing, vermaning zijn ‘zwaarder’ dan reserve, wrevel en verachting, maar ‘lichter’ dan boycot, uitstoting, lichamelijke tuchtiging en intrekking van privileges, die op hun beurt in het algemeen weer niet zo ‘zwaar’ zijn als gevangenisstraffen en andere wettelijke sancties. Hetzelfde geldt weer voor de positieve sancties. Van de goedkeurende houding is er via de prijzende opmerking, de openlijke huldiging, een geleidelijke overgang naar de formele toekenning van bepaalde voorrechten, onderscheidingen en geldelijke beloningen. Toch is elke indeling naar ‘zwaarte’ van sancties een betrekkelijke zaak. Niet alleen van persoon tot persoon, maar ook van groepering tot groepering, en van maatschappij tot maatschappij kunnen de meningen uiteenlopen over wat ‘licht’ en ‘zwaar’ is op het gebied van beloningen en straffen. Een geldboete van ƒ 100,- voor een verkeersovertreding is voor een ongeschoolde gastarbeider een zware, maar voor | |||||||
[pagina 291]
| |||||||
een bankier een buitengewoon lichte sanctie. Voor de soldaat of matroos betekent enige dagen celstraf iets geheel anders dan voor de doorsnee-burger. Voor de brave ambtenaar of zakenman is de schande van een veroordeling vaak erger dan de vrijheidsberoving op zichzelf, terwijl voor de geroutineerde ‘zware’ jongen uit de onderwereld een vonnis in zijn milieu zelfs zijn sociaal aanzien ten goede kan komen. Bij de beoordeling van het dwangkarakter van een sanctie gaat het veel meer om de - doorgaans weer cultureel geconditioneerde - ‘subjectieve’ percepties van de zwaarte van de sanctie, dan om de ‘objectieve’ aangenaamheid of onaangenaamheid van de sanctie. Sociologisch bezien is het zinvol de functies van straffen en beloningen in onderling verband te beschouwen. Het ontgaan van straf en het in de wacht slepen van een beloning spelen vaak als gekoppelde beweegredenen of doeleinden een rol in het menselijk handelen. De nauwe samenhang tussen positieve en negatieve sancties wordt reeds duidelijk, indien men beseft dat het nog-nooitgestraft-zijn op zichzelf een zeker prestige in de groep kan meebrengen. In de schoolklas, zowel als in militaire dienst of in het gezin kan een ‘blanco strafregister’ iemand een goede reputatie bezorgen, zo al niet onder de klasgenoten, het peloton of de broers en zusters, dan toch bij de gezagsdragers (de meester, de onderofficier of de ouders). In het algemeen werken sancties dus op het gedrag via een min of meer gedifferentieerd stelsel van verwachtingen omtrent de als aangenaam of onaangenaam gepercipieerde gevolgen van het zich al dan niet conformeren aan de geldende normen. Het verschil tussen de functie van de hiervoor behandelde verinnerlijking van normen en de hier besproken sanctionering van normen is sociologisch zeer belangwekkend. Hoe meer bepaalde normen verinnerlijkt zijn in de leden van de groep of collectiviteit, hoe minder effectief de sancties zijn. De arbeiders of employés die 's morgens altijd op tijd op hun werk komen uit plichtsbesef, d.w.z. omdat zij de norm van het op tijd komen als juist en geldend verinnerlijkt hebben, zullen weinig gevoelig zijn voor een ingewikkeld systeem van boetes (of beloningen). Alleen voor werkers die zich de norm niet eigen gemaakt hebben, of wel op grond van andere factoren veel moeite | |||||||
[pagina 292]
| |||||||
hebben de norm van het tijdig aanwezig zijn na te komen, kan het vooruitzicht op strafmaatregelen effect sorteren. Ceteris paribus vereist een terugvallen op negatieve sancties veel meer waakzaamheid van de groepering dan een zich baseren op de werking van verinnerlijkte normen. Vaak is de sociale structuur van een groepering die het voor haar functioneren voornamelijk van negatieve sancties moet hebben, kwetsbaarder dan de structuur van de groepering, die vooral dank zij een grondig enculturatieproces intact gehouden wordt. In het laatste geval immers zullen de leden van de groepering, ook wanneer zij buiten het bereik van het sanctie-apparaat van de groepering zijn, of wanneer dit niet (of niet goed) functioneert, zich houden aan de normen. In het eerste geval betekent het wegvallen van de sancties tevens het ineenstorten van de structuur, hetgeen duidelijk tot uitdrukking gebracht wordt in Talleyrands beroemde gezegde tot Napoleon: ‘Met bajonetten kan men van alles doen, Sire. Alleen: men kan er niet op zitten!’
