Gevangen in de tijd
(2002)–J.A.A. van Doorn– Auteursrechtelijk beschermdOver generaties en hun geschiedenis
2 Politieke machtswisselingenIn september 1998 vond in de Duitse politiek een machtswisseling plaats. Na een lange periode van christen-democratische heerschappij trad een kabinet aan dat was gevormd door sociaaldemocraten en Groenen. Vier politici waren gezichtsbepalend: Schröder (jaargang 1944), Fischer (1948), Scharping (1947) en de al spoedig van het toneel verwijderde Lafontaine (1943). Bij het uitbreken van de oorlog in Kosovo, betrekkelijk kort nadien, kwamen ze voor een uiterst precaire vraag te staan: deelnemen of niet? Ze waren representanten van partijen die traditioneel a-militair of zelfs anti-militaristisch zijn en ze hadden daarvan in de voorafgaande jaren ook blijk gegeven. Deelnemen aan de strijd in Kosovo betekende echter dat voor de eerste keer na | |
[pagina 143]
| |
de Tweede Wereldoorlog Duitse soldaten gewapenderhand in het buitenland zouden optreden. Hun positieve besluit werd mede toegeschreven aan een generatie-effect. Hun geboortedatum vrijwaarde hen namelijk van enige directe ervaring met of betrokkenheid bij oorlog en oorlogsleed. Dus stonden deze progressieven minder dan de oudere christen-democraten - onder wie Helmut Kohl en de zijnen - schuldbeladen tegenover Duits militair optreden. Als leden van de eerste naoorlogse generatie waren ze de eersten die ten oorlog durfden trekken.Ga naar eindnoot66 Evenals in de vorige paragraaf zullen we ons in het volgende bezighouden met generaties van strijdgenoten, doorgaans jongeren die zich tegenover ouderen opstellen, deze keer in de politieke arena. Het gaat ons niet om geleidelijke veranderingen in politieke voorkeur en cultuur, te traceren door de analyse van een reeks achtereenvolgende jaarklassen van burgers.Ga naar eindnoot67 Ook dat is een respectabel onderwerp maar het leidt zelden tot de ontdekking van generationele sprongmutaties. Onze benadering zal dus een andere zijn, impressionistischer zo men wil. Nu is er met het begrip politieke generatie zoals wij dat zullen hanteren, iets verwarrends aan de hand. Omdat politiek een doorlopende voorstelling is en leeftijdscohorten elkaar zonder ophouden opvolgen, ligt het in de rede te veronderstellen dat er tussen de zittende elite en de aankomende politici een spanningsverhouding bestaat die gemakkelijk tot generatieconflicten kan leiden. De generatiestrijd is zo gezien niet anders dan een bepaalde verschijningsvorm van de eeuwige competitie tussen vaders en zonen, vorsten en kroonpretendenten, organisatieleiders en het ongeduldige tweede echelon. Dat ongeduld blijkt extra geprikkeld te worden door de neiging van de machthebbers zich aan hun positie vast te klampen, ook indien ze niet veel meer presteren en rationeel beschouwd zouden moeten terugtreden. Macht wordt echter zelden gemakkelijk afgestaan, zoals klassieke studies bewijzen.Ga naar eindnoot68 Gearriveerden lopen een grote kans arrivé te worden, een establishment, een gerontocratie zelfs, met andere woorden: een generatie die alleen haar macht kan handhaven en daadwerkelijk handhaaft, omdat ze eerder op het politieke toneel is verschenen en zich daar heeft | |
[pagina 144]
| |
genesteld. Het is dus alleszins begrijpelijk en zeker ook verdedigbaar dat jongeren tegen deze machtspositie te hoop lopen. Het eigenaardige van deze generatiestrijd ligt in het feit dat politieke tegenstellingen doorgaans niet in generationele verhoudingen worden uitgedrukt maar in verschillen tussen politieke standpunten die ideologisch, sociaal-economisch of etnisch zijn gefundeerd. Politieke conflicten, zo heet het tenminste, worden uitgevochten tussen partijen, politieke stromingen of facties die zich beroepen op politieke voorkeuren of zich de representanten noemen van bepaalde belangengroepen. Daarom is er in de politieke wetenschap voortdurend sprake van allerlei ideologische en belangenconflicten, en zelden van generatiestrijd. Conflicten tussen generaties zonder meer, lijken zelfs iets bedenkelijks te hebben: het gaat dan om naakte machtsstrijd die op geen andere manier kan worden gelegitimeerd dan door de verwijzing naar machtsbegeerte bij degenen die vooralsnog van de macht zijn uitgesloten. Het gevolg is dat aanstormend politiek talent - of wat zich daarvoor houdt - in veel gevallen een mengsel van motieven aan de man probeert te brengen. De noodzakelijke aflossing van de oude garde wordt vrijwel steeds als een noodzakelijke ‘vernieuwing’ geafficheerd, maar daaronder wordt zowel het optreden van een nieuwe generatie verstaan - nieuw politiek personeel - als de doorvoering van vernieuwende ideeën. Ideaal is de situatie waarbij het een niet zonder het ander lijkt te kunnen slagen: de oude generatie heet hopeloos verstard te zijn en bovendien gespeend van iedere notie dat het roer om moet. De jonge generatie kan beide problemen gelijktijdig oplossen. Gegeven deze dubbelde pretentie zal het nodig zijn de concrete politieke generaties die hierna besproken worden, precies op dit punt nader te ondervragen. Welke van de twee soorten motieven zijn doorslaggevend?
