Gevangen in de tijd
(2002)–J.A.A. van Doorn– Auteursrechtelijk beschermdOver generaties en hun geschiedenis
1 De identiteit van generatiesOm te beginnen vatten we zeer in het kort samen wat we aan variëteit hebben aangetroffen. In de ruimste zin van het woord zijn generatiegenoten tijdgenoten. Hoe uiteenlopend hun situatie ook is en hoe verschillend zij erop zullen reageren, ze leven in dezelfde wereld en hebben met dezelfde werkelijkheid te maken. Toch is deze invulling van het begrip generatie wel erg onbepaald. De dichter Jean Pierre Rawie heeft gelijk als hij om een nadere toelichting vraagt: | |
[pagina 184]
| |
‘Wie noem je werkelijk je tijdgenoten
van de miljoenen tussen wie je leeft?’Ga naar eindnoot1
Een eerste specificatie van onze positie in de tijd wordt gegeven met ons geboortejaar. Een generatie kan worden opgedeeld in geboortejaargangen of cohorten die elk afzonderlijk een overeenkomstig historisch traject afleggen. We spreken van leeftijdgenoten en we onderscheiden daarbij jongere en oudere generaties. Naast deze zogeheten ‘biologische’ kennen we ‘historische’ generaties, in feite politieke, sociale of culturele formaties, door ons nader verdeeld in ‘passieve’ en ‘actieve’ generaties. De eerste ontstaan onder invloed van een maatschappelijke breuk of schokkende ervaring en zijn samengesteld uit lotgenoten. Keren we de samenhang tussen historische cesuren en generatievorming om, dan valt te spreken van strijdgenoten: ze zijn niet door de geschiedenis gecreëerd maar ze maken geschiedenis. Op een andere manier omschreven: naast breukgeneraties staan spronggeneraties, overigens lang niet altijd scherp te onderscheiden. Het woord ‘genoot’ werd in al deze gevallen opzettelijk gebruikt. Het is toepasselijk omdat het is afgeleid van een middelnederlandse term die oorspronkelijk de betekenis had van ‘die meedoet, mede deelneemt aan iets’ of ‘gelijke in rang, gelijke, gezel’.Ga naar eindnoot2 In dit woordgebruik zit een suggestie die tot de even banale als cruciale vraag leidt: wat hebben al deze ‘genoten’ gemeenschappelijk? En indien er verschillen bestaan, zijn die min of meer systematisch in kaart te brengen?
De kern van de zaak - Om met de deur in huis te vallen: generaties worden begrensd door de levensduur van de mens. Ze verdwijnen per definitie met hun leden.Ga naar eindnoot3 Deze biologisch bepaalde tijdelijkheid van de generatie ligt natuurlijk voor de hand maar ze wordt vaak over het hoofd gezien en kan daarom niet genoeg worden beklemtoond: ze vormt het meest wezenlijke kenmerk van het generatiefenomeen. Daarmee is het essentiële onderscheid aangegeven tussen generationele en duurzame entiteiten: de eerste maken volgtijdelijk deel uit van de tweede. Ze vormen de opeen- | |
[pagina 185]
| |
volgende geslachten, met een bekend beeld: de ‘jaarringen’ van de stamboom. Sociologisch vertaald: tegenover de relatief ‘onsterfelijke’, zich in de tijd handhavende of op handhaving gerichte entiteiten als volken, kerken en ondernemingen, staan de generaties in die entiteiten als ‘dwarsdoorsneden’, als tijdformaties die bestemd zijn te verdwijnen nadat hun leden de hitte van de dag hebben gedragen of een vernieuwende impuls hebben bewerkstelligd. Ook al is het generationele profiel zwak, als cohorten kunnen ze opvallen door een tijdelijk grote omvang, zoals bij een geboortegolf die in het bevolkingsverloop te zien is ‘als een groot ei, door een slang naar binnen gewerkt’.Ga naar eindnoot4 Generaties zijn dus wezenlijk historische verschijnselen, dragers van historische verandering, maar ze zijn het op een onconventionele manier. Het verhaal van bijvoorbeeld een revolutie of een literaire stijlwisseling wordt als het ware ‘vermenselijkt’ doordat de aandacht zich richt op de concrete collectiviteiten die bij het evenement waren betrokken. Het historische breukvlak of de historische sprong wordt in de gedaante van de betrokken generatie gehumaniseerd. Tal van auteurs over generaties hebben dit effect begrepen en beschreven. Volgens Dilthey kan de geschiedenis van het geestesleven niet worden verstaan aan de hand van de formele chronologie. Als ideale tijdseenheid moet de menselijke levensduur worden gekozen en de duur van de generatie. Eerst dan krijgen ‘die lebenswarmen Verhältnisse’ hun rechtmatige plaats in de intellectuele evolutie.Ga naar eindnoot5 Eveneens in 1875 bepleit Rümelin de vervanging van de eeuw als periodiseringseenheid door de generatie: in plaats van ‘eine dunkle, imponirende, unsern natürlichen Maszstab überschreitende Zeitgrösse’ treedt dan ‘der Altersabstand von Vätern und Söhne’, die een veel aanschouwelijker en begrijpelijker tijdmaat representeert.Ga naar eindnoot6 Ottokar Lorenz denkt niet anders: de traditionele indeling in Oudheid, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd moet worden opgegeven ten gunste van een historische ritmiek die recht doet aan ‘het menselijk leven en werken’, een indeling dus in generaties.Ga naar eindnoot7 Overeenkomstige geluiden zijn bij andere auteurs te vinden: generaties segmenteren de geschiedenis niet op een kunstmatige maar op een natuurlijke wijze;Ga naar eindnoot8 ze berusten op ‘innerlijke’ en niet op ‘uiterlijke’ gelijktijdigheid;Ga naar eindnoot9 de generatie | |
[pagina 186]
| |
overwint het schematiserende dat veel historische verklaringen eigen is: ze vormt ‘einen konkreten Träger für den kulturhistorischen Wandel’.Ga naar eindnoot10 Zelfs de marxist Jan Romein, lichtelijk geobsedeerd door het periodiseringsvraagstuk, vindt in de generatieleer veel aantrekkelijks: ‘het lijkt logisch, om de geschiedenis, werk der mensen, uiteindelijk uit de mens te verklaren’.Ga naar eindnoot11 Hij zou gecharmeerd zijn geweest van de lapidaire formule van twee andere historici, een halve eeuw later: ‘Bij generaties gaat het eenvoudigweg om wat de Tijd met mensen doet’.Ga naar eindnoot12 Toch is dit iets te gemakkelijk. Het is waar dat al deze auteurs de invoering van generaties in de geschiedenis waarderen als een gelukkige toepassing van de menselijke tijdmaat in het geschiedverhaal. Maar niet allemaal beseffen ze, dat dit op een bijzondere manier gebeurt, in sociologische stijl: het verhaal wordt niet, zoals doorgaans het geval is, opgebouwd rond het leven en werken van individuen maar rond de collectieve personages die generatie heten. Dat heeft nogal wat consequenties. Hoe dat zij, wij menen, zeer in abstracto, de kern van de zaak te hebben gevonden: de ‘vermenselijking’ van de historie door introductie van het generatiebegrip vormt de tegenhanger van de ‘historisering’ van tijdelijke collectiviteiten, begrensd door de menselijke levensduur. Het is op het snijpunt van deze specifieke groepsvorming en het historisch moment dat generaties figureren.
