Gevangen in de tijd
(2002)–J.A.A. van Doorn– Auteursrechtelijk beschermdOver generaties en hun geschiedenis
[pagina 203]
| |
waarschuwde hij zijn gehoor ook ‘de historische begrenzing’ van het generatiebegrip goed in het oog te houden. ‘Want het generatiebegrip uit zijn oorspronkelijk historisch verband gelicht en tot een sociologisch instrument gemaakt, brengt soortgelijke gevaren met zich mee als een uit zijn oorspronkelijk historisch verband gelicht klassebegrip.’Ga naar eindnoot61 Ten overvloede vroeg hij de sociologen zich tegen de verleiding te wapenen ‘om naar het voorbeeld van de marxistische klassestrijdtheorie een generatiestrijdtheorie voor de hele geschiedenis te ontwerpen’.Ga naar eindnoot62 We zijn het hiermee zozeer eens dat we op zoek zijn gegaan naar de historische locatie van het generatieverschijnsel. Dit is wat wij ontdekten: zowel de belangrijkste generatievormen als het generationele denken als zodanig beschrijven eenzelfde curve. Ze nemen een aanloop in de negentiende eeuw en beleven hun bloeitijd in de eerste decennia van de twintigste, om vervolgens hun vitaliteit te verliezen dan wel geheel te verdwijnen. Het is ons doel voor dit ‘opgaan, blinken en verzinken’ een verklaring te vinden.
Verspreide observaties - Vooral in de negentiende eeuw hebben historici een onbedwingbare neiging gehad de loop van de geschiedenis in tijdperken in te delen. Ook periodisering naar generaties was populair. De gedachtegang was simpel: indien de duur van een actieve generatie op circa dertig jaar wordt geschat en drie generaties dus een volle eeuw beslaan, is een tijdmaat gegeven waarmee allerlei historische veranderingen kunnen worden ingedeeld en gemeten.Ga naar eindnoot63 Het waren helaas artificiële bedenksels met hooguit curiositeitswaarde. Wie in zoiets gelooft, schreef Huizinga sarcastisch, ‘handelt als iemand, die de mooten van de schelvisch in de zoölogie zou willen invoeren’.Ga naar eindnoot64 Belangwekkender dan deze pretentieuze schema's zijn terloopse waarnemingen die blijk geven van inzicht in wat later het generatievraagstuk zou gaan heten. Zo moet Napoleon hebben gezegd dat om een man te begrijpen, het nodig is te weten wat er in de wereld gebeurde toen hij twintig jaar was.Ga naar eindnoot65 Goethe meent dat iedereen die slechts tien jaar eerder of later is geboren, naar eigen Bildung én naar zijn invloed op de buitenwereld, een ander | |
[pagina 204]
| |
zou zijn geweest.Ga naar eindnoot66 De Zwitserse historicus Burckhardt komt zelfs met een hoogst moderne klacht als hij - in 1873 - opmerkt dat in ‘diese jetzige Welt der raschen Aenderungen’ oud worden ‘ein sehr fragliches Glück' is geworden’.Ga naar eindnoot67 Misschien zijn het toevalstreffers, niet karakteristiek voor de negentiende eeuw maar even goed aan te treffen bij oudere schrijvers zoals Montaigne en Bacon of zelfs bij antieke auteurs. Wel nieuw is het feit dat in de eerste decennia van die eeuw de term én het begrip ‘generatie’ in de moderne betekenis veelvuldig opduiken. De Franse essayist Desmarais heeft het in 1821 over de generaties die elkaar voortdurend opvolgen, ‘ayant chacune une livrée distinctive’ oftwel een ‘herkenbare fysionomie’.Ga naar eindnoot68 In Engeland ziet Carlyle in 1833 de mensheid voortschrijden in generaties: ‘Generations are as the Days of toilsome Mankind’.Ga naar eindnoot69 Van meer belang dan dit woordgebruik is echter de interesse die auteurs als Goethe, Herder en Schlegel voor het verschijnsel zelf aan de dag legden.Ga naar eindnoot70 Er ontstond in die tijd onmiskenbaar een gevoeligheid voor het generationele moment in de culturele ontwikkeling. Eveneens verspreid treffen we meerdere pogingen aan het generatieverschijnsel in verband te brengen met majeure maatschappelijke veranderingen. Zo is Tocqueville de eerste die culturele generaties ziet ontstaan uit de overgang van een aristocratische naar een democratische orde. Hij beperkt zich tot de appreciatie van literatuur. In een samenleving die door de aristocratie wordt beheerst, zullen de letteren een stricte canon in ere houden: de tradities in taal en smaak, bij schrijvers en lezers, worden van geslacht op geslacht doorgegeven. In een democratie daarentegen, waar iedereen zijn eigen mening vormt en voorkeuren formuleert, ontbreken dergelijke vaste codes. Wat de ene generatie waardeert, kan door de volgende weer worden verworpen, want: ‘chez les nations démocratiques, chaque génération nouvelle est un nouveau peuple’.Ga naar eindnoot71 Ook zijn land- en tijdgenoot Comte was gefascineerd door het schouwspel van de voortdurende aflossing van generaties, maar hij stelt zich een heel andere vraag: wordt de maatschappelijke vooruitgang door de vervanging gediend of belemmerd? Hij gelooft het eerste: doordat mensen sterfelijk zijn en na betrekkelijk korte tijd het veld moeten ruimen, krijgen hun opvolgers | |
[pagina 205]
| |
de kans nieuwe ideeën in praktijk te brengen. In zijn beeld van de geschiedenis woedt er dan ook een voortdurende strijd tussen ouderen en jongeren: ‘entre l'instinct de conservation sociale, caractère habituel de la vieillesse, et l'instinct d'innovation, attribut ordinaire de la jeunesse’.Ga naar eindnoot72 Hij tekent er echter bij aan dat een kortere levensduur maatschappelijk even nadelig zou zijn als een langere: het is al moeilijk genoeg om binnen het bestek van één leven te realiseren wat men zich heeft voorgenomen, terwijl elke nieuwe generatie die aantreedt, zich bovendien het reeds verworvene moet eigen maken.Ga naar eindnoot73 Terwijl Comte in de geschiedenis van het generatiedenken steeds de plaats krijgt die hem toekomt, wordt Nietzsche nergens genoemd. Toch signaleert ook hij het vraagstuk dat Comte aansneed. Hij onderschrijft de noodzaak van het optreden van nieuwe generaties ‘zum Heile einer fort und fort wachsenden Kultur’, met de kanttekening dat de winst per generatie bescheiden blijft omdat de zoon de erfenis van de vader eerst moet verwerken alvorens iets nieuws te kunnen toevoegen.Ga naar eindnoot74 Burckhardt is origineler. In zijn studie van crisissituaties vestigt hij de aandacht op het curieuze verschijnsel dat de revolutionaire generatie die de macht grijpt, vaak vrij spoedig door een tweede opzij wordt geschoven en vervangen. Een ogenblik van zwakte is genoeg: ‘Die Macht duldet gerade in solchen Zeiten am wenigsten eine Unterbrechung’. Ook in het navolgende proces van restauratie meldt zich een nieuwe generatie, ‘welche seit der Krisis aufgewachsen ist und schon das privilegium juventutis für sich hat’.Ga naar eindnoot75 Zelfs Karl Marx heeft zich niet aan de bekoring van het denken in generaties kunnen onttrekken. Naar zijn gewoonte neemt hij in krasse bewoordingen zijn positie in: ‘Die Geschichte ist nichts als die Aufeinanderfolge der einzelnen Generationen, von denen jede die ihr von allen vorhergegangenen übermachten Materiale, Kapitalien, Produktionskräfte exploitiert, daher also einerseits unter ganz veränderten Umständen die überkommene Tätigkeit fortsetzt und andererseits mit einer ganz veränderten Tätigkeit die alten Umstände modifiziert (...).’Ga naar eindnoot76 | |