De stormloop van de jongeren - Volgens sommige waarnemers, onder wie Arthur M. Schlesinger en Samuel Huntington, kan de Amerikaanse politieke geschiedenis worden begrepen als een opeenvolging van politieke generaties. Terwijl in Europa - op het continent dan altijd - de grote stromingen zoals liberalisme, | |
[pagina 145]
| |
sociaal-democratie en christen-democratie naast elkaar bestaan en de competitie nu al zo'n anderhalve eeuw volhouden, zijn de -ismen in de Verenigde Staten eerder chronologisch te onderscheiden. Ze volgen elkaar in de tijd op: Federalisme, Jeffersonianisme, Jacksonianisme, Populisme en Progressivisme. Binnen de generaties bestaat er redelijke consensus, tussen de generaties bestaan aanzienlijke meningsverschillen.Ga naar eindnoot69 Indien dit verschil tussen de Amerikaanse en Europese politieke cultuurjuist is - en dat lijkt niet onaannemelijk - zullen politieke generaties in Europese landen binnen de afzonderlijke stromingen en partijen moeten worden gezocht. Beperken we ons tot Nederland, dan valt het inderdaad op hoezeer met name de geschiedenis van de sociaal-democratie - en in veel mindere mate die van het liberalisme - getekend wordt door telkens weer oplaaiende intergenerationele conflicten. Om met de liberalen te beginnen: in de vroegste periode is er van generatievorming nog geen sprake. Er heerst een sterk individualisme, een politieke eigenzinnigheid die geen fractiedwang verdraagt. Er zijn weliswaar stromingen te onderscheiden, door tijdgenoten ten onrechte partijen genoemd, maar ze zijn gegroepeerd rond bepaalde personen en ze missen scherpe politieke contouren; vaak wordt per onderwerp uiteenlopend gestemd. Het zelfbewuste vrijheidsgevoel van de Kamerleden verhindert hechte samenwerking. Het liberalisme belichaamt in die vroege jaren ‘meer een attitude dan een programma’.Ga naar eindnoot70 Toch ontwikkelen zich enkele generaties. Stuurman, die van mening is dat de opeenvolging van generaties in de politieke geschiedenis een belangrijk structurerend element vormt, onderscheidt er in de negentiende eeuw een drietal: de generatie van Thorbecke cum suis, de tweede met onder meer Van Houten als prominente figuur en een veel breder samengestelde derde generatie waartoe Treub, Cort van der Linden, Goeman Borgesius en anderen zijn te rekenen.Ga naar eindnoot71 Men zou met enige welwillendheid kunnen spreken van de generaties van 1848, 1870 en 1890. Gegeven de individualistische politieke cultuur werd niettemin zelden in collectiefverband opgetreden. Sam van Houten bijvoorbeeld, van wie is gezegd dat zijn eigengereidheid ‘haast onrustbarend leek’, veroorloofde zich aanvallen op Thorbecke | |
[pagina 146]
| |
die het karakter van een vadermoord nabij kwamen,Ga naar eindnoot72 echter niet namens een groep of generatie maar als individueel Kamerlid. Pas de kathedersocialisten ontwikkelden, bij alle onderlinge verschillen, kenmerken van een echte politieke generatie: een gemeenschappelijke doctrine, ontleend aan de Duitse sociaal-liberalen, en eigen tijdschriften, met name Vragen des Tijds (1874) en Sociaal Weekblad (1887). Het is deze sociaal-liberale stroming die door de tijdgenoten als die van de ‘jongeren’ werd gezien, vertegenwoordigers van ‘de nieuwe richting’ in het liberalisme. Ze werden weer onderscheiden van de ‘tussengeneratie’ van de Radicalen, aarzelend op weg naar sociaal-democratische standpunten. Een vertegenwoordiger was Van der Goes, die expliciet in generaties dacht: niet alleen had hij de Nieuwe Gids-groep als zodanig gedefinieerd,Ga naar eindnoot73 hij benoemde zich bovendien, met veel getrompetter, tot woordvoerder van een Amsterdamse generatieopstand die al evenzeer politieke en literaire vernieuwers in één falanx bijeen trachtte te brengen: ‘Of het geheele jongere geslacht in de eerste stad van het land slaapt wat niet anders dan een doodslaap zou kunnen wezen, óf de beweging die ik bedoel is de beweging van onze tijdgenooten. Men moet kiezen tusschen een van deze twee meeningen. De staat- en letterkundige vooruitgang staat óf stil