Beheersing van verandering - Karl Mannheim, die in 1928 de grondslag legde voor de sociologische interpretatie van generaties, eindigt zijn betoog met de kloeke stelling: ‘Das Generationsphänomen ist eines der grundlegenden Faktoren beim Zustandekommen der historischen Dynamik’.Ga naar eindnoot13 De historici Luykx en Righart vallen hem driekwart eeuw later bij: ‘aangezien historici zich nu eenmaal beroepshalve bezighouden met de vraag wat verandert en wat eender blijft, wanneer iets begint en wanneer het afgelopen is, zou generatie een kernthema voor hen moeten zijn’.Ga naar eindnoot14 We hebben het al eerder gezegd: het is er in ieder geval nooit van gekomen. De belangstelling voor het generatieverschijnsel | |
[pagina 187]
| |
is onder historici marginaal of minder. Dat is eigenaardig omdat we zojuist hebben geconstateerd dat meerdere historici, in ieder geval in principe, generaties een interessant fenomeen vinden. De feitelijke terughoudendheid van de meeste historici kan maar twee dingen betekenen: ofwel achten zij het onderwerp te analytisch en te sociaal-wetenschappelijk, dus moeilijk verenigbaar met hun traditionele narrativisme, ofwel zien ze in de historische veranderingen vooral continuïteit en weten ze met een typisch discontinuïteitsconcept als generatie niet goed raad. Blijft het eerste punt voor rekening van historici, het tweede punt kan iedere generatie-onderzoeker zich aantrekken. Anders dan men wellicht zou menen, vormen generaties nu eenmaal uitzonderingen op de regel die zegt dat historische continuïteit normaal is. Normaal in statistische zin, omdat de demografische structuur slechts langzaam pleegt te veranderen, catastrofes als een grote oorlog of een epidemie buiten beschouwing gelaten. Normaal ook in sociologisch opzicht, omdat elke samenleving zichzelf reproduceert: sociale conventies, rechtsregels, politieke opvattingen en kerkelijke leerstellingen worden letterlijk van geslacht op geslacht doorgegeven, vaak met geleidelijke aanpassingen maar vrijwel altijd zonder breuken. Met een simpel beeld: de geschiedenis verloopt als een stroom, niet zonder golven en wendingen maar ze is schaars aan stroomversnellingen en watervallen. De dominantie van continuïteit en geleidelijkheid is niet moeilijk te verklaren. De suggestie van discontinuïteit die van het begrip ‘cohortvervanging’ uitgaat - alsof er jaar na jaar een ‘invasie van kleine barbaren’ plaatsvindt - is misleidend. Geboortejaargangen zijn theoretische constructies ten behoeve van demografisch onderzoek. In werkelijkheid worden er voortdurend kinderen geboren, zodat het onmogelijk is op enig moment te zeggen dat een nieuw cohort aantreedt, een nieuwe generatie ontstaat. Bovendien voltrekt de toetreding van jonggeborenen tot de samenleving zich sterk geïndividualiseerd, immers gespreid over talloze gezinnen. Niet alleen deze spreiding bemoeilijkt het ontstaan van een eenduidig cohortprofiel, ook de allesoverheersende invloed van de ouders op hun jonge kinderen vormt een hindernis. De opvoe- | |
[pagina 188]
| |
ding socialiseert de nieuwkomers overeenkomstig de normen en waarden van de volwassenen en waarborgt daarmee continuïteit in de elkaar opvolgende generaties. De ‘inburgering’ wordt spoedig nadien ter hand genomen - mede door onderwijsinstellingen die het proces van cultuuroverdracht, in de ruimste zin opgevat verdiepen en verbreden. Het is bovendien een gesegmenteerd proces waarbij voor elke levensfase een aparte benaderingswijze is gekozen en speciale kennis en kunde wordt aangeboden. Door een ingewikkeld systeem van selectie en sanctietoepassing - positief en negatief - wordt de jongste generatie gedurende een jaar of twintig geleidelijk in de bestaande maatschappelijke orde ingevoerd. De overheid, gesteld op oppassende burgers, ziet er op toe dat er voor deze langdurige socialisatie en disciplinering voldoende personele en financiële middelen beschikbaar zijn.Ga naar eindnoot15 Begeleiding van de overgang naar andere levensfasen ondervindt eveneens de aandacht van de overheid die in naam van de nationale samenleving waakt tegen de gevolgen van breuken in de levensloop. Zo wordt tijdelijke en blijvende inactiviteit - door ziekte, invaliditeit of ouderdom - financieel gecompenseerd. Men zou het hele stelsel van sociale zekerheid kunnen beschouwen als een samenstel van discontinuïteitsverzachtende garanties. Een unieke uitvinding is ook de vreedzame machtswisseling in democratische staten en democratisch bestuurde organisaties waardoor de personele aflossing van de wacht - inclusief die van ouderen door jongeren - zonder crises verloopt. Meer in het algemeen is crisisbeheersing trouwens een van de hoofdtaken van de overheid geworden, zowel met betrekking tot de hele bevolking als ten aanzien van individuele burgers. De delen waaruit de samenleving bestaat, tonen eenzelfde streven naar continuïteitsbehoud, door Simmel omschreven als de tendentie tot ‘Selbsterhaltung der sozialen Gruppe’.Ga naar eindnoot16 Het gaat erom de institutionele identiteit en stabiliteit in grote lijnen te verzekeren, ondanks de voortdurende wisseling van leden. Dat wordt bereikt door geleidelijke en dus niet groepsgewijze instroming van nieuwelingen en uitstroming van overtollig geworden medewerkers, waardoor de kans op vorming van organisationele ‘generaties’ wordt bemoeilijkt. Verder wordt het hele selectie- en promotieproces nauwgezet bewaakt, met name voor wat betreft | |