[pagina 206]
| |
Of Marx deze gedachte elders heeft uitgewerkt is mij niet bekend maar alleen al met deze terloopse opmerking over het materiële aspect van generatievervanging voegt hij een verrassend nieuw element toe aan een problematiek die al te zeer gekleurd is door culturele noties. Als laatste in deze kleine serie ‘toevalstreffers’ verdienen een paar bladzijden van Wilhelm Dilthey een eervolle vermelding. Hij slaagt er - in 1875 - als eerste in om in één alinea alle essentiële kenmerken van het begrip ‘historische generatie’ samen te vatten: de bijzondere positie van tijdgenoten en leeftijdgenoten, de betekenis van de ontvankelijke leeftijdsperiode en de invloed van een schokkende of ingrijpende gebeurtenis waardoor een homogene groep ontstaat, kortom: hoe Gleichaltrigen tot Gleichartigen worden.Ga naar eindnoot77 Hij staat in die jaren in zijn belangstelling voor het onderwerp bepaald niet alleen maar hij bevrijdt het uit de genealogische interpretatie die destijds sterk overheerst, zoals blijkt uit het overigens lezenswaardige artikel van Gustav Rümelin over de duur van generaties en méér nog uit de beschouwingen van Ottokar Lorenz die onvermoeibaar blijft proberen Leopold von Ranke's interesse voor het generatieverschijnsel in dienst te stellen van zijn eigen Generationslehre. Stelling: ‘Das ganze Gebiet der geschichtlichen Entwicklung ist schliesslich nur ein genealogisches Problem’.Ga naar eindnoot78 Zoveel hoofden, zoveel zinnen. Het belang van het begrip ‘generatie’ wordt allerwegen onderkend maar elk van de auteurs heeft zijn eigen associaties, afhankelijk van wat hem in het bijzonder bezighoudt. Tocqueville, gebiologeerd door democratisering en individualisering, ziet als gevolg daarvan generaties en generatiebewustzijn ontstaan. Comte vertegenwoordigt het negentiende-eeuwse geloof in de vooruitgang. Zijn beschouwingen over optimale generatievorming maken deel uit van het hoofdstuk in zijn magnum opus dat zijn wetenschappelijk programma behelst: ‘Fundamentele wetten van de maatschappelijke dynamiek, ofwel: algemene theorie over de vooruitgang van de mensheid’.Ga naar eindnoot79 Nietzsche daarentegen houdt een ‘Trostrede eines desparaten Fortschritts’ en beklaagt de jeugd die in een tijd van algemene onzekerheid haar weg moet vinden.Ga naar eindnoot80 Burckhardt richt zijn aandacht op crises en revoluties, sprongen en breuken in | |
[pagina 207]
| |
de geschiedenis, ‘was man Sturmlehre nennen könnte’.Ga naar eindnoot81 Marx brengt generaties in verband met economische accumulatie en exploitatie, een probleemstelling die in principe toegang geeft tot onderwerpen als de vestiging van ondernemersdynastieën en de werking van beroepserfelijkheid in de intergenerationele mobiliteit. Dilthey is de enige die erin slaagt een generatietheorie te ontwerpen, maar in de toepassing verraadt hij zijn geesteswetenschappelijke oriëntatie: hij heeft het steeds over Kulturträger en vestigt daarmee een Duitse traditie in het generatieonderzoek.
De korte zomer van het generationolisme - Al dan niet door Dilthey geïnspireerd, beleeft de systematische studie van generaties in de eerste helft van de twintigste eeuw een bloeitijd; nader bepaald: in Duitsland in de jaren 1920-1933. Cultuurfilosofen, algemeen historici, literatuur-, muziek- en kunsthistorici en een enkele socioloog van naam gaan het weerbarstige onderwerp te lijf, in gedegen analyses of fantasierijke beschouwingen. Zonder een school te vormen, nemen ze kennis van elkaars werk en discussiëren ze over de verschillen de benaderingswijzen. Het heeft weinig zin hier een catalogus van namen te presenteren; goede overzichten zijn er genoeg.Ga naar eindnoot82 Meerdere auteurs kwamen trouwens al eerder ter sprake. Toch kan (her)vermelding van enkele prominenten nuttig zijn omdat ze representatief zijn voor een stroming in het generationalisme die opvallend sterk tijd- en plaatsgebonden is. Enigszins apart - in de traditie en in de tijd (1909) - staat de journalist Friedrich Kummer met zijn even stoutmoedige als onmogelijke poging de complete Duitse literatuurgeschiedenis van de negentiende eeuw, in de context van de algemene geschiedenis, in generaties uiteen te leggen. De beknopte inleiding blijft niettemin de moeite waarde: helder, evenwichtig en terzake.Ga naar eindnoot83 In 1927 komt Wilhelm Pinder met een boek over het generatieprobleem in de kunstgeschiedenis. Het is een erudiet maar ook wat ijl en soms behaagziek essay, dat zo veel aandacht krijgt dat het al een jaar later moet worden herdrukt, aangevuld met een uitvoerig tweede voorwoord waarin de auteur - voor het eerst, zoals hij toegeeft - op het werk van anderen ingaat.Ga naar eindnoot84 Pinder heeft naam gemaakt door het lanceren van een paradoxaal aandoende | |
[pagina 208]
| |
formule: ‘de ongelijktijdigheid van het gelijktijdige’, waarmee hij eenvoudig doelt op het naast elkaar bestaan van meerdere biologische generaties in dezelfde tijd: ‘Für jeden ist die gleiche Zeit eine andere Zeit, nämlich ein anderes Zeitalter seiner selbst, das er nur mit Gleichaltrigen teilt.’Ga naar eindnoot85 [zijn curs.] Zijn observatie wordt nog een halve eeuw later door de Amerikaanse socioloog Robert Merton opgemerktGa naar eindnoot86 en een overeenkomstige gedachte is onder meer bij de Franse filosoof Paul Ricoeur te vinden.Ga naar eindnoot87 Veel belangrijker dan dit beroemde maar overschatte boek van Pinder is het uitvoerige artikel waarmee Karl Mannheim een jaar later het generatiethema definitiefop de wetenschappelijke agenda zet. Het is een klassiek stuk, zowel naar breedte van opzet als naar rijkdom aan gedachten. De filosofische erfenis wordt erin samengebracht, de sociologische toekomst van de generatiestudie wordt ermee opengelegd.Ga naar eindnoot88 Hij verkavelt het terrein in twee tradities: een positivistische, op kwantitatieve analyse gerichte studie en een ‘romantisch-historische’ benadering die kwalitatief is gericht. Bij de eerste die hij - niet helemaal terecht - Frans noemt, wordt de levensduur van biologische generaties tot uitgangspunt genomen voor vernuftige tijdsberekeningen, bij de tweede, die hij in Duitsland situeert, overweegt de notie van het innerlijk besef tot een bepaalde generatie te behoren. Hoewel Mannheim ook oog heeft voor politieke aspecten en voor het afzonderlijke probleem van jonge generaties, ligt het accent bij hem waar het bij vrijwel alle studies in deze periode ligt: op de opeenvolging van generaties Kulturträger. Richard Alewyn is een van de weinigen die daaraan weet te ontkomen. In 1929 komt hij met een kort artikel dat in grote lijnen - maar onafhankelijk van hem - dezelfde gedachtegang als Mannheim volgt.Ga naar eindnoot89 Anders dan de laatste, die zich aan log professoren-Duits bezondigt, schrijft Alewyn helder en polemisch, terwijl hij tevens duidelijk maakt hoezeer het generatiethema in die dagen grote actualiteitswaarde bezat. Weer een jaar later presenteert Julius Petersen zijn zeer doorwrochte studie over literaire generaties. Hoewel hij daarmee opnieuw Kulturträger centraal stelt en bovendien nóg weer eens de lopende discussies over het onderwerp samenvat, geeft hij als eerste een gedetailleerd overzicht van een reeks generatievormende factoren die ten dele ook buiten het | |