of hij wordt voortgezet door óns. Er is geen middenweg. Amsterdam heeft geen toekomst dan die wij haar bereiden, geen jeugd dan die wij beleven, geen hoop dan die wij haar schenken. Op óns komt het aan of op niemand. Jong-Amsterdam is het jonge Amsterdam.’Ga naar eindnoot74 Ook zijn liberale tegenstanders bleef hij in generaties onderscheiden. Overgegaan naar de sociaal-democratie, sprak hij in 1900 over de kathedersocialisten als over twee generaties, ‘het geslacht van 1870’ dat hij bewonderde en ‘het geslacht van 1890’ dat hij verfoeide. Het verschil in appreciatie is overigens nogal doorzichtig: hij was in die tijd met de woordvoerder van ‘1890’ in een stevige discussie verwikkeld en had voor diens opvattingen geen goed woord over.Ga naar eindnoot75
Met het optreden van de sociaal-democraten verandert het geïndi- | |
[pagina 147]
| |
vidualiseerde politieke landschap maar weinig. Domela Nieuwenhuis regeerde zijn Sociaal-Democratische Bond weliswaar met straffe hand maar van doctrinaire geslotenheid was geen sprake. De ‘broodvraag’ die hem bezighield, verdrong nimmer zijn zorg over de ‘vrijheidsvraag’. Zijn latere overgang naar het anarchisme vloeide uit die zorg rechtstreeks voort.Ga naar eindnoot76 Ook de aanloopperiode tot de tweede sociaal-democratische partij, de sdap, werd gekenmerkt door allerlei persoonlijke initiatieven en kort levende minuscule verenigingen. Saks, die het meemaakte, spreekt in een terugblik terecht van ‘veranderlijke tijden, waarin organisaties stierven en geboren werden, gedoopt en herdoopt werden met den dag(...)’.Ga naar eindnoot77 Pas in 1894, met de oprichting van de sdap, begon de Nederlandse sociaal-democratie in een smalle maar vaste bedding te stromen. Zo leek het tenminste in de eerste jaren, want al spoedig braken er in de jonge partij heftige conflicten uit die zich bijna een decennium zouden voortslepen: tussen marxisten en revisionisten, tussen revolutionairen en parlementairen. Nu is het merkwaardige dat deze broedertwisten die ideologisch gekleurd waren tot op de rand van fundamentalisme, door een van de intelligentste deelnemers, Saks, consequent in termen van generatieconflicten werden gedefinieerd. Binnen een tijdsbestek van nog geen twee decennia zag hij niet minder dan vijf generaties optreden: de oudste had de beweging van Domela nog meegemaakt, de tweede ontstond uit het verzet tegen diens opvattingen, de derde werd gevormd door een groep intellectuelen die tot de jonge sdap toetrad, de vierde consolideerde zich rond het tijdschrift De Nieuwe Tijd terwijl de vijfde niet anders dan interne verdeeldheid had meegemaakt en in 1909 de afsplitsing van de Sociaal-Democratische Partij zag gebeuren.Ga naar eindnoot78 Nog merkwaardiger is het dat latere historici in dit generationalisme van harte meegaan. In zijn biografie van Saks onderscheidt Frits de Jong in diezelfde periode drie generaties; in zijn studie van de sdap tussen 1919 en 1930 worden de grote ideologische tegenstellingen van die tijd door Cohen mede op generatieverschillen teruggevoerd.Ga naar eindnoot79 Hilda Verwey-Jonker die in 1938 de stand van de socialistische theorievorming in ogenschouw neemt, komt zelfs met een klassiek-generationalistische benadering. Ze | |
[pagina 148]
| |
signaleert het naast elkaar bestaan van drie generaties, ‘wier geestesgesteldheid scherp uiteenvalt, waarschijnlijk doordat zij maatschappelijk volwassen werden in zo verschillende tijd.(...) die hun wetenschappelijke vorming ontvingen respectievelijk voor, omtrent en na de wereldoorlog.’Ga naar eindnoot80 Inmiddels is de strijd in de partij door de aanhangers van het cultuurdanwel gezindheidssocialisme gewonnen. Zij drukken hun stempel op het beginselprogram van 1937 en nemen na de Tweede Wereldoorlog het initiatief tot oprichting van de PvdA: in feite een bevestiging van wat eerder aan vernieuwing in de partij werd doorgevoerd. In de periode 1946-1966 wordt het aan het ideologische front opvallend stil. De partij is in handen van de ‘generatie van de zwijgers’ zoals Den Uyl het uitdrukt, een