[pagina 189]
| |
leidinggevende functionarissen die op weg naar de top door coöptatie op hun plaats komen. ‘Daran, dass dieser Wechsel langsam und allmählich genug ist, hängt die Unsterblichkeit der Gruppe’.Ga naar eindnoot17 Ter voorkoming van misverstand: ‘onsterfelijkheid’ betekent geen stilstand of stagnatie. De samenleving en haar onderdelen maken in allerlei opzichten voortdurend veranderingen door, deels onder invloed van externe factoren, deels zelfgezocht. De genoemde sociale technieken worden dan ook aangewend om die dynamiek beheerst en geleidelijk te doen verlopen. De doorgaans succesvolle institutionele omgang met discontinuïteiten moet overigens mede worden verklaard uit het vermogen bij de meeste mensen om zich in de loop van hun leven aan wisselende omstandigheden aan te passen. In de moderne samenleving, die zich in een permanent proces van verandering bevindt, is dit trouwens bijna een burgerplicht geworden en vormt het in ieder geval een geslaagde overlevingstactiek. Niemand treedt momenteel als volwassene een samenleving binnen waarvoor hij toereikend is uitgerust.Ga naar eindnoot18 Hij moet ‘levenslang leren’. Van den Broek, die zich intensief heeft beziggehouden met Nederlandse politieke generatievorming, verwijst dan ook naar de uitkomsten van de moderne leertheorie, ter ondersteuning van zijn kritiek op de stelling dat vroege politieke indrukken beslissend zijn voor het ontstaan van generaties met een verschillend profiel. Nieuwe politieke denkbeelden, door jongeren omhelsd, kunnen ook in oudere generaties doordringen, zodat het vermoeden rijst dat zich over de gehele levensloop een cumulatief leerproces uitstrekt.Ga naar eindnoot19 Dit laatste effect is trouwens al door Mannheim opgemerkt; hij spreekt van het ‘Zurückstrahlen der Problematik der jüngeren Generation auf die älteren’,Ga naar eindnoot20 een effect dat door latere Amerikaanse onderzoekers ‘feedback’ is genoemd.Ga naar eindnoot21 Samenvattend doemt een probleem op: de dominantie van continuïteit, zowel in de levensloop als in de maatschappelijke ontwikkeling, verdraagt zich moeilijk met het verschijnsel van generatievorming dat immers per definitie discontinuïteit impliceert. Willen we ons thema redden, dan zal moeten worden nagegaan onder welke condities en in welke vormen discontinuïteiten zich voordoen. | |
[pagina 190]
| |
Tweevoudige discontinuïteit - Ter inleiding is het nuttig kort in te gaan op de twee heftigste generatiedebatten die in de afgelopen tijd in Nederland zijn gevoerd. Het eerste werd uitgelokt door de socioloog Henk Becker. Hij ontwierp een gedurfde generatiegeschiedenis van het twintigste-eeuwse Nederland, opgebouwd uit vier, later vijf clusters van cohorten: de vooroorlogse generatie (geboortecohorten 1910-1930), de stille generatie (1930-1945), de protestgeneratie (1945-1955), de verloren generatie (1955-1970) en de daarna aantredende pragmatische generatie. De onderlinge verschillen in gedrag en waarde-oriëntatie schreef hij in hoofdzaak toe aan het feit dat de leden van deze generaties in hun meest ontvankelijke levensfase - tussen hun tiende en vijfentwintigste jaar - dezelfde trendbreuken hadden ervaren.Ga naar eindnoot22 Zijn generatieschema in het algemeen en een aantal van zijn bevindingen in het bijzonder werden door nogal wat critici niet of slechts gedeeltelijk overtuigend genoemd. Onder verwijzing naar empirisch onderzoek werd betoogd dat de verschillen binnen de afzonderlijke generaties door Becker te licht waren opgevat en die tussen de generaties onderling juist te zwaar waren aangezet.Ga naar eindnoot23 De protestgeneratie, ook wel generatie van '68 genoemd, kreeg afzonderlijk veel aandacht en leidde tot enkele onderzoeken op basis waarvan een tweede, breed uitwaaierende discussie ontstond. Paradoxaal genoeg, heeft juist deze vloed van publicaties en commentaren voor verwarring gezorgd. Het beeld van de protestgeneratie is geleidelijk ‘vergruisd’, om een term van Romein te gebruiken, door hem toegelicht in de stelling: ‘hoe groter onze kennis wordt, hoe onduidelijker en onvaster het algemene beeld wordt, totdat tenslotte het “beeld” zelf in een nevel van “opvattingen” verdwijnt.’Ga naar eindnoot24 Zo is het inderdaad bij de protestgeneratie gegaan. Het startschot werd gelost door Righart die in de jaren zestig een formidabele trendbreuk ontwaarde, geconcretiseerd in de vorm van een generatieconflict tussen ouderen en jongeren. Bewust aansluitend bij de ideeën van Mannheim en Becker zet hij de jonge generatie in het middelpunt van de gebeurtenissen: ‘Jongeren begonnen zich, niet alleen in Nederland maar in vrijwel de hele westerse wereld, steeds meer als jongeren te | |
[pagina 191]
| |