[pagina 209]
| |
literaire domein werkzaam zijn.Ga naar eindnoot90 Evenals het stukvan Mannheim behoort zijn bijdrage tot de belangrijkste wetenschappelijke documenten die het Duitse generatiedebat in de jaren twintig heeft opgeleverd. Andere landen hebben niets vergelijkbaars te bieden. In de Angelsaksische wereld leeft het thema in het geheel niet maar ook Frankrijk, waar er sinds Comte veel over te doen is geweest, heeft weinig opgeleverd dat indruk maakt. Een uitzondering vormt een magistraal ‘handboek’ van François Mentré uit 1920, een komeet bij heldere hemel, die nauwelijks sporen nalaat.Ga naar eindnoot91 De Spaanse filosoof Ortega Y Gasset die in 1923 een briljant maar sterk speculatief essay over het generatiethema publiceert, is sterk Duits georiënteerd. Zijn boek wordt in 1928 in het Duits vertaald en door de romanist Ernst Curtius uitvoerig ingeleid.Ga naar eindnoot92 De jaren 1933-1945 betekenen voor Duitsland meer dan een onderbreking in de geschiedenis van het generationalisme; ze veroorzaken een onherstelbare draadbreuk. Hellpach biedt nog een knap resumé, Plessner introduceert het thema in Nederland en Heberle doet hetzelfde in Amerika,Ga naar eindnoot93 maar voor het overige valt er een merkwaardige stilte. Zoals dat op zoveel gebieden gebeurt, neemt ook hier Amerika de fakkel over. Duitsland wordt volgend in plaats van leidend. Als in 1967 Elisabeth Pfeil het thema opnieuw aan de orde stelt, blijkt zij sterk geïnspireerd te zijn door de Amerikaan Norman Ryder die twee jaar eerder een voortreffelijke bestandsopname had gepubliceerd.Ga naar eindnoot94 Belangrijker is evenwel dat de benadering volledig verschilt van de vroegere Duitse ‘geisteswissenschaftliche’ traditie. Het gaat niet langer over historische generaties maar over geboortecohorten, dus niet over geprononceerde Zeitgemeinschaften van beperkte omvang maar over doorsneden uit de totale populatie. De cultuurhistorici van gisteren zijn opgevolgd door demografen, sociologen en politicologen die minutieus nagaan waarin opeenvolgende jaarklassen zich van elkaar onderscheiden, in de - niet altijd beloonde - verwachting op deze wijze betekenisvolle maatschappelijke veranderingen op het spoor te komen. De intuïtieve zwier waarmee eertijds vaak werd gewerkt, heeft plaats gemaakt voor nauwgezette detailarbeid. De Duitse bijdragen zijn in Amerika zeker niet vergetenGa naar eindnoot95 en | |
[pagina 210]
| |
ook in Nederland wordt er altijd weer op teruggegrepen.Ga naar eindnoot96 Maar de trendbreuk is onmiskenbaar: de voorkeur voor de top down-benadering van de sociale en culturele dynamiek, met generationele elites als drijvende krachten, is opgevolgd door bottom up-analyses van massale demografische verschijnselen.Ga naar eindnoot97 De studie van historische discontinuïteit is ‘gedemocratiseerd’.
De filosofische context waarin de Duitse generatieschool zich heeft ontplooid, is niet moeilijk te ontdekken. De auteurs bewegen zich bijna allemaal in de traditie van het historisme, een denkstroming die verwant is aan de Duitse romantiek en die in de loop van de negentiende eeuw de Duitse wetenschappen toenemend heeft beïnvloed. In deze opvatting wordt het verleden niet geïnterpreteerd als een lineair of trapsgewijs verlopend proces dat aan universele wetmatigheden gehoorzaamt, maar als de opeenvolging van historische entiteiten, waaronder tijdvakken, die elk hun eigen ‘individualiteit’ bezitten en - dus - op eigen merites moeten worden beoordeeld. Met een bekende definitie van Meinecke: ‘Der Kern des Historismus besteht in der Ersetzung einer generalisierenden Betrachtung geschichtlich-menschlicher Kräfte durch eine individualisierende Betrachtung’.Ga naar eindnoot98 In deze opvatting vervuld het begrip Zeitgeist een diffuse en het begrip generatie een concrete rol. De voornaamste woordvoerder van het historisme, Leopold von Ranke, laat het verband overtuigend zien als hij zijn beroemde uitspraak ‘jede Epoche ist unmittelbar zu Gott’ completeert met de stelling dat de betekenis van elke generatie dus berust in haar eigenheid.Ga naar eindnoot99 Veelzeggend is ook zijn niet-gerealiseerde programma, opgebouwd rond een aantal grote historische generaties.Ga naar eindnoot100 Inderdaad is deze geschiedenisopvatting gefundenes Fressen gebleken voor generatietheoretici. Dilthey behoort tot de meest prominente vertegenwoordigers van het historisme. Kummer, die de wisseling van literaire generaties als een golfbeweging karakteriseert, als een schouwspel van opkomst, bloei en verval dat zich telkens herhaalt, stelt geheel in de geest van Ranke dat elke generatie eenzelfde historisch recht bezit: ‘Jede Generation kann nur mit dem eigenen künstlerischen Maszstab gemessen werden’.Ga naar eindnoot101 Ortega Y Gasset heeft zijn voorkeur voor het discontinue | |
[pagina 211]
| |
in de geschiedenis zelfs tot uiting gebracht in het bedenken van het neologische ‘continuïsme’ dat hij, evenals evolutie, met kracht afwijst. Elke generatie, schrijft hij, heeft haar eigen roeping, haar historische taak.Ga naar eindnoot102 Opvallend is tenslotte dat meerdere van deze auteurs bij voorbaat de verdenking afwijzen dat hun historisch standpunt tot een radicaal relativisme zou moeten leiden - het bekende verwijt aan het historisme. Omdat de kwestie ons te ver van ons eigen thema afvoert, volstaan we met de observatie dat zowel Ortega als Mannheim aan het relativistische gevaar proberen te ontkomen door het formuleren van wat zij noemen een ‘perspectivistisch’ standpunt, bij Mannheim ook wel ‘relationistisch’ geheten.Ga naar eindnoot103 Voor ons is echter doorslaggevend dat het historisme in de klassieke zin van het woord momenteel uit de gratie is en dat daarmee waarschijnlijk een van de grondpijlers onder het generationele denken is weggeslagen.