situatie waarmee hij in die jaren lang niet ontevreden is.Ga naar eindnoot81 Het blijkt achteraf een stilte voor de storm. In 1966 presenteert Nieuw Links zich met de befaamde brochure Tien over rood, en wat opmerkelijk is: de ‘jongeren’ zoals ze zich noemen, plaatsen hun optreden onmiddellijk en nadrukkelijk in het perspectiefvan de opeenvolgende politieke generaties. De ‘sceptische generatie’ is voorbije tijd en de nu aantredende ‘jonge generatie’ verschilt van de oudere omdat ze in een andere situatie tot volwassenheid is gekomen. Er rolt een complete theorie uit de bus: ‘Naar onze mening moeten generatieverschillen worden toegeschreven aan uiteenlopende ervaringen van de onderscheiden generaties. Vooral de ervaring op jeugdige leeftijd is vaak bepalend voor de politieke beeldvorming in latere jaren. Wordt de politieke beeldvorming van de oudere kiezers nog in hoge mate bepaald door de persoonlijke ervaringen in jaren van armoede, crisis, werkloosheid en oorlog, de nieuwe kiezers zijn tot politieke bewustwording gekomen in de welvaartsstaat.’Ga naar eindnoot82 Tegen deze achtergrond worden de generatieverschillen nader uitgewerkt, als de feitelijke basis en tevens de legitimering van de ‘nieuwe progressieven’ die zich als Nieuw Links aandienen.Ga naar eindnoot83 Tenslotte brengt in de late jaren negentig een klein vernieuwings- | |
[pagina 149]
| |
golfje de gemoederen in de PvdA licht in beweging; opnieuw wordt de generatieformule als voornaamste verklaring van stal gehaald. Een groep partijleden - geen Nieuw Linksers maar een ‘tussengeneratie’ vormend - neemt het voor de jongeren op en vergelijkt de situatie zelfs met de jaren zestig, toen eveneens ‘een nieuwe generatie’ aan de deur van het partijbestuur rammelde. Ook nu moet die deur open, immers: ‘Generatieverscheidenheid is één van de dimensies van culturele verscheidenheid. Een partij kan alleen vitaal en ideeënrijk blijven als ze een zo breed mogelijke verscheidenheid aan perspectieven, ervaringen, circuits en stijlen van politiek bedrijven benut als kennis- en inspiratiebron’. Men kent zijn klassieken. Een generatie, heet het in ditzelfde betoog, is meer dan een leeftijdsgroep. Ze vertegenwoordigt ‘een periode in de geschiedenis met specifieke ervaringen, referenties en culturele waarden en een eigen perspectief in de tijd’.Ga naar eindnoot84 Maar de deur bleef dicht en het begeerde voorzitterschap ging niet naar de twee jongerenwoordvoerders. Ook in die kring drukte men zich uit in generatietermen, sprak men van een ‘generatieconflict’ en constateerde men met spijt: ‘Generatie van Nieuw Links wil macht niet delen met jongeren’.Ga naar eindnoot85
Het is na dit alles niet te veel gezegd dat de Nederlandse sociaaldemocratie iets met generaties heeft. Juist in deze stroming met haar voortdurende ideologische debatten en programmatische herzieningen, doet dat vreemd aan. Men zou verwachten dat de politieke controverses in de partij op allerlei wijzen vorm krijgen, ook wel eens als bijverschijnsel van generatietegenstellingen, maar dat het generatie-element zo vaak zo sterk wordt geaccentueerd is verrassend. Het lijkt ons dan ook de moeite waard na te gaan of er hier primair sprake is van een machtsstrijd tussen biologische generaties - verschillende leeftijdscohorten - danwel van een proces van schoksgewijs doorgevoerde ideologische vernieuwing met ‘jongeren’ als strijdbare voorhoede. Wat in de eerste plaats opvalt is het ritme in de historie van de sociaal-democratische beweging. De jaren 1894, 1909, 1937, 1966 en 1998 vertonen intervallen die onwillekeurig de gedachte oproe- | |
[pagina 150]
| |