Trachten wij thans tot een preciese sociologische karakterisering van het sanctioneringsverschijnsel te komen. Het gaat bij alle sancties om bepaalde sociale betrekkingen en -verhoudingen tussen de overtreder of conformist enerzijds, en de straffende of belonende instantie anderzijds. Het patroon van betrekkingen en verhoudingen, dat typerend is voor de interacties tussen de sanctie-uitdelende en de sanctie-ontvangende partij kenmerkt zich door:
De overtreder wordt in de eerste plaats altijd tot op zekere hoogte geïsoleerd. Zowel door een zekere reserve in het persoonlijk verkeer, alsook door het algeheel mijden van contact met de schuldige (het boycotten, uitstoten, excommuniceren, verbannen, gevangen zetten en royeren) effectueert de groepering een wisselende mate van vermindering van frequentie van interactie met de normovertreder. Doorgaans geldt dat naarmate een straf een sterkere reductie van het contact met de groepering impliceert, de straf als | |||||||
[pagina 293]
| |||||||
‘zwaarder’ wordt ondervonden. Uiteraard gaat dit alleen maar op indien de overtreder in kwestie con amore lid van de groepering is. In dwanggemeenschappen bijv. is uitstoting soms in het geheel geen negatieve, maar een positieve sanctie. Zo komt het wel voor, dat bepaalde militairen hun toevlucht tot zware vergrijpen tegen de krijgstucht nemen ten einde de zegeningen van de ‘negatieve’ sanctie - ontslag uit de militaire dienst - deelachtig te worden! De functies van het isolement van de delinquent zoeke men niet slechts in vermeende gevolgen van het ontberen van sociaal contact op de bereidwilligheid van de overtreder om het gemiste contact te herstellen ten koste van een ‘verbeterd’ gedrag. Ook het voorkomen van een ‘besmettende’ werking van het optreden van de schuldige op de rest van de groepering is van belang. Door het geheel of gedeeltelijk stopzetten van de communicatie met de overtreder wordt de kans op beïnvloeding van andere leden door de overtreder tegengegaan. In de tweede plaats worden door negatieve sancties altijd negatieve gevoelens van de groep of collectiviteit jegens de schuldige kenbaar gemaakt. De afkeurende houding, de berisping, de hatelijke aanmerking, de vuistslag of het pak slaag, zijn evenals het kielhalen, de geseling en ook, als extreemste vorm, de terechtstelling, activiteiten van een agressief karakter waarin de meerdere of mindere mate van vijandige sentimenten, aanwezig bij de straffende groep of collectiviteit ten aanzien van een ‘deviant’ tot uitdrukking komen. Weer moet erop gewezen worden, dat in al deze gevallen de negativiteit van de betrekkingen en verhoudingen met de overtreder niet alleen een functie hebben omdat zij de overtreder in een penibele positie plaatsen, waaruit hij normaliter zal trachten te ontkomen door gedragsverbetering. Wij constateerden dat een negatieve verstandhouding ook divergentie van denkbeelden over voor de betrokkenen relevante zaken bevordert. Door de overtreder als gemeenschappelijke vijand te definiëren, bereikt de groepering dan ook behalve een kans op een toekomstig conformisme van de overtreder een stimulerend effect op het normbesef van de andere groeperingsleden. Door het antagonisme jegens de euveldader ontstaat een divergerende cognitieve verschuiving, zodat men scherper dan gewoonlijk zijn standpunt ter | |||||||
[pagina 294]
| |||||||