Het voorbijgaan van de jonge generatie - Zoals we hebben gezien, bezet de figuur van de ‘jonge generatie’ een prominente plaats in de geschiedenis en theorie van het generationalisme. Dat lijkt nogal voor de hand te liggen. Het simpele feit dat er altijd en overal ‘jongeren’ zijn, suggereert dat zich dus altijd en overal jonge generaties zullen manifesteren. Maar zo simpel ligt het niet. Velen die jong zijn in termen van levensjaren, vormen nog niet een herkenbare jonge generatie. Hun individuele, biologisch bepaalde positie in de tijd kristalliseert niet in een collectieve formatie. Zoals alle generaties, ontstaan ook jonge generaties alleen onder bepaalde historische condities. Nadere analyse brengt echter nog iets anders aan het licht dat veel interessanter is: niet alleen zijn de afzonderlijke jonge generaties historisch gelokaliseerd, ook het fenomeen ‘jonge generatie’ als zodanig blijkt een bepaalde historische loopbaan te hebben gekend. Verrassend is bovendien dat deze loopbaan zich over dezelfde periode uitstrekt als die van de eerder behandelde generatietheorieën: verspreide aanzetten in de negentiende eeuw, een ware explosie in de eerste decennia van de twintigste eeuw en een geleidelijk wegebben daarna. Een summier overzicht van enkele feitelijke ontwikkelingen kan deze stelling ondersteunen. | |
[pagina 212]
| |
In de negentiende eeuw zijn het vooral studenten en jonge intellectuelen die zich in generationele slagorde plegen op te stellen, met uitingen van georganiseerd activisme die overigens ook in de twintigste eeuw nog voorkomen. Sinds het optreden van de protagonisten van ‘das junge Deutschland’ in het begin van de eeuw, door Mannheim en Petersen genoemd,Ga naar eindnoot104 scharen revolutionairen of rebellen zich in allerlei landen onder een vlag met ‘jong’ als wervende leuze: Jong Italië, Jong Frankrijk, Jong Europa, Jong Rusland, Jong Oostenrijk en Jong Wenen.Ga naar eindnoot105 Terzijde: de laatste twee bewegingen doen denken aan onze Tachtigers die zich in ongeveer dezelfde tijd als ‘jongeren’ manifesteren en die evenals hun Oostenrijkse leeftijdgenoten een deels literair, deels politiek radicalisme aan de dag leggen. Ook binnen afzonderlijke organisaties formeren zich hier en daar ontevreden jonge intellectuelen. ‘Die Jungen’, die rond 1890 in de Duitse sociaal-democratische partij voor veel opwinding zorgen,Ga naar eindnoot106 doen in meerdere opzichten denken aan de jonge socialisten die tien jaar later de sdap-leiding beginnen te attaqueren. Jongerenactivisme komt overigens ook buiten het links-politieke kamp voor. In Nederlandse gereformeerde kring ontstaat in de negentiende eeuw herhaaldelijk groepsvorming op basis van jong ongeduld, getuige benamingen als ‘Beweging der jongeren’ en ‘Jong-Gereformeerde Beweging’.Ga naar eindnoot107 Hoe verbreid en soms militant deze uitingen van generatiebesef ook zijn geweest, ze vallen in het niet vergeleken bij de doorbraak van de vrije jeugdbeweging in de jaren rond 1900. Wat nog weinig of niet was vertoond, gebeurt nu: jongeren nemen het heft in handen, stichten eigen organisaties, kiezen uit eigen rijen hun leiders en zetten zich consequent af tegen de bestaande orde. Er wordt voor het eerst een generatiekloofgeforceerd. Al is Duitsland het epicentrum, ook in Nederland ontstaan er ‘vrije’ bonden, zeer in het bijzonder in het kwekelingenmilieu en bij jonge onderwijzers.Ga naar eindnoot108 In de daaropvolgende jaren zou de jeugdbeweging zich in tal van uiteenlopende richtingen en organisaties ontplooien, deels autonoom, deels verbonden of ondergeschikt aan de politieke en kerkelijke elites. Het meest bekend wordt de ajc die na de Eerste Wereldoorlog ontstaat en naar het Duitse voorbeeld is gemodelleerd. Hoewel socialistisch georiënteerd en aan de | |
[pagina 213]
| |
sdap gelieerd, weerspiegelt ze vooral ‘een stijlopvatting van één bepaalde generatie’ en is ze in die zin een typisch historisch fenomeen.Ga naar eindnoot109 Overigens vormen georganiseerde jongeren, hier en elders, een kleine minderheid: een gideonsbende, een exclusieve voorhoede.Ga naar eindnoot110 Wie zich verdiept in de geschiedenis van deze jongerenorganisaties en onder de indruk komt van de unieke collectieve bezieling die ten toon gespreid werd, verwondert zich des te meer over de bijzonder korte duur van het verschijnsel ‘jonge generatie’. De bloei van de zeer vitale Duitse vrije jeugdbeweging blijft beperkt tot de jaren 1905-1914 en 1923-1933. Pogingen om na de Tweede Wereldoorlog de draad weer op te pakken, faalden: ‘es war eher ein Wiederaufwärmen als ein Wiederaufleben’.Ga naar eindnoot111 Met de roemruchte AJC ging het niet anders. Tot en met 1949 liep het ledental nog op, daarna zakte het snel weg. Ondanks alle inspanningen viel in 1959 het doek.Ga naar eindnoot112 De klassieke jeugdbeweging had haar einde gevonden. De generatie van '68 en de studenterevolte in die jaren passen om hun ludieke en individualistische signatuur niet in deze traditie, al markeren ze op hun manier het definitieve einde van het collectieve jongerenprotest. Inmiddels waren jeugdigen en jongeren voorwerp geworden van publieke zorg en zorgbeleid. Vooral in de vroege jaren vijftig komen ze op de officiële agenda en worden ze in opdracht van de overheid door sociologen en psychologen in kaart gebracht. Men spreekt van ‘massajeugd’ of ‘maatschappelijk verwilderde jeugd’.Ga naar eindnoot113 Het actiegeladen begrip ‘jonge generatie’ van weleer wordt de benaming van jeugdigen die in een precair geachte leeftijdsfase verkeren en daarom sociaal-pedagogische begeleiding nodig hebben. Een gespecialiseerde ‘jeugdsociologie’ tilt de problematiek naar academisch niveau. Opvallend is ook dat de weinige naoorlogse publicaties over jongeren uit een praktische interesse voortkomen: Van Hessens baanbrekende studie over het ‘jeugdbestel’ uit 1964 en de te weinig opgemerkte inleiding van P.Smit over het generatieconflict uit 1969.Ga naar eindnoot114 Het generatiethema begint te verdwijnen achter het vraagstuk van de moderne jeugd. Zelfs Mannheim kiest in zijn latere jaren voor een sociaal-pedagogische benadering, getuige zijn beschouwing over ‘the problem of youth in modern society’.Ga naar eindnoot115 | |
[pagina 214]
| |