pen van een regelmatig terugkerend conflict tussen een jongere en een oudere generatie. Leeftijdsgegevens ondersteunen deze veronderstelling. Domela Nieuwenhuis, voorzitter van de Sociaal-Democratische Bond, was van 1846, terwijl de vijf meest prominente oprichters van de sdap - Troelstra, Van der Goes, Vliegen, Polak en Schaper - tussen 1859 en 1868 werden geboren. Op het moment suprême - 1894 - waren het jonge dertigers, zoals trouwens ook enkele anderen van de oprichtersgroep: Cohen, Spiekman en Van der Vegt. Interessant is verder dat slechts een zeer klein deel van de Socialistenbond naar de nieuwe partij overging: de meerderheid bleef trouw aan Domela. De sdap was inderdaad ‘een nieuwe beweging met nieuwe menschen’.Ga naar eindnoot86 De scheuring in de sdap waaruit in 1909 de Sociaal-Democratische Partij voortkwam, was vooral het werk van het driemanschap Ceton, Van Ravesteyn en Wijnkoop. Het waren leeftijdsgenoten - de eerste uit 1875, de anderen uit 1876 - en bij de oprichting van de sdp waren ze midden dertigers. Daarentegen waren de prominenten in de sdap op dat moment tegen de vijftig jaar. Ze behielden nog geruime tijd hun positie. Midden in de jaren twintig waren nog steeds vier van de oprichters in het partijbestuur aanwezig - Troelstra, Vliegen, Polak en Schaper - en voor het overige ging het om personen die op één na nog vóór 1900 tot de sdap waren toegetreden en daarin spoedig carrière maakten. De jongste, Albarda, werd in 1925 48 jaar. Leden van deze tweede generatie, zoals Albarda, Sannes, Van der Waerden en Bonger, hadden zich na aanvankelijke controverses bij de oprichtersgeneratie aangesloten. Als vijftigers kwamen ze in de jaren twintig tegenover een nieuwe generatie te staan, tussen 30 en 40 jaar oud, die langs verschillende trajecten op zoek was naar partijvernieuwing. Deze vormden allerminst een eenheid, maar waren verenigd in hun kritiek op de starheid die naar hun mening in de partij heerste.Ga naar eindnoot87 Het waren overwegend dertigers die zich roerden. De vakbondsleider Stenhuis (1885), al met 34 jaar voorzitter van het nvv, deed in het midden van de jaren twintig hardnekkige pogingen om de sdap naar het model van Labour te hervormen, waarbij hij steun kreeg van Vorrink (1891) en De Kadt (1887). Hij | |
[pagina 151]
| |
ondervond echter fel verzet van de kant van de oude elite, onder meer van Vliegen en Polak, hetgeen in 1927 tot een voor hem fatale nederlaag leidde.Ga naar eindnoot88 De linkervleugel in de partij, met De Kadt en Schmidt (1896), liep zich eveneens te pletter en week uit naar een eigen formatie, de Onafhankelijke Socialistische Partij, die echter geen succes werd. De enige jongeren die na aanvankelijke scepsis en irritatie van de kant van de ouderenGa naar eindnoot89 blijvend succesvol bleken, waren Banning (1888) en Vorrink (1891), beiden uit de socialistische jeugdbeweging afkomstig, en Tinbergen en Vos (beiden 1903) die het plansocialisme op de agenda zetten. Met de komst van dit viertal trad inderdaad een nieuwe generatie aan, zoals gesymboliseerd wordt in het verdwijnen van De Socialistische Gids, sinds 1916 het wetenschappelijke uithangbord van de partij. In januari 1939 verscheen in plaats daarvan het eerste nummer van Socialisme en Democratie, gepresenteerd in bewoordingen die de tijdgeest volmaakt weerspiegelen: ‘De redding der beschaving en de vestiging ener sociale democratie zijn niet meer te scheiden’.Ga naar eindnoot90 In de jaren zestig herhaalde de geschiedenis zich. De jongeren van weleer waren ouderen geworden en reageerden met verbazing en soms met verbijstering op Nieuw Links. Dat er van vergrijzing sprake was, blijkt het duidelijkst uit de Tweede-Kamerfractie van de partij waarvan de 43 leden in 1963, op vier na, veertig jaar of ouder waren. Nieuw Links stelde daar een groep tegenover met een gemiddelde leeftijd van 33 jaar - Lammers (1931), Van der Louw (1933), Van Thijn (1934) - al waren er onder de sympathisanten zowel aanzienlijk oudere als jongere partijleden.Ga naar eindnoot91 Wat tenslotte de laatst bekende generatie betreft, die zich als Niet Nix afficheerde en einde van de jaren negentig een ogenblik de aandacht trok: zij bestond in hoofdzaak uit twintigers en was in dat opzicht priller dan alle voorgaande generaties in de Nederlandse sociaal-democratie. Het verzet was tegen de voormalige Nieuw Linksers gericht die inderdaad, omdat de tijd niet stilstaat, inmiddels de middelbare leeftijd waren genaderd of gepasseerd.