manifesteren. (...) Hoezeer ze ook mochten verschillen van elkaar, ze waren sámen jong. Deze generatieverbondenheid was in de tweede helft van de jaren zestig een algemeen, zich over het gehele Westen uitbreidend verschijnsel geworden, en de behoefte aan mythen, symbolen en emotionele ontlading strekte zich bijna over de hele naoorlogse generatie uit.’Ga naar eindnoot25 De direct daarna verschijnende studie van Kennedy schiep een heel ander beeld. Al in de jaren vijftig voltrokken zich, met name in de diverse elites, ingrijpende veranderingen van opvatting. Van een generatieconflict was dan ook geen sprake: ‘De veronderstelde bodemloze ideologische kloof bleek, in elk geval in Nederland, vaak niet dieper dan een greppel. (...) een scherpe discontinuïteit kan in elk geval geen verklaring vormen voor de opkomst van de tegencultuur, noch voor haar succes, noch voor de acceptatie door en het opgaan in de dominante cultuur.’Ga naar eindnoot26 Weer wat later verschuift het beeld opnieuw, nu door toedoen van Schuyt en Taverne, die 1973 als het eigenlijke breukjaar zien en het rumoer van de protestgeneratie inwikkelen in een reeks van structurele maatschappelijke veranderingen die sinds de oorlog aan de gang is.Ga naar eindnoot27 Blom tenslotte, is van de hele generatietheorie niet gecharmeerd; hij vreest bovendien dat het onderscheiden tussen continuïteit en verandering tot een schijndebat leidt; het aanwijzen van breuken is altijd aanvechtbaar. Wat hem betreft, kunnen ‘de jaren zestig’ beschouwd worden als ‘de scheidslijn tussen het tijdvak, dat omstreeks 1918 aanving en dat zich laat karakteriseren als ‘burgerlijk-verzuild’, en ‘de nieuwe verhoudingen’ sindsdien.Ga naar eindnoot28 De standpunten liggen ver uit elkaar. Aan de ene kant staan Becker en Righart die de klassieke generatietheorie onderschrijven: jongeren zijn bij uitstek gevoelig voor het nieuwe dat zich aanbiedt; ze maken er zich meester van en gebruiken het als munitie bij hun aanval op de ouderen en hun machtspositie. Anders dan Becker spreekt Righart zichzelf overigens tegen waar hij een ‘dubbele generatiecrisis’ signaleert: ook de ouderen waren | |
[pagina 192]
| |
in verwarring geraakt, wat de vraag oproept hoe desondanks tussen oud en jong een conflict kon ontstaan.Ga naar eindnoot29 Op de andere uiterste flank staat Blom, die in generaties noch in trendbreuken veel ziet. Kennedy, Schuyt en Taverne onderkennen weliswaar een drastische omslag in waarden, normen en gedragsvormen maar ze leggen de nadruk op de geleidelijkheid waarmee dat proces verloopt. Hun belangstelling gaat dientengevolge minder uit naar de generatie van '68 dan naar de langetermijnontwikkelingen, door Kennedy in jaren vijftig en zestig gesitueerd, bij Schuyt en Taverne tot 1973 doorlopend; Blom kiest zelfs 1918 als beginpunt.
Analyseren we deze discussies, dan valt het op dat er steeds twee soorten van discontinuïteit in het geding zijn: spanningen tussen jongeren en ouderen en contrasten tussen de periode vóór en na het historische omslagmoment. De genoemde auteurs nemen uiteenlopende posities in: sommigen concentreren zich op de stormloop van de jonge generatie, anderen geven hun aandacht vooral aan de overgang van de oude, verzuilde en gezagsgetrouwe samenleving in een meer individualistische en hedonistische cultuur. Toch brengen alle auteurs beide discontinuïteiten met elkaar in verband. Becker doet dat zeer expliciet: hij verklaart het optreden van de protestgeneratie, zoals dat van de andere generaties, consequent uit discontinue veranderingen in de samenleving, reden waarom hem zelfs ‘determinisme’ is verweten.Ga naar eindnoot30 Kennedy meent dat Nederland voor wat betreft de omslag in de jaren zestig een unieke positie inneemt, maar hij gelooft niet dat dit is toe te schrijven ‘aan de hogere concentraties provo's en hippies in dit land’, eerder aan de tactische meegaandheid van de elites.Ga naar eindnoot31 Schuyt en Taverne behandelen het oproer van de protestgeneratie maar zoeken de verklaring door in ruime kringen eromheen cirkelend, allerlei maatschappelijke processen in beeld te brengen.Ga naar eindnoot32 Waar komen deze uiteenlopende interpretaties vandaan? Geeft de generatietheorie, zoals door Mannheim uitgewerkt en door anderen onderschreven, dan niet duidelijk aan dat de ene discontinuïteit - ingrijpende gebeurtenissen - de andere - generatievorming - min of meer dwingend oproept? Zegt niet reeds | |
[pagina 193]
| |
Dilthey dat jonge generaties zich in en door historische discontinuïteit plegen te vormen, ‘durch Abhängigkeit von denselben grossen Tatsachen und Veränderungen, wie sie in dem Zeitalter ihrer Empfänglichkeit auftraten’?Ga naar eindnoot33 Maar zo eenvoudig ligt het toch niet. Veel gezaghebbende auteurs blijven aan de voorzichtige kant. Als vertegenwoordigers van de Duitse Geisteswissenschaften zien ze weinig in de toepassing van het causaliteitsdenken op culturele en sociale problemen. Ook Dilthey niet, waar hij stelt dat generaties in de bestaande en veranderende cultuur niet meer dan ‘mogelijkheden’ vinden om zich te manifesteren. Het ontstaan van generaties blijft naar zijn mening een raadselachtig fenomeen.Ga naar eindnoot34 Mannheim gebruik termen als ‘speelruimte’ en ‘tendenties’ en heeft het, nogal dubbelop, over ‘potentiële mogelijkheden’ tot generatievorming.Ga naar eindnoot35 Kummer wijst erop dat de literaire generaties die hij heeft onderzocht, soms meer en soms minder sterke indrukken van hun omgeving hebben ondergaan.Ga naar eindnoot36 Petersen, die als enige auteur een groot aantal generatievormende factoren op een rij heeft gezet, eindigt met de waarschuwing dat de vele en veelsoortige invloeden ‘dem Generationsrhythmus eine unberechenbare Mannigfaltigkeit’ geven.Ga naar eindnoot37 Ook moderne onderzoekers drukken zich voorwaardelijk uit. Ryder, die een klassiek artikel op zijn naam heeft staan, onderschrijft de rol van nieuwe cohorten: ‘each fresh cohort is a possible intermediary in the transformation process’, maar voegt er meteen aan toe: ‘The new cohorts provide the opportunity for social change to occur. They do not cause change; they permit it’.Ga naar eindnoot38 De teneur is overduidelijk: er wordt in de literatuur geen dwingend verband verondersteld tussen cohortvervanging en generatievorming aan de ene kant en ingrijpende sociale verandering aan de andere kant. De bevinding bevestigt wat wij in voorgaande hoofdstukken konden vaststellen: veel jonge generaties vormen zich zonder dat er van opvallende turbulentie sprake is, preciezer: zonder dat hun ontstaan te verklaren is uit historische discontinuiteit. Ze lijken ‘spontaan’ tot leven te zijn gekomen, een autonoom verschijnsel.Ga naar eindnoot39 Er zijn altijd wel factoren aan te wijzen die het plausibel maken dat generatievorming ‘moest’ plaatsvinden, maar het gestipuleerde verband is dikwijls zwak en de beredenering berust op wijsheid achteraf. | |