Met het werk van de socioloog Henk Becker krijgt het klassieke generatiethema weer de volle aandacht, maar hij geeft er wel een bepaalde wending aan. Zijn eerste boekpublicatie over het onderwerp, uit 1992, laat al in de titel zien waar het hem eigenlijk om begonnen is: ‘Generaties en hun kansen’. [curs. JvD] Zeer nadrukkelijk vraagt hij aandacht voor degenen die tijdens de recessie van de jaren tachtig op de arbeidsmarkt kwamen: de ‘verloren generatie’.Ga naar eindnoot116 Het is het lot van deze jonge generatie dat hem aan het denken heeft gezet. In zijn woord vooraf komt hij meteen ter zake: ‘In onze samenleving is een patroon van generaties ontstaan De generaties verschillen onderling wat betreft de kansen die hun leden hebben gehad en nog zullen krijgen. (...) Slechte kansen kunnen tot verspilling van talent leiden. Zo is de werkloosheid van schoolverlaters in het begin van de jaren tachtig een enorme maatschappelijke verspilling geweest. Ongelijke kansen tussen generaties kunnen verder tot maatschappelijke onrechtvaardigheden leiden. Het was bijvoorbeeld onrechtvaardig om de gevolgen van de economische recessie in sterke mate op de jongeren af te wentelen, die tijdens die recessie op de arbeidsmarkt kwamen.’Ga naar eindnoot117 De toekomst van jonge generaties zal hem nadien herhaaldelijk bezighouden. Hij stelt zowel rechtvaardigheids- als doelmatigheidsvragen aan de orde, bepleit ‘solidariteit tussen generaties’ en vestigt de aandacht op praktische kwesties zoals ‘generational accounting’.Ga naar eindnoot118 Mede dankzij zijn pionierswerk zal de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in 1999 uitvoerig over deze problematiek rapporteren.Ga naar eindnoot119 En een enkele keer komen jongeren zélf in actie: in datzelfde jaar deponeerde de Jongerencoalitie bij de Haagse rechtbank een klacht tegen de overheid wegens onrechtmatig optreden. De coalitie, waarbij alle politieke jongerenorganisaties met uitzondering van de liberale zijn aangesloten, eiste zorgvuldige winning van grondstoffen en wenste in dat verband aardgaswinning in de Waddenzee te verbieden. Motivering: de ene generatie mag zich niet ten koste van de volgende verrijken.Ga naar eindnoot120
Wie een verklaring zoekt van de opkomst en neergang van jonge | |
[pagina 215]
| |
generaties doet er goed aan in navolging van Schelsky enkele onderscheidingen te maken.Ga naar eindnoot121 Dat jeugdigen in alle samenlevingen een bijzondere positie innemen, is een universeel verschijnsel dat hier buiten beschouwing kan blijven. Wél van belang voor ons onderwerp is het tweede analyseniveau waarbij de rol van jongeren in verband wordt gebracht met macrosociale veranderingen. Pas in de derde plaats komt het eigenlijke thema van de jonge generatie aan de orde: de specifieke formatie die doorjongeren zelf wordt gevormd en bevolkt. Om met de sociale veranderingen te beginnen: ruim genomen gaat het dan om het moderniseringsproces dat zich in de afgelopen twee eeuwen heeft voltrokken. Al in de achttiende eeuw gaat men jeugd en adolescentie definiëren als bijzondere leeftijdsfasen die openheid kennen naar de toekomst. De Verlichting, die ratio boven traditie verkiest, legitimeert jongeren om hun eigen weg te zoeken en eigen maatstaven en voorkeuren te ontwikkelen: de jeugd vormt bij maatschappelijke vernieuwing de voorhoede. Dit idee krijgt door de vroege romantiek een emotionele lading en leidt tot de eerste opstand van de jonge generatie: Sturm und Drang.Ga naar eindnoot122 Een volgende uitdaging ligt in een reeks maatschappelijke en politieke veranderingen die de gehele negentiende eeuw beslaan: urbanisering verbreekt de traditionele solidariteit tussen de geslachten, democratisering tast het gezag van de standen en de gevestigde elites aan, natievorming leidt tot een beroep op de jeugd zich in dienst van het staatsvolk te stellen - onder meer door het instituut van de algemene dienstplicht - terwijl tegelijk de expansie van het onderwijs nieuwe ongebonden en homogene leeftijdsgroepen schept. Eerst met horten en stoten, dan over een breed front, komt op allerlei terreinen de emancipatie van de jeugd op gang. De balans - ook de machtsbalans - tussen volwassenen en jongeren verschuift ten gunste van de laatsten. Ze krijgen via verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd toegang tot de politieke arena en door het verdwijnen van leeftijdsbelemmeringen in het arbeidsbestel een gunstiger economische positie. De moderne maatschappij tendeert naar een leeftijdsindifferente structuur.Ga naar eindnoot123 Voorzover er nog onderscheid wordt gemaakt tussen jong en | |
[pagina 216]
| |
oud, is oud de verliezer. De jeugd heeft niet alleen de toekomst maar verovert ook het heden, in levensstijl, lichaamscultuur, erotiek, consumptie, amusement en sport. Was er tot in de jaren zestig nog sprake van een generatieconflict, inmiddels valt er zelfs van een generatiekloof niet meer te spreken. Ook in het gezin hebben de ouders voor de druk van hun opgroeiende kinderen moeten capituleren: de befaamde overgang van bevels- naar onderhandelingshuishouding. Tegelijkertijd is de adolescentiefase steeds langer geworden: huwelijk, kinderen en zelfstandig wonen worden uitgesteld. Wat een halve eeuw geleden van de Amerikaanse jeugd werd gezegd, geldt momenteel ook voor Nederland: vergeleken met vroegere generaties zijn de adolescenten van nu eerder mondig maar later volwassen.Ga naar eindnoot124 Het verloop van dit emancipatieproces is verschillend geweest naargelang het type samenleving. In stabiele democratische maatschappijen was de mobilisatie van een militante jonge generatie niet nodig. Evenals aan het klassenfront werden aan het generatiefront conflicten doorgaans met behoedzaamheid behandeld en tijdig van hun explosieve lading ontdaan. Daarentegen ontstonden er scherpe generatieconflicten in landen waar de sociale en politieke controverses te fundamenteel waren om langs geleidelijke weg te worden opgelost. Het geldt vooral voor Duitsland waar rond 1900 een uitzonderlijk heftige opstand van de jonge generatie plaatsvond. Plessner zoekt de verklaring in specifiek Duitse omstandigheden, zoals spanningen tussen de stormachtige industrialisatie en het diepgewortelde standsbewustzijn, tussen gefrustreerde democratiseringspogingen en een autoritaire politieke cultuur.Ga naar eindnoot125 Wonderlijk genoeg kozen de meest bevlogen formaties uit de jeugdbeweging - de Wandervogel en de Bünde - in deze controverses geen partij. Ze hielden zich bewust afzijdig van alle politiek, aanvaardden geen leiding van buiten de eigen beweging en huldigden consequent het adagium: ‘Jugend soll von Jugend geführt werden’.Ga naar eindnoot126 Dit was geen praktische maar een principiële keuze. Het uitzonderlijke van deze beweging is geweest dat ze zich niet in dienst stelde van enige politieke of maatschappelijke stroming maar haar bestaansreden in zichzelf zocht en vond. | |
[pagina 217]
| |