Vernieuwing of verjonging? - Er is geen twijfel mogelijk: de generatieconflicten in de geschiedenis van de Nederlandse sociaaldemocratie waren opstanden van jongeren tegen ouderen, in ieder geval voor wat betreft de voormannen. Het gold natuurlijk | |
[pagina 152]
| |
niet voor de volle honderd procent en het kwam zeer herhaaldelijk voor dat de rebellen bijval kregen van de kant van individuele veteranen, maar de grote lijn werd er niet door aangetast. Jongeren en ouderen vormden elkaars spiegelbeeld. Terwijl de nieuwe generatie zich onderscheidde door radicale veranderingsideeën en daarbij het retorisch geweld niet schuwde, toonde de oude generatie zich steevast afkerig van ‘wilde’ plannen en ‘utopische’ dromen. De wenkende toekomst die de jongeren schilderden werd gerepliceerd met verwijzingen naar de historische ervaringen die de ouderen hadden opgedaan. Zo kon de zittende generatie in het interbellum zich lange tijd geen andere politiek voorstellen dan welke zij vóór de Eerste Wereldoorlog als de enig juiste had verdedigd en die inderdaad succesvol was gebleken. De crisis in de partij bracht haar niet op andere gedachten.Ga naar eindnoot92 Het offensiefvan Nieuw Links, één generatie later, leidde tot het uittreden uit de partij van onder meer Willem Drees, tot de oprichting door zijn zoon van een nieuwe partij - ds70 - en tot ernstige spanningen in de top van de PvdA.Ga naar eindnoot93 Niet Nix, de jeugdige oppositie in de jaren negentig, was te onbeduidend om veel opwinding te veroorzaken, maar ook toen was er bij de ouderen nogal wat irritatie te bespeuren; uiteindelijk blokkeerden ze de opmars van de jongeren naar het partijvoorzitterschap. De essentiële vraag is nu in hoeverre deze generatiegevechten werkelijk conflicten waren tussen groepen met uiteenlopende politieke opvattingen danwel simpele opvolgingsoorlogen. Ging het om programmatische vernieuwing of was er achter het aanstormend jong talent vooral een ideologische leegte te bespeuren? De vraag is niet eenvoudig te beantwoorden. Overal, maar zeker in de politiek, gaat de strijd om machtsposities schuil achter een wolk van woorden en een roerend vertoon van onbaatzuchtig idealisme. Waarschijnlijk weten de meeste protagonisten niet eens hoe hun diverse motieven zich onderling verhouden, en als ze het weten zullen ze er doorgaans over zwijgen. Hoe riskant een typering van de sociaal-democratische generaties ook mag zijn, er is voldoende materiaal beschikbaar om tenminste een plausibele inschatting te maken. Daarbij lijkt het verdedigbaar een lijn te trekken tussen de generaties van vóór en van na de Tweede Wereldoorlog. De eerste categorie is opvallend | |
[pagina 153]
| |
sterk ideologisch bevlogen. Er is vaak ook persoonlijke rivaliteit in het spel en er is zeker strijd om de macht in de partij, maar het gaat uiteindelijk om min of meer geprofileerde programmatische geschilpunten, niet zelden uitgedragen in eigen tijdschriften en desnoods in veiligheid gebracht in een eigen partijformatie. De auteurs die de generaties onderscheiden - De Jong, Cohen, Verwey-Jonker - hebben dan ook weinig moeite met het schetsen van de ideologische generatieprofielen. ‘1894’ was geen opstand van jongeren. In heel Europa was de sociaal-democratie bezig met een wending naar het parlementarisme, en de oprichters van de sdap voeren zeer bewust in die hoofdstroom mee. De oproep voor de constituerende vergadering is met zoveel woorden gericht aan ‘alle democratische socialisten’ en noemt het kiesrecht het favoriete ‘wapen in de klassenstrijd’.Ga naar eindnoot94 ‘1909’ markeert eveneens een ideologische breuk, lang voorafgeschaduwd in bittere interne partijdiscussies. Niet anders verloopt de opkomst en de doorbraak van de jonge generatie in de jaren dertig. De verschillende standpunten - cultuur-socialistisch, religieus-socialistisch, plan-socialistisch - waren jarenlang in doorwrochte publicaties uitgewerkt en werden bloedserieus bediscussieerd. Het beginselprogram van 1937 betekende inderdaad in veel opzichten een breuk met het verleden. Na de Tweede Wereldoorlog zag het beeld er heel anders uit. De leden van de ‘zwijgende generatie’ waarover Den Uyl in 1956 sprak, hadden naar zijn inschatting als meest kenmerkende trek ‘dat het probleem van de socialistische maatschappijbeschouwing voor hen geruisloos is