[pagina 194]
| |
Om voorbeelden te noemen: de literaire generatie van Tachtig en zeker die van Vijftig kwamen weliswaar niet uit de lucht vallen, maar hun poëticale revolutie had ook eerder of later kunnen inzetten en veel geleidelijker kunnen verlopen. Het blijft onduidelijk waarom deze groepen jongeren op deze specifieke momenten in actie kwamen. De Duitse jeugdbeweging uit de vroege twintigste eeuw was een buitengewoon markante manifestatie van collectief enthousiasme en drukte een stempel op de Duitse geschiedenis, maar de verklaring van het initiatief blijkt nogal gecompliceerd en een significante historische breuklijn valt niet te ontdekken.Ga naar eindnoot40 Zo komen we weer terug bij de Nederlandse protestgeneratie, nu met de vraag of het wel zo zinvol is met alle geweld historische discontinuïteiten op te willen sporen, alsof alleen daarin een verklaring van de jongerenopstand te vinden is. Deze generatie reageerde waarschijnlijk helemaal niet op een trendbreuk maar probeerde er een te forceren. En was er eigenlijk wel een trendbreuk? De naoorlogse ontwikkeling vertoonde overwegend continuïteit, de welvaart steeg al vele jaren in snel tempo, en hoewel de politieke elite een wat slaperige indruk maakte, zorgde ze wél voor sociale stabiliteit en harmonie. Misschien is het verstandiger de suggestie van Zolberg te volgen en de rebellie van de jaren zestig te begrijpen als een collectiefverzet tegen de verveling die toeslaat als de politiek een al te routinematig bedrijf is geworden. ‘Boredom is perhaps the best thread to guide us through the labyrinth.’Ga naar eindnoot41 Het onderscheiden van discontinuïteit die ontstaat door het optreden van een nieuwe generatie en die het gevolg is van ingrijpende maatschappelijke gebeurtenissen leidt tot een verkaveling van de studie van het generatieverschijnsel in het algemeen. Twee gescheiden trajecten moeten worden gevolgd: bij het ene worden de kenmerken van jongeren en jonge generaties tot uitgangspunt gekozen, bij het andere de effecten van schokkende historische evenementen. Om met het eerste onderwerp te beginnen: het eigenaardige van jonge generaties is hun combinatie van kwetsbaarheid en activisme. Voor een goed begrip hiervan is dus enig inzicht nodig in de puberteits- en adolescentiepsychologie. Jongeren bewegen zich in het onzekere en verwarrende gebied tussen jeugd en vol- | |
[pagina 195]
| |
wassenheid. Ze moeten zich een nieuwe identiteit eigen maken en ingroeien in de wereld van de volwassenen. In hoeverre dit tot crisisverschijnselen leidt is onduidelijk en hangt mede af van historische en maatschappelijke omstandigheden; de geleerden zijn het er niet over eens. Maar feit is en blijft dat jongeren een overgangsperiode in hun leven doormaken, niet de enige maar zeker de meest geprononceerde.Ga naar eindnoot42 Sociologisch gezien vertaalt deze psychische discontinuïteit zich in groepsvorming langs cohortlijnen. Jongeren scheppen hun eigen wereld, hun eigen kringen en cultuur, zeker indien ze gedurende een reeks van jaren zijn ‘vrijgesteld’, zoals studenten, zonder de verplichtingen die een gezin en een beroep hen zouden opleggen. Tijdelijk vormen ze het meest ongebonden en mobiele deel van de samenleving, geneigd tot actie en bereid zich politiek te engageren. ‘Sie ehren noch den Schwung, erfreuen sich am Schein; De eigenaardigheden van deze levensfase verklaren goeddeels de prominente rol van jonge generaties. Wij zijn ze voortdurend tegengekomen: in de jeugdbeweging, de politiek, de kunst en de literatuur, aan het oorlogsfront en in revolutionaire gelederen. Ze leverden de vernieuwers in de geschiedenis van de sociaal-democratie, de avant-gardisten van De Nieuwe Gids en de Jonge Turken van de Sociologische Gids. Tot het moment dat ze ingroeien in de gevestigde samenleving: ‘the “radicalism” of youth is more youthful than ideological’.Ga naar eindnoot43 Het kan zijn dat deze jonge generaties worden getroffen of geïnspireerd door ingrijpende maatschappelijke gebeurtenissen: dat de discontinuïteit die zij belichamen of wensen te bewerkstelligen, meer of minder een consequentie is van historische discontinuïteit. Maar de generatievormende functie van deze laatste discontinuïteit dient afzonderlijk te worden onderzocht: het is het tweede traject in de analyse van generaties. Het effect van historische veranderingen en van trendbreuken in het bijzonder moet alleen al daarom afzonderlijk worden nagegaan, omdat het niet vanzelfsprekend is dat alleen jongeren erdoor worden beïnvloed. De moderne oorlog discrimineert | |
[pagina 196]
| |