zake van de juistheid van de norm gaat stellen. In de derde plaats vindt ten aanzien van allen die de normen niet naleven, een vergroting van het rangverschil plaats. Of in de houding van de rest van de groepering (gevoelens van verachting), óf in ‘informele’ groepsacties (minachtende behandeling), óf ook in formele acties (openlijke veroordeling of degradatie) wordt de overtreder in status verlaagd.Ga naar eind275. Typerend is in dit verband de uitdrukking: ‘hij verlaagt zich tot een ... (een of andere handeling in strijd met de normen)’. Men kan stellen dat in welhaast elke groepering de mate, waarin men voor de groepering relevante normen naleeft, een waardemaatstaf voor het aanzien, de sociale rang is.Ga naar eind276. Afwijking van de normen houdt dus veelal een soort ‘automatische’ rangverlaging, een statusverlies in, wat dan soms nog formeel bevestigd wordt door de degradatieprocedures. Gedwongen daling op een of andere maatschappelijke ladder is uit de aard der zaak een gevoelige straf, die op zichzelf een krachtige motivering inhoudt om de daling ongedaan te maken. Aan de andere kant heeft de toekenning van een lage status aan de overtreders weer de nodige functies voor de straffende partij. Men laat zich immers niet gemakkelijk beïnvloeden door iemand van een lagere status dan men zelf bekleedt. Beïnvloedingsinitiatieven gaan gemeenlijk van de hogere naar de lager geplaatste en niet omgekeerd. Wordt door de rangverlaging van de schuldige dus enerzijds het risico van een verspreiding van diens afwijkende houding beperkt, anderzijds wordt zijn heropvoeding vergemakkelijkt. Krachtens het geschapen rangverschil kan dus nu de sanctie-uitdelende partij gemakkelijker dan anders mogelijk ware allerlei initiatieven ontplooien om het verdoolde groepslid weer te overreden of te dwingen tot een betere levenswandel. Op analoge wijze bestaat ook de sanctieverhouding tussen belonende en beloonde groepsgenoten uit een interactiepatroon, waarin sociale afstand, sociale integratie en sociale rang zich in een speciale richting bewegen om het gewenste sanctie-effect te sorteren. De conformist, wiens exemplarisch optreden het onderwerp van positieve sancties is, wordt een gezochte, geliefde en vereerde persoon. Hij is ‘gezocht’, want men tracht contact met hem op te nemen (vermindering van afstand); hij is ‘geliefd’, want men gaat hoe langer | |||||||
[pagina 295]
| |||||||
hoe meer sympathie voor hem koesteren (positieve integratie); hij wordt ‘vereerd’ want hij stijgt in achting op grond van zijn normnaleving (rangverhoging). Daar het hier veranderingen in de positie van de conformist betreft die meestal door hem als prettig worden gewaardeerd, is zo'n positieverschuiving, of het vooruitzicht daarop, een stimulans voor het inachtnemen van de normen. Daarnaast moet erop gewezen worden, dat deze positieverandering ook voor de verdere groepering gevolgen kan hebben, en wel voor de naleving van de normen. Immers, de verhoogde frequentie van interactie met de conformist, de vermeerderde ‘goodwill’ die hij heeft, en de hogere status die men hem toekent, vergroten zijn potentiële invloed op andere groeperingsleden. Dank zij de verhoogde interactiefrequentie heeft hij méér personen vaker onder zijn bereik. Dank zij de ‘goodwill’ is men in het contact eerder geneigd zijn ideeën en houdingen over te nemen, omdat convergentie van denkbeelden nu eenmaal goed gedijt op de ‘bodem’ van wederzijdse sympathie. Dank zij het respect dat men hem toedraagt, is men geneigd eerder zijn directieven op te volgen.