Voor het eerst in de geschiedenis stelde een jonge generatie zich op tegenover de gehele maatschappelijke orde omdat ze de jonge generatie was. Argumenten werden daarmee overbodig. ‘Het vitalisme was daad geworden of als men wil, het behoren tot een generatie werd als recht, als een voorrecht gezien en vormde het nieuwe en het laatste argument’.Ga naar eindnoot127 De morele en maatschappelijke ontreddering als gevolg van de Eerste Wereldoorlog, die in vele landen als een ontnuchtering werkte, bleek in Duitsland een perverterende ervaring. De Duitse jeugd werd niet in het gareel gebracht maar met een historische missie belast. Duitsland moest tot elke prijs gered worden: door de jonge generatie. Al in 1918 vroeg de democraat Walther Rathenau in een pathetische oproep aan de Duitse jeugd om een hard en onverbiddelijk jong geslacht, bezield met ‘edele offervaardigheid en díenende mannelijkheid’.Ga naar eindnoot128 De conservatief Oswald Spengler adviseerde in 1924 de Duitse jeugd alle programma's en partijgeschriften weg te leggen en zich voor te bereiden om ‘als Material für grosse Führer’ te kunnen dienen.Ga naar eindnoot129 Het denken over generaties werd gepolitiseerd. In een merkwaardig overspannen loflied op de historische rol van de jeugd reduceerde de romanist Eduard Wechssler het hele generatieconcept tot Jugendgemeinschaft: ‘Die Taten und Leiden echten Jugendgeistes: das ist der wahre Inhalt der Weltgeschichte’.Ga naar eindnoot130 In 1932 gaf Günther Gründel de vage noties van Wechssler handen en voeten. In een omvangrijke studie, Die Sendung der jungen Generation, omschreef hij een generatie als een ‘Aktionseinheid, einsatzbereit für gemeinsame Ziele’.Ga naar eindnoot131 Hans Hartmann trok de cirkel veel ruimer. Onder verwijzing naar de Duitse jeugdbeweging definieerde hij een taakopdracht voor de Europese jeugd.Ga naar eindnoot132 De laatste drie gingen na 1933 naar het nationaal-socialistische kamp over. Er zat logica in die overgang. De nazi's namen kernelementen van de vroege Duitse jeugdbeweging met graagte over, inclusief de relatieve zelfstandigheid van de organisatie en de recrutering van leiders uit de eigen rangen.Ga naar eindnoot133 De cultus van de jeugd, vertaald in generationele bevlogenheid, ging in het interbellum dienst doen als een politieke ideologie die de eenheid en de vitaliteit van de natie boven alles stelde. Ze diende als het ant- | |
[pagina 218]
| |
woord van radicaal-rechts op de klassenstrijd van radicaal-links Plessner: ‘In plaats van de verouderde verdeling der maatschappij in de twee kampen van de bezittende en de bezitloze klasse kwam een nieuwe verdeling van de ouden en de jongen, de niet en de wel generatiebewuste groepen, in het teken van de synthese tussen staat en jeugd en onder de klanken van de Giovinezza en het Horst Wessel-lied.’Ga naar eindnoot134 De politieke toeëigening heeft het generatieconcept in zekere mate gecompromitteerd. Susan Sontag meent zelfs te kunnen stellen dat de verminderde interesse voor het begrip in de tweede helft van de twintigste eeuw uit dit politieke misbruik valt te verklaren. Het begrip generatie raakte zozeer in discrediet dat het de jaren veertig niet heeft overleefd. De kortstondige herleving van het generatiedenken in de jaren zestig heeft daaraan niets kunnen veranderen: eerder dan een correctie bood ze een bevestiging van het irrationele geloof dat de jongeren, als generatie, de wijsheid in pacht hebben.Ga naar eindnoot135 Zo werd de jonge generatie, opgevat als een dynamische formatie van militanten, langs twee trajecten uitgeschakeld: in democratische samenlevingen als gevolg van geslaagde emancipatie, elders door betrokkenheid bij een mislukte greep naar de macht.
Versplintering van verandering - Beroemd werd, in ieder geval in Spanje, de ‘generatie van 1898’.Ga naar eindnoot136 Het jaartal verwijst naar de Spaans-Amerikaanse oorlog als gevolg waarvan de Filippijnen, Cuba en Puerto Rico voor Spanje verloren gingen. Deze koloniale ramp, el desastre, bracht een heftige openbare discussie op gang, ingegeven door de zorg om het al eeuwen durende verval van Spanje dat in 1898 weer eens bijzonder pijnlijk aan de dag was getreden. Onder de intellectuelen die zich het heftigst weerden, was een groep schrijvers en essayisten die als de ‘generatie van 1898’ de geschiedenis is ingegaan. Nadere beschouwing leidt echter tot de ontnuchterende ontdekking dat de relatie tussen deze generatie en het rampjaar 1898 nogal losjes is en bovendien omstreden. De groep is niet precies af te bakenen, de politieke | |
[pagina 219]
| |
voorkeuren van de leden lopen sterk uiteen en al in 1905 ging het gezelschap uit elkaar. Wat nog veelzeggender is: pas in 1913 werd de benaming ‘generatie van 1898’ geïntroduceerd. Het voorbeeld bevestigt nog eens de waarheid dat historische trendbreuken niet automatisch tot generatievorming leiden; ze vergroten echter wel de kans dat generaties zich formeren. Dat is de stelling die alle generatie-onderzoekers verenigt, van Dilthey via Mannheim tot en met Becker: maatschappelijke dynamiek in het algemeen en scherpe historische discontinuïteit in het bijzonder bevordert het ontstaan van generaties.Ga naar eindnoot137 Hans Jaeger die in 1977 de balans opmaakt, concludeert dan ook dat generaties in de negentiende en twintigste eeuw veel voorkomen omdat het een tijdperk is van grote oorlogen, revoluties en economische crises.Ga naar eindnoot138 Daarin ligt volgens hem ook de verklaring van het feit dat juist in de Duitse sociale en cultuurgeschiedenis zoveel voorbeelden van generatievorming zijn te vinden.Ga naar eindnoot139 Inderdaad kent geen ander land een vergelijkbare serie van historische breukvlakken als Duitsland in 1918, 1933 en 1945. Nergens waren de gevolgen van oorlog en depressie zo catastrofaal als in dit land. De Duitse Sonderweg springt te meer in het oog bij vergelijking met de Verenigde Staten waarvan door meerdere auteurs wordt gezegd dat de relatief geringe historische discontinuïteit van dat land heeft geleid tot de late ontdekking van het generatiefenomeen.Ga naar eindnoot140 Het verschil in wetenschappelijke belangstelling wordt aardig weerspiegeld in twee gelijktijdig verschenen encyclopedische overzichtswerken: in het Handwörterbuch der Soziologie uit 1931 komt het generatieverschijnsel in twee artikelen aan de orde, in de Amerikaanse Encyclopaedia of the Social Sciences (1930-1934) nergens.Ga naar eindnoot141 Uitgaande van dit verband tussen maatschappelijke discontinuïteit en generatievorming, dringt zich logischerwijs de vraag op of de afnemende betekenis van het generatievraagstuk in de afgelopen halve eeuw mede moet worden toegeschreven aan een afnemende maatschappelijke en politieke turbulentie. Eerder zagen we al dat in deze periode de generatietheorie is vervluchtigd en dat het fenomeen ‘jonge generatie’ uit de gratie is geraakt. Het uitblijven van trendbreuken en crises zou een aanvullende verklaring kunnen vormen. | |
[pagina 220]
| |
Er lijkt veel voor te zeggen. Europa - en daarover gaat het - kende tijdens de Koude Oorlog een periode van politieke stabiliteit. Economische recessies hebben zich in die periode wel voorgedaan maar ze konden in hun sociale consequenties adequaat worden opgevangen en verwerkt. De voortdurend stijgende welvaart voorkwam het ontstaan van maatschappelijke conflicten waaruit generatietegenstellingen hadden kunnen ontstaan. De enige trendbreuk die tot generatievorming leidde, was de ‘culturele revolutie’ in de jaren zestig, maar ze vormde de uitzondering die de regel bevestigt. Toch is er tegen dit beeld van ordelijkheid en geleidelijkheid veel in te brengen. Als sociale wetenschappers het ergens over eens zijn, dan is het over het zich voortdurend versnellende tempo van veranderingen op elk gebied van maatschappij, politiek en cultuur.Ga naar eindnoot142 Zo wordt het ook gevoelsmatig beleefd. Susan Sontag spreekt van een ‘onmenselijke acceleratie van historische verandering’ en Elisabeth Hardwick signaleert een ‘ernstige reductie van geschiedenis als zodanig waardoor mensen “producten” worden van hun decennium of half decennium’.Ga naar eindnoot143 De Nederlandse historicus Von der Dunk gebruikt een mooi beeld als hij zegt dat wij in elk opzicht ‘kortademiger’ zijn geworden.Ga naar eindnoot144 Maar het blijft niet bij gevoelens en impressies. Technische vernieuwing vindt in een steeds hoger tempo plaats, hypes verdringen elkaar in de media en publieke discussies vlammen kortstondig op om meteen weer uit te doven. De uitslagen van Kamerverkiezingen vertonen disrupties zoals nooit eerder voorgekomen en ondernemingen kunnen na een jaar van formidabele winstcijfers catastrofale verliezen lijden. Bestuurskundigen merken op dat de overheid steeds meer onder druk komt te staan van versnelde maatschappelijke veranderingen en op sommige terreinen van de ene vernieuwing en reorganisatie in de andere pleegt te belanden. De informatie- en communicatierevolutie maakt de beschikbare kennis al te vaak obsoleet.Ga naar eindnoot145 In het denken over maatschappij en cultuur is de notie van discontinuïteit al even dominant. Het was in de afgelopen halve eeuw dat Foucault furore maakte met zijn aanval op continuïteitsconcepties zoals traditie, ontwikkeling en evolutie, in de plaats | |
[pagina 221]
| |
waarvan hij aandacht vroeg voor breuken, drempels, mutaties en transformaties in het geschiedverloop.Ga naar eindnoot146 Een ander voorbeeld biedt Kuhns idee van wetenschapsrevoluties waarmee hij de standaardopvatting van ononderbroken cumulatieve groei van wetenschappelijke kennis aantastte en het element van fundamentele discontinuïteit in de wetenschapsgeschiedenis introduceerde.Ga naar eindnoot147 Meer in het algemeen heeft in de postmoderne filosofie het denken in termen van samenhang en synthese plaats gemaakt voor de notie van fragmentatie. Zelfs indien deze bescheiden inventarisatie van laat-twintigste eeuwse discontinuïteiten op onderdelen voor bestrijding vatbaar is, blijft de vraag gerechtvaardigd of er niet genoeg reden is om op velerlei gebied generatievorming te verwachten. Zijn daartoe altijd diepinsnijdende trendbreuken nodig? In ieder geval niet volgens Mannheim waar hij stelt dat het veelvuldig ontstaan van generaties kan worden verklaard uit de ‘snelheid van de maatschappelijke dynamiek’ en dat de kans erop toeneemt naarmate het tempo van verandering hoger ligt.Ga naar eindnoot148 Onmiddellijk na deze passage blijkt echter dat Mannheim, de onuitputtelijke, bij deze stelling een voorbehoud maakt dat een volledig nieuwe kijk geeft op de relatie tussen discontinuïteit en generatievorming: een té hoog tempo van verandering kan ertoe leiden dat de kiemen van generaties elkaar wederzijds verstikken waardoor hun autonome groei wordt verhinderd.Ga naar eindnoot149 Jammer genoeg werkt hij de idee slechts zeer summier en bovendien gebrekkig uit. Het is immers een hoogst intrigerende gedachte die zeer plausibel is: om een herkenbare identiteit te verwerven en een stempel te drukken op de leden en mogelijk op de omgeving, moet een generatie de nodige tijd beschikbaar hebben. Is de voorgaande generatie nog te levenskrachtig om te worden verdrongen en/of de volgende zó vroeg ter plaatse dat er een concurrentieslag ontstaat, dan is generationele profilering welhaast onmogelijk. Gefrappeerd door de raadselachtige combinatie van versnelde maatschappelijke dynamiek bij verminderde generatievorming die de voorbije decennia laat zien, kwam bij ons de veronderstelling op dat Mannheims interpretatie een verklaring kan bieden. Zou het kunnen zijn dat de tempoversnelling opeenvolgende genera- | |
[pagina 222]
| |
ties tegelijk provoceert en vernietigt? Wellicht is zoiets het geval bij de lange serie popmuziekgenres en andere nerveuze stijlwisselingen die elkaar onder het label van een nieuwe ‘generatie’ van de markt verdringen.Ga naar eindnoot150 Een ander en mogelijk meer overtuigend voorbeeld van de zelfvernietigende functie van snelle opeenvolging van generaties biedt de literatuur- en kunstgeschiedenis. Bij de behandeling van Nederlandse literaire geschiedenis is al gebleken dat met de Tachtigers de eerste generatie optrad en met de Vijftigers de voorlopig laatste. Nadien presenteren zich op gezette tijden nieuwe groepjes schrijvers en dichters en hijsen daarbij plichtmatig een generatievlag, maar er is niemand die ervan onder de indruk raakt. Anbeek besluit het concluderend hoofdstuk van zijn literatuurgeschiedenis dan ook met de vraag of de tijd van de stromingen misschien voorbij is.Ga naar eindnoot151 Bij die vraag laat hij het, zonder na te gaan of ‘de kabbeling’ in de recente poëziegeschiedenis, met meer herhaling dan vernieuwing, iets te maken heeft met elkaar verdringende en niet tot rijpheid komende dichters-‘generaties’. Bij het avant-gardisme in de kunsten is het beeld duidelijker, althans volgens Doorman in zijn boeiende studie over vooruitgang in de kunst.Ga naar eindnoot152 Aan het einde van de negentiende eeuw krijgt het revolutiedenken voor het eerst greep op artistieke vernieuwingsbewegingen; het zal uiteindelijk in zijn volle vitaliteit doorbreken in het avant-gardisme. Radicale avant-gardes zien de eigen opstelling als een breuk met het verleden, en dus als de ontkenning ervan.Ga naar eindnoot153 In de loop van de tijd ontstaan er in het avant-gardisme steeds vaker nieuwe stromingen, met elk een steeds kortere levensloop. ‘De geschiedenis van de kunsten krijgt zo het karakter van een grote stroomversnelling. De radicale variant van de avantgarde met haar idioom van de breuk wordt daarom geleidelijk minder een variant. Op den duur loopt de avant-garde uit op een permanente revolutie, waarbij cesuren nauwelijks meer vallen aan te wijzen. De periodes waarin een bepaald artistiek normensysteem overheerst (...) worden allengs korter om uiteindelijk op te lossen in een ononderbroken revolutionaire toestand (...)’.Ga naar eindnoot154 | |
[pagina 223]
| |
Trefzekerder kan het verdwijnen van generaties niet worden beschreven. Maar de artistieke veelvormigheid blijft intact, zij het dat ze in plaats van volgtijdelijkheid nu gelijktijdigheid kent. Anders gezegd: het generationele maakt plaats voor het plurale. De verwarring wordt vergroot door het identiteitsverlies van de kunsten zelf. Het is niet langer duidelijk wat kunst mag heten en hoe kunst valt af te grenzen tegen andere uitingsvormen. De ontwikkeling doet Doorman denken aan het anything goes van de wetenschapstheoreticus Paul Feyerabend.Ga naar eindnoot155 Het is een gelukkige associatie. De wetenschapsgeschiedenis laat inderdaad een vergelijkbaar proces zien. Het generatiemodel van Kuhn is opgevolgd door het anarchisme van Feyerabend die wetenschappelijke kennis het recht wenst te ontzeggen meer gezag te claimen dan andere kennisbronnen. Zoals de wetenschappelijke onderzoeker keert de kunstenaar zich momenteel niet tegen degenen die hem voorgingen maar zoekt hij vrij en autonoom zijn weg. Zowel in kunsten als in wetenschappen lijkt het generationele ritme tenminste ontwricht, mogelijk geheel vernietigd. Geldt het ook voor