geliquideerd. Er is niet alleen weinig interesse meer voor, men ziet het niet meer als probleem’.Ga naar eindnoot95 Den Uyl heeft het zelfs over een ‘hartgrondige afkeer van alles wat naar ideologie zweemt’.Ga naar eindnoot96 Het politieke klimaat van de jaren vijftig verklaart veel van wat er in de jaren zestig zou gebeuren. Maar op een dubbelzinnige manier: dezelfde ideologische matheid die het protest uitlokte, zou het uiteindelijk smoren. Concreter: een beweging als Nieuw Links kon eigenlijk niet uitblijven maar ze kon evenmin volledig slagen. De eeuw van het socialisme was bezig ten einde te lopen. Op het eerste gezicht was Nieuw Links een schoolvoorbeeld van een jonge generatie, vastbesloten om de knuppel in het hoen- | |
[pagina 154]
| |
derhok te gooien. Het rumoer was onder studenten begonnen, had zich naar de straat en de televisie verplaatst en nu de politiek bereikt. De ‘uitdaging van Nieuw Links aan de PvdA’, zoals de ondertitel van de stichtingsbrochure Tien over rood luidde, zette hoog in: tegen de politieke onduidelijkheid, het conservatisme en het gebrek aan democratie in de partij. Het ging om ‘nieuw elan van het socialisme’, in een reeks van concrete punten uitgewerkt en vergezeld van een handvol wilde ideeën die, als ze niet als provocaties waren bedoeld, uitstekend als zodanig dienst konden doen: afschaffing op termijn van de monarchie, een dreigend uittreden uit de navo en ‘onvoorwaardelijke erkenning’ van de ddr en de Vietcong.Ga naar eindnoot97 Maar was het programma overtuigend? Kon het in de gegeven situatie slagen? Het was hoogst onwaarschijnlijk: de verschraling en verzakelijking van het socialisme als maatschappijbeschouwing waarover Den Uyl tien jaar eerder had gesproken, lieten zich niet stuiten of ombuigen, tenzij in retorische declamaties. Het ideologische gehalte van Nieuw Links was niet toevallig mager. Dit zijn enkele oordelen van bevoegden: ‘gebrek aan kwaliteit’, ‘vertoon van geleerdheid’, ‘een aantal losse standpunten’, en wat de buitenlandparagraaf betrof: ‘een paar sweeping statements’ bij gelijktijdig ‘ontbrekende analyse en uitdieping’.Ga naar eindnoot98 Wat Nieuw Links uiteindelijk bereikte, was paradoxaal genoeg het tegendeel van een ideologische renaissance, namelijk de transformatie van de oude beginselpartij - typisch voor de sociaal-democratische traditie - in een actiepartij met populistische trekken.Ga naar eindnoot99 De hoofdlijnen van het programma waren zelfs regelrecht inconsistent, om niet te zeggen inconsequent: de partij die volgens sommigen ‘de architect van de samenleving’ diende te zijn, mocht volgens anderen slechts de wensen van de vele actiegroepen aandragen.Ga naar eindnoot100 Als Nieuw Links zelf ‘geen belangrijke inhoudelijke vernieuwing’ bracht dan wél ‘een nieuwe generatie politici en kaderleden’.Ga naar eindnoot101 Hier komen we tot de kern van de zaak: Nieuw Links was primair een jonge politieke generatie met een machtsstrategisch concept. De voorgestelde veranderingen, schrijft Tromp in een onbarmhartig commentaar, ‘hadden als officieel doel de partij te democratiseren, en als officieus doel eigen machtsposities uit te | |
[pagina 155]
| |
bouwen. Dit laatste is - althans voor een zekere periode - meer geslaagd dan het eerste’.Ga naar eindnoot102 Een andere waarnemer, de politicoloog Kroes, komt met enige nuancering tot dezelfde conclusie. Als een vrij ongestructureerde beweging van nogal heterogene samenstelling slaagt Nieuw Links er soms in ‘de oligarchische én programmatische verstarring’ van de partij te doorbreken. ‘Aan de andere kant lijken de momenten waarop Nieuw Links zich veeleer als kerngroep van bekende namen dan als beweging van naamlozen voordoet, gekenmerkt door een duidelijke gerichtheid op machtsverwerving’. Men wordt meer bewogen ‘door machtsstrategische overwegingen dan door ideologische motieven van democratisering’.Ga naar eindnoot103 Het werd achteraf zonder veel omslag toegegeven. Jan Nagel in 1986: ‘Nieuw Links wilde een andere koers. Hoe kreeg je die? Door de oude garde te vervangen. En zelfhun werk over te nemen’. Wim Polak, die zich als oudere bij de jongeren aansloot, erkent dat een afgeronde maatschappijvisie bij Nieuw Links ontbrak. ‘Alles was gefixeerd op de vraag: hoe krijg je die en die weg, en hoe krijg je er anderen voor in de plaats? Dat was de stijl. Ze waren jong en ze wilden wat(...)’