Opvallend is de analogie tussen cultuuroverdracht en sanctie indien men beide processen sociologisch interpreteert. Immers, zowel de te encultureren nieuweling als de normovertreder worden enigermate geïsoleerd, vijandig bejegend en een lage status toegemeten. De nieuweling bevindt zich - statisch bezien - in een sociale positie vis à vis de hem enculturerende partij, die wel te vergelijken is met die van de overtreder. Wanneer men echter de positie van de nieuweling en van de overtreder in dynamisch perspectief stelt, wordt het verschil duidelijk. Daar de overtreder reeds volwaardig lid van de groepering was, is er bij hem sprake van een positieverschuiving naar de periferie van de groeperingsstructuur. De nieuweling daarentegen ondergaat een verschuiving van een positie, geheel buiten de groepering gelegen, naar een positie in de groepering. De overtreder is dus ‘op weg naar buiten’ en de nieuweling ‘op weg naar binnen’, hetgeen voor de aard van de interacties in alle opzichten totaal verschillende consequenties heeft. Zo zal veelal de antipathie die men tegen de overtreder | |||||||
[pagina 296]
| |||||||
koestert, veel scherper zijn dan het antipathiek gekleurd mengsel van medelijden en geïrriteerdheid, waarmee men de nieuweling bejegent. Zo zal de lage staat van de nieuweling voortvloeien uit zijn gebrekkige naleving van de normen op grond van geringe ervaring, terwijl de overtreder een lage status verkrijgt op grond van een ‘moedwillig’ veronachtzamen van de normen. Iemand die tekortschiet in termen van de maatstaf ‘ervaring met de normen van de groepering’, bekleedt een ander soort lage status ook op hetzelfde rangniveau dan iemand die tekortschiet in termen van de maatstaf ‘bereidwilligheid om de normen na te leven’. In onze moderne samenleving doet men overigens wel vaak pogingen om de positie van de overtreder te definiëren als de positie van een te encultureren nieuweling. Het accent op de reclassering en de heropvoeding van de delingquent vertegenwoordigen bijv. het streven om het probleem van de normovertreder als een re-enculturatieproces voor te stellen. De omstandigheid, dat zulke pogingen nogal eens schipbreuk leiden hoeft - gezien het hier aangestipte fundamentele onderscheid tussen positieverschuiving ‘van buiten naar binnen’ en ‘van binnen naar buiten’ - niet te verbazen. Vermoedelijk is het onder bepaalde omstandigheden gemakkelijker voor de nieuweling, die nog nooit een status in de groepering gehad heeft, om van een lage naar een hoge status op te klimmen, dan voor de overtreder, die eerst gedeclasseerd is, en nu gereclasseerd moet worden. Een belangrijke factor daarbij kan o.m. de houding van de groepering zijn; waarschijnlijk is men eerder geneigd het veelbelovende nieuwe lid van de groepering op grond van zijn prestaties een verhoging van status toe te kennen dan het ‘gevallen’ lid, dat - zoals op typerende wijze de uitdrukking luidt - ‘weer in genade moet worden aangenomen’. Ook zal het verschil in verwachtingen en doeleinden tussen de nieuweling en de overtreder met betrekking tot hun opwaartse sociale mobiliteit van belang zijn. Is de nieuweling geneigd met zelfvertrouwen te rekenen op spontane statusverhoging indien hij zich op de juiste wijze conformeert, de met een schuld-verleden belaste overtreder, die het ‘van de genade’ moet hebben, zal veel minder zelfverzekerd zijn en daardoor wellicht ook weer op meer weerstanden stuiten bij zijn stijging. Wanneer men de positie van de nieuweling vergelijkt met | |||||||
[pagina 297]
| |||||||
die van de conformist, die dank zij naleving van de normen in de achting van de groepsgenoten stijgt, meer en meer sympathiek wordt gevonden en ook geleidelijk in de kring van contacten wordt opgenomen, dan zijn de overeenkomsten tussen beider positie bijzonder groot. Men kan in feite het enculturatieproces ook zien als een speciaal geval van de toepassing van positieve sancties. De groepering past bij wijze van spreken op het adspirantlid een soort van ‘anticiperende’ negatieve sanctionering toe, waardoor de effectiviteit van de aan de nieuweling in het vooruitzicht gestelde positieve sancties vergroot wordt. Juist omdat men de leerling en de noviet aanvankelijk in een ietwat geïsoleerde, gediscrimineerde en ‘geantagoniseerde’ positie stelt, kan men hen als beloning voor een snelle enculturatie iets bieden. De kans om in de begeerde groepering opgenomen te worden, daar ook positieve betrekkingen aan te knopen en daarmee een hogere status te verkrijgen dan in de adspirantpositie het geval was, is het lokaas voor de nieuweling. De positieverschuiving ‘van buiten naar binnen’ is niets anders dan een geraffineerd stelsel van positieve en negatieve sancties om een hoge mate van naleving der normen in de groepering te waarborgen. In het kader van deze studie moet het bij deze wat oppervlakkige schets van sanctievoorzieningen blijven. Getracht werd aan te tonen, hoe elke groepering door een optimale dosering van positieve en negatieve sancties ernaar streeft een hoge mate van normnaleving te waarborgen. De structurele duurzaamheid van een groepering is dus in hoge mate een functie van sanctionering. | |||||||
Aanbevolen literatuur bij hoofdstuk X
| |||||||
[pagina 298]
| |||||||
|
|