de literatuur? Indien we Heumakers mogen geloven, is dat inderdaad het geval. Hij meent de vraag van Anbeek naar het mogelijk verdwijnen van stromingen bevestigend te kunnen beantwoorden. Voorheen bestonden er richtingen, met in de marge onafhankelijke schrijvers en dichters die moeilijk waren in te delen. Het huidige literaire landschap lijkt nog uitsluitend uit onafhankelijken te bestaan.Ga naar eindnoot156 Om een sprong te maken: ook de generaties in termen van jongeren en ouderen maken momenteel een individualiseringsproces door, inclusief een individualisering van de levensloop. Lange tijd was er sprake van een standaardbiografie, die zowel voor jongeren als voor volwassenen en ouderen een zekere vanzelfsprekendheid had. Hoewel niet over de hele linie en bij elke bevolkingsgroep in gelijke mate, is deze gestandaardiseerde levensloop inmiddels sterk aangetast. Om een voorbeeld te noemen: bijna 80 procent van de jongeren die voor of tijdens de Tweede Wereldoorlog werden geboren volgden het patroon: uit huis gaan, gelijktijdig of kort daarop trouwen en vervolgens een kind krijgen; onder jongeren, geboren na 1960, is dit slechts een minderheid.Ga naar eindnoot157 Ook bij ouderen is er aan voorhoede aan te wijzen die de traditionele standaard- | |
[pagina 224]
| |
levensloop heeft ingewisseld voor individueel keuzegedrag, in een mate zelfs die van een bewuste ‘levensstrategie’ doet spreken.Ga naar eindnoot158 Maatschappelijke instituties volgen deze veranderingen: de formele chronologisering van de levensloop, die vooral sinds het begin van de twintigste eeuw door toedoen van de overheid en het arbeidsbestel is ontworpen en steeds meer verfijnd, begint losser te worden.Ga naar eindnoot159 ‘Versplintering van verandering’ was de verlegenheidsuitdrukking die we gebruikten om deze verzameling processen onder één noemer te brengen. Wat ze gemeenschappelijk hebben is hun generatievijandig effect: zowel de versnelling als de fragmentering van maatschappelijke en culturele verandering belemmert of verhindert het ontstaan van generationele categorieën en formaties. Generaties hebben altijd een geschiedenis gehad maar het heeft er veel van dat ze nu zelfgeschiedenis worden: een fenomeen uit vroeger dagen.
Duits verleden, maar welke toekomst? - We hebben het al eerder opgemerkt en behoeven het alleen maar te herhalen: het generatieverschijnsel draagt overduidelijk een Duitse signatuur. Daar werd het begrip het meest serieus genomen, theoretisch doordacht en in onderzoeken aangewend; daar bloeide de vroege avant-garde; en daar manifesteerde zich de jeugdbeweging in optima forma, naderhand voorhoede van een totalitair regime. Verwante thema's sluiten erbij aan: het was in Duitsland dat de traditionele jong-oud-verdeling verder in levenstijdperken uiteen werd gelegd;Ga naar eindnoot160 daar ontstond ook de puberteitspsychologie, om van de invloed van Freuds generatiedenken maar te zwijgen.Ga naar eindnoot161 Ter verklaring is al eerder gewezen op bijzondere historische factoren zoals de autoritaire gezagstraditie die een generatieopstand uitlokte en de extreem ontwrichtende uitwerking van de Eerste Wereldoorlog. De stijl van het Duitse denken is echter zeker belangrijker geweest: Duitsland was het land van het historisme en meer in het algemeen van de Tegenverlichting die alle nadruk legde op het unieke van culturele en historische verschijnselen: ‘all truth is particular, never general’.Ga naar eindnoot162 Daarin paste de waardering van generaties als formaties met een eigen, onvergelijkbare identiteit. Het kan ook geen toeval zijn dat Duitsland, | |
[pagina 225]
| |
waar zowel de nationale gedachte als het klassenbegrip tot zwaar opgetuigde sociaal-filosofische systemen werden uitgewerkt,Ga naar eindnoot163 ook het bijna ongrijpbare generatieconcept inhoud en gewicht wist te geven. Het Duitse voorbeeld vond elders navolging. Evenals de Duitse generatietheorie tot op de dag van vandaag overal onderzoekers blijft inspireren, diende de Duitse jeugdbeweging vele jaren als model voor jongeren in andere landen, zo uiteenlopend als de ajc in Nederland en de zionistische jeugdbeweging in Polen.Ga naar eindnoot164 Daarnaast waren er uiteraard nationaal-gebonden impulsen die het generatieconcept in tal van landen wind in de zeilen gaven, in de afgelopen eeuw steeds sterker buiten Europa. Eerder maakten we al melding van onder meer Indonesië en Cuba. Het is niet gewaagd te veronderstellen dat in tal van post-koloniale samenlevingen generatievorming een begeleidingsverschijnsel was van de onafhankelijkheidsstrijd, de staatsstichting en latere schokkende gebeurtenissen.Ga naar eindnoot165 Het onderwerp zou een apart onderzoek nodig maken en blijft hier verder buiten beschouwing. De wereldwijde spreiding van het generatieconcept heeft één ding zeker niet gedaan: het mensdom als een gemeenschap van tijdgenoten verenigen. Generaties en generatiedenken zijn ondergeschikt gebleven aan regionale entiteiten. De identificatie van generatiegenoten gaat het kader van een volk of een religie zelden of nooit te boven. Het zijn groepsgeschiedenissen die verleden en toekomst van generaties verbinden. Er zijn ogenblikken geweest - en ze zullen zeker nog meermalen komen - dat een groot deel van de wereldbevolking zich een lotsgemeenschap voelde en tot een tijdelijk generationeel besef kwam. ‘11 september’ was zo'n moment en de twee wereldoorlogen waren het in optima forma, hoezeer de oorlogsgeneraties ook tot op het bot verdeeld waren. Rond 1930 hebben enkele generatietheoretici zelfs de illusie gekoesterd dat de Eerste Wereldoorlog de grenzen van landen en klassen had doorbroken, een effect dat werd versterkt door de groei van de wereldhandel en de informatiestromen.Ga naar eindnoot166 Ze konden niet vermoeden dat juist in hun tijd de wereld een periode van totale ideologische verdeeldheid tegemoet ging waaraan pas ruim een decennium geleden een einde kwam. Maar mondialisering - hoe ook opgevat - is | |
[pagina 226]
| |
niet ieders vriend. In het verleden zijn grandioze projecten zoals de christianisering van de wereld en het internationale socialisme jammerlijk mislukt; er is geen reden voor de toekomst veel méér te verwachten. Een internationale rechtsorde is met vallen en opstaan onderweg maar grote machten zullen zich niet laten temmen. Internationale organisaties hebben het tij mee maar ze missen het vermogen een emotioneel appèl te doen op de wereldbevolking. Inderdaad is het ‘humanitaire gevoel’ toegenomen maar ‘identificaties’ - De Swaans term - die het hele mensdom omvatten zijn nog steeds schaars, fragiel en voorlopig. Ze hebben geen sterke greep op de menselijke beleving.Ga naar eindnoot167 Alleen op communicatief gebied zijn wij allen verbonden en wel op hetzelfde moment. Door van uur tot uur een stroom van actueel wereldnieuws te verspreiden, vestigen de massamedia ‘het primaat van de gelijktijdigheid’; ze bewerkstelligen ‘wereldsynchronisatie’.Ga naar eindnoot168 Tijdgenoten als mediaconsumenten: de voorlopig enige zichtbare wereldomvattende mensengeneratie. |
|