niet: ook de burgerlijke bevolking wordt aan grof geweld blootgesteld en kan daarom, samen met de militairen, tot de oorlogsgeneratie worden gerekend. De frontervaring treft vooral jonge soldaten - ze vormen getalsmatig de grote meerderheid - maar de leden van vele andere leeftijdscategorieën ondergaan dezelfde ontwrichtende ervaringen. Samen vormen ze de frontgeneratie en vinden ze elkaar in de veteranenbonden. Een ander voorbeeld: overlevenden van concentratie- en vernietigingskampen behoren ongeacht hun leeftijd tot de getraumatiseerde slachtoffergeneraties. Indien er onderscheid wordt gemaakt, dan is het doorgaans tussen meer en minder zwaar getroffen groepen; aan verschillen tussen jongeren en ouderen wordt minder aandacht besteed.Ga naar eindnoot44 Er is nog een andere reden waarom het raadzaam is bij het zoeken naar generationele effecten uit te gaan van maatschappelijke veranderingen: generatievorming kan achterwege blijven of niet worden opgemerkt. Op die kwestie zal nu worden ingegaan.
Bewustwording en beeldvorming - Discontinuïteit is de moeder van alle generaties. Maar wie is de vader? Hebben generaties niet iemand nodig die voor erkenning en legitimering zorgt? Veel generaties zijn inderdaad vaderloos: ze zijn geboren maar ze zijn niet gewettigd; ze dragen geen naam. Bij geboortecohorten is dat nog wel te verklaren. De onderlinge verschillen zijn meestal te gering om een expliciet generatiebewustzijn te genereren; het beeld blijft diffuus en divers.Ga naar eindnoot45 Merkwaardig en eigenlijk onbegrijpelijk is daarentegen het ontbreken van generatiebesef in gevallen dat buitengewoon schokkende gebeurtenissen daartoe alle aanleiding geven. Een voorbeeld biedt de Tweede Wereldoorlog: waarom staat de Eerste Wereldoorlog volop in het teken van generatievorming en generatiebewustzijn terwijl dat bij de tweede niet of nauwelijks het geval is? Die laatste oorlog is minstens zo catastrofaal geweest, in politieke gevolgen en in menselijk lijden. Een ander voorbeeld leveren de door ons besproken slachtoffergeneraties. De oorlogsgetroffenen ondervinden meer compassie en steun dan enige oorlogsgeneratie vóór hen. Ze voeren gezamenlijk actie en ze organiseren zich, maar ze noemen zich niet een generatie en ze wórden ook zo niet genoemd. Eerder troffen we een raadsel aan bij het onderwerp generatievorming in de Neder- | |
[pagina 197]
| |
landse politieke partijen: de sociaal-democraten zijn er al honderd jaar vol van, de andere grote stromingen denken helemaal niet in die termen, hoewel ze een ongeveer even lange en bewogen geschiedenis kennen die zeker in partijgeneraties is op te delen. De problematiek doet sterk denken aan discussies in marxistische en sociaal-democratische kring over klassevorming en klassebewustzijn. Hele generaties (sic) van socialistische historici en commentatoren hebben zich geïntrigeerd getoond door de vraag hoe het kwam dat evidente proletarisering van de industriele arbeidersklasse soms wel en soms niet, hier wel en daar niet, klassevorming genereerde. Opvallend is met name het zwak ontwikkelde klassebewustzijn bij negentiende- en twintigste-eeuwse arbeiders in Engeland en Amerika, hoewel het kapitalisme nergens ter wereld zo machtig was en zo agressief opereerde. Ter verklaring heeft men zijn toevlucht genomen tot het onderscheiden van ‘objectieve’ en ‘subjectieve’ klassen, in marxistisch jargon: tussen Klassen an sich en Klassen für sich, in Nederland wel vertaald als toestands- en mentaliteitsklassen. Hetzelfde onderscheid is ook bij ons onderwerp te maken: door historische discontinuïteit ontstane ‘objectieve’ generaties kunnen Generationen an sich worden genoemd, terwijl generaties die een generatiebewustzijn tonen zich tot Generationen für sich hebben ontwikkeld. Mannheim, die dezelfde overeenkomsten tussen klassen en generaties heeft gesignaleerd, gebruikt weliswaar andere benamingen maar komt eveneens tot de observatie dat in beide gevallen op basis van collectieve posities groepen ontstaan waarvan de leden zich onderling verbonden weten door ‘eine Partizipation an den gemeinsamen Schicksalen’.Ga naar eindnoot46 Hoewel het verleidelijk is deze vergelijking tussen sociale klassen en generaties verder uit te werken en na te gaan wat bijvoorbeeld de verschillen en overeenkomsten zijn tussen klassenstrijd en generatieconflicten,Ga naar eindnoot47 gaat onze belangstelling in een andere richting. Nadat we eerder hebben geopperd dat ‘objectieve’ generaties uit cohortvervanging en/of historische discontinuïteit ontstaan, interesseert ons nu de vraag hoe en waardoor die generaties zich tot ‘subjectieve’ generaties ontwikkelen danwel als zodanig worden geëtiketteerd. Zelfaffichering en zelfpromotie komen het meest voor. De | |
[pagina 198]
| |
woordvoerders van de generaties van Tachtig en Vijftig zochten ongegeneerd en uitdrukkelijk de publiciteit en verkondigden niet zonder parmantigheid bezig te zijn met een revolutie in de Nederlandse literatuur. De ‘oude’ jeugdbeweging en de latere studentenbeweging, Provo, de protestgeneratie en Nieuw Links in de PvdA en natuurlijk het avant-gardisme als zodanig - ze lieten er geen twijfel over bestaan dat ze de ‘tijdgeest’ representeerden, het verleden compleet verwierpen en als nieuwe generatie de toekomst opeisten. Een kras geval vormt de befaamde twice-born generation van New Yorkse intellectuelen die in de jaren dertig voor een links-radicale koers kozen en zich als generatie duidelijk afzetten tegen de lost generation die de jaren twintig had gedomineerd. Toen in de jaren zestig het radicale tij was verlopen, zou een goed deel van deze groep als neo-conservatieve generatie opnieuw furore maken.Ga naar eindnoot48 Het valt op dat het in alle gevallen om jonge en actieve generaties gaat - de term ‘activistisch’ is niet overdreven-, bestaande uit kleine groepen die zich doorgaans om een eigen tijdschrift scharen, bedoeld om een nieuwe taal, these of programma aan de man te brengen.Ga naar eindnoot49 Deze generaties hebben elitaire trekken; het zijn bijna steeds intellectuelen - of would-be intellectuelen - die het generatiebesef verwoorden en uitdragen. Ze hebben een gemeenschappelijk belang: zich onderscheiden van alle anderen, met name van oudere generaties en van de gevestigde orde in het algemeen. Dezelfde ambitie kan ook door een enkel individu worden gekoesterd. Vooral als hij kritiek ontmoet, zal hij zich willen redden door zich te beroepen op zijn ‘historische positie’ waarmee zijn stellingname is te rechtvaardigen. Een klassiek voorbeeld biedt het antwoord dat de jonge Troelstra zijn vader zou hebben gegeven toen deze hem om zijn sociaal-democratische sympathieën heftig aanviel: ‘Ons ongeluk is, dat wij teveel met elkaar gemeen hebben; als ik jong was geweest in uw tijd, dan ware ik liberaal geworden. Als u jong was geweest in mijn tijd, dan zou er kans zijn geweest, dat u zich aan den kant der arbeiders had bevonden.’Ga naar eindnoot50 | |
[pagina 199]
| |
Deze emotionele geladenheid ontbreekt indien de zelfrechtvaardiging bijvoorbeeld betrekking heeft op het terugtreden van een leider, met de uitsluitende bedoeling plaats te maken voor zijn opvolger. Zo zei Wim Kok in augustus 2001 als partijleider te zullen vertrekken om ‘de nieuwe generatie politici’ de ruimte te geven.Ga naar eindnoot51 Maar ook dan dient het generationele motief om een persoonlijke stap te verklaren en aanvaardbaar te maken. Enige afstand tot het gebeuren maakt generaties soms beter zichtbaar dan een plaats in het generationele epicentrum. Dat Saks en Verwey-Jonker de evolutie van hun sdap zo nadrukkelijk in generatietermen interpreteerden, kan wellicht worden toegeschreven aan hun positie als intellectuele randfiguren, in staat en bereid tot beschouwelijkheid en analyse. Waarnemers kunnen overigens profijt hebben van de neiging bij hun subjecten om zich generatiegewijs op te stellen, zoals door ons al eerder is opgemerkt. De literatuurhistoricus Anbeek heeft er treffende dingen over gezegd. Een literatuurgeschiedschrijver ‘probeert verband te leggen tussen afzonderlijke werken van individuele auteurs. Soms hebben die auteurs hem als het ware geholpen door als groep op te treden (Tachtig, Vijftig). In zo'n geval kan hij het beeld van de literaire situatie dat zo'n literaire bent gecreëerd heeft, overnemen (...). Het valt niet te ontkennen dat literatuurgeschiedschrijving eenvoudiger zou lijken als telkens een nieuw generatie jongeren zich en bloc zou afzetten tegen de heersende norm, zoals de Tachtigers en de Vijftigers dat deden.’Ga naar eindnoot52 Het zou eenvoudiger lijken, schrijft Anbeek, want de bentgenoten die hij opvoert, hebben hun gelijktijdig optreden niet al te overtuigend tot een gemeenschappelijk optreden gestileerd. Hun verhaal blijft in laatste instantie een sociale constructie, en daarmee moet de historicus het doen. Generatietheoretici die te veel willen, gaan onherroepelijk zweven. De fantasievolle periodisering van Ortega Y Gasset, de overijverige schematisering van Friedrich Kummer en de erudiete bespiegelingen van Wilhelm Pinder zijn gelijkelijk los van de grond geraakt. Zelfs generaties die zich met naam en toenaam en als een gesloten formatie aandienen, vormen altijd een amalgaam van feitelijk- | |
[pagina 200]
| |
heid en verdichting. Het fragiele van een kort levende groepering, gevoegd bij het robuuste van een radicale ambitie, leidt onvermijdelijk tot mythevorming. Anbeek heeft het over een ‘propagandabeeld dat blijkbaar succesvol is geweest’Ga naar eindnoot53 en Doorman signaleert bij woordvoerders van de avant-gardistische beweging De Stijl ‘een retoriek van de breuk’ die op gespannen voet staat met onmiskenbare tekenen van continuïteit.Ga naar eindnoot54 En als Wohl aan het einde is gekomen van zijn uitputtende speurtocht naar ‘de generatie van 1914’, moet hij toegeven dat het om niet veel meer ging dan om een zelfbeeld, door kleine groepen intellectuelen ontworpen: ‘an exercise in self-portrayal’.Ga naar eindnoot55 De uitkomst van onze verkenning is lichtelijk verwarrend. De aanvankelijke vraag of discontinuïteit tot generatiebewustwording kan leiden is weliswaar bevestigend beantwoord, maar tevens is gebleken dat nogal wat generaties vooral bestaan bij de gratie van pretenties, zozeer zelfs dat ze in feite denkbeeldige generaties vormen. Ze leven slechts in het bewustzijn van de leden of ze zijn ontworpen door externe waarnemers. Naar analogie van het begrip imagined communities, dat door Anderson is gemunt, zou men kunnen spreken van imagined generations.Ga naar eindnoot56 Hiermee dient zich echter een nieuwe vraag aan: indien sommige generaties belangwekkende maatschappelijke of culturele formaties vormen, terwijl andere niet meer zijn dan frivole producten van the game of namingGa naar eindnoot57 of geleerde pogingen tot Sinngebung des SinnlosenGa naar eindnoot58 - als zowel het een als het ander voorkomt, hoe kunnen we dan de generationele feiten van de ficties onderscheiden?
Gestolde verandering - Het antwoord op deze vraag kan alleen op basis van onderzoek worden gegeven. Generaties kunnen worden ontmaskerd zo goed als ze kunnen worden ontdekt en erkend. Aanspraken moeten altijd worden getoetst; het is zinloos een generatie op haar woord te geloven of het overgeleverde historische beeld klakkeloos te aanvaarden. Er zijn vaak belangen in het spel of ingeslepen waarderingen. Zoals we hebben gezien, is het tegendeel evenzeer mogelijk: ook waar generatiebesef ontbreekt, zelfs waar niemand vermoedt of vermeldt dat er aanwijzingen zijn | |
[pagina 201]
| |
die op generatievorming duiden, kan deze door nadere analyse toch worden aangetoond. De criteria liggen in de aard van het generatieverschijnsel zelf. Generaties representeren zowel discontinuïteit als continuïteit. Ontstaan uit een breuk of een sprong in de tijd, gaan ze met dat beslissende evenement niet ten onder maar beginnen ze juist dan hun levensloop. Met andere woorden: generaties betekenen pas iets indien ze een min of meer duurzaam effect bewerkstelligen al dan niet bewaakt of gedragen door de generatiegenoten. Soms stelt die bewaking niet veel voor. Literaire en artistieke generaties is doorgaans geen lang leven beschoren: in luttele jaren vlammen ze op en doven ze uit. De deelnemers hebben elkaar voor een moment gevonden en gaan na de al dan niet geslaagde coup huns weegs. Het ging hen om het effect, niet om een collectief onderdak. Maar van voortgezette groepsvorming hangt hun betekenis niet af: hun historische rol als avant-garde wordt bepaald door de mate waarin de stijl- of taalbreuk die ze op hun naam hebben gebracht, voldoende vitaliteit heeft en over een langere tijd een nieuwe literaire of artistieke orde vestigt. Pas dan verdienen ze als generatie een plaats in de geschiedenis. In andere gevallen kent de generationele groepering zélf een zekere duurzaamheid. Een voorbeeld biedt generatievorming als gevolg van oorlogservaringen. Oorlog als zodanig staat voor discontinuïteit, maar oorlogsgeneraties kunnen een zeer lang leven hebben. Degenen die de oorlog als een beproeving hebben ondergaan, kunnen de oorlog niet vergeten. Andere leden van de oorlogsgeneratie kijken daarentegen met voldoening op diezelfde periode terug: zij willen niet dat de oorlog wordt vergeten. Oorlogsgetroffenen en oud-strijders, twee segmenten van dezelfde oorlogsgeneratie, vertegenwoordigen elk op hun wijze het blijvende effect dat een relatiefkort durende reeks gebeurtenissen kan hebben. In beide gevallen zal hun betrokkenheid bij die gebeurtenissen aanleiding zijn tot groepsvorming. De leden beleven hun frustraties gezamenlijk, ze verdedigen hun belangen gemeenschappelijk. De oorlog heeft niet alleen een discontinuïteits- maar ook een continuerend effect: de breuk in de tijd wordt in generatie-organisaties vastgelegd. | |
[pagina 202]
| |
Het effect kan zelfs over de grenzen van de oorsprongsgeneratie heenreiken: door het voortbestaan van een instelling of een tijdschrift, van een wetenschappelijke interpretatie of een kunstopvatting, door traumatisering bij de nakomelingen van de slachtoffers en door rituelen en monumenten die een ‘dankbaar nageslacht’ bereid is in stand te houden. De rol van de geschiedschrijving is daarbij van eminent belang. Het is vooral de geschiedenis die ervoor garant staat dat excellente generaties en hun unieke verrichtingen niet worden vergeten. Miljoenen Europeanen zijn in de loop van eeuwen naar Amerika getrokken maar de Mayflower-generatie heeft een bijzondere plaats in de nationale memorie. Zo ook neemt in Israël de tweede aliyah - de immigratiegolf tussen 1904 en 1914 - een aparte plaats in omdat er de generatie uit voortkwam die een stempel drukte op de prille nationale samenleving in opbouw.Ga naar eindnoot59 Eeuwenlang kunnen de sporen van een funderende generatie zichtbaar blijven. Een kras voorbeeld vormen de Nederlandse en Hugenotenfamilies die eeuwen geleden een begin maakten met de kolonisatie van Zuid-Afrika. Tot voor kort wisten velen van hen hun plaats in de elites van het land te handhaven.Ga naar eindnoot60 Het laatste voorbeeld laat zien dat de reputatie van generaties niet onaantastbaar is. Niet alleen nieuwe wetenschappelijke inzichten maar ook nieuwe trendbreuken kunnen ertoe leiden dat oude en respectabel geachte generaties van hun voetstuk worden gestoten en voor nieuwe plaats moeten maken. Zolang er nog voldoende leden van een generatie in leven zijn, zullen zij zich daartegen kunnen verweren, maar na hun verdwijnen zijn ze overgeleverd aan het oordeel van, inderdaad, nieuwe generaties. |
|