.Ga naar eindnoot104 Nog jonger waren de aanhangers van Niet Nix in de tweede helft van de jaren negentig. Het bijzondere van deze groep ligt in het feit dat ze zelfs een façade onnodig vonden. In het presenteren van een programma waren ze in het geheel niet geïnteresseerd. Er werden wat aansprekende punten op de publieke agenda gezet, en ook een paar grapjes mochten niet ontbreken - weg met de monarchie en herintroductie van het luchtschip - maar het was zeker niet de bedoeling zich ergens op vast te leggen. Ideologische standpunten zijn ‘ongenuanceerd, plat en populistisch’ en stellingen staan ‘een debatjuist in de weg’. De ideologie is verdwenen, de individuele vrijheid komt ervoor in de plaats. Onderling behoeft men het niet eens te zijn: ieder zijn hoogstpersoonlijke mening.Ga naar eindnoot105 De oudere partijleden die wel iets in Niet Nix zagen, redeneerden niet anders. De nieuwe voorzitter van de partij - daarover ging uiteindelijk het gevecht - moet primair jong zijn: ‘Natuurlijk gaat het daarbij om programmatische verschillen | |
[pagina 156]
| |
tussen de kandidaten. Maar daar ligt op dit moment niet het zwaartepunt van de keuze. Het gaat niet om onoverbrugbare verschillen zoals ten tijde van Nieuw Links.(...) Er is wel een andere overeenkomst met de jaren zestig. Dat is de vraag of de huidige PvdA-congresafgevaardigden bereid zijn een nieuwe generatie tot de top van de partij toe te laten.’Ga naar eindnoot106 [onze cursivering] Inderdaad ging de hele discussie, vooral van de kant van Niet Nixaanhangers zelf, uitsluitend om het aan bod komen van de jongste generatie. Niet dat men bereid was ervoor te vechten, want flexibiliteit is een grote deugd: ‘We gaan ervoor, als we maar niet, zoals in de jaren zestig, een harde strijd moeten voeren om de macht te veroveren. Als de oude garde niet wil wijken(...) stoppen we onze energie in andere organisaties.’Ga naar eindnoot107 Niet Nix hield woord. Toen de weg naar het partijvoorzitterschap werd afgesneden, hief de jongerenbeweging zichzelf op. Met een feest. Niet Nix is voor ons onderwerp zo interessant omdat hier het eindpunt van een politieke ontwikkeling zichtbaar wordt. Na de jonge generaties in de sdap die zich om ideologische motieven in de strijd wierpen, volgde Nieuw Links waarbij de machtsvraag meer op de voorgrond kwam terwijl Niet Nix zelfs geen camouflage toepast maar domweg een aflossing van de wacht bepleit. En wat ook opvallend is: terwijl in de periode van de sdap generaties in de partij door waarnemers en historici worden onderscheiden, worden ze in het geval van Nieuw Links en Niet Nix door de protagonisten zelf aangekondigd: men werpt zich niet zozeer op als een vernieuwingsbeweging maar als een verjongingsbeweging. Op één punt gaat Niet Nix een stap verder dan Nieuw Links. De beweging van zestig was gericht tegen het establishment van de partij, de beweging van negentig richtte zich, in naam van de gehele jonge generatie, tegen de oudere generatie van de babyboomers. Men beklaagt zich over de nadelige positie waarin de later optredende generatie verkeert en men benijdt de voorgaande generatie om de destijds betere uitgangspositie. Er is een echo in | |
[pagina 157]
| |
te beluisteren van de discussie die door de generatie-expert Becker al eerder op gang werd gebracht: over de achterstand van de ‘verloren generatie’, de ‘generatie zonder kansen’.Ga naar eindnoot108 Het laat zien hoever de neiging allerlei problemen generationeel te definiëren, in het publieke debat is doorgedrongen. Blijft de vraag, hoe het komt dat juist de sociaal-democraten zo gebiologeerd zijn door generaties en generatietegenstellingen, in ieder geval veel sterker dan liberalen en confessionelen. Het heeft zelfs iets merkwaardigs, omdat men zou verwachten dat niet de generatiekloof maar de klassentegenstelling - of wat daaruit later is voortgekomen - alle aandacht en energie tot zich trekt. Misschien ligt een deel van het antwoord in een observatie van de historicus Kossmann. Anders dan de liberalen en confessionelen, schrijft hij, konden de socialisten in hun geschiedenis niet terugvallen op algemene denkbeelden, zoals levend in de burgerlijke samenleving en de kerken. Bij ontbreken van dit geestelijk substraat hing bij hen alles af van wat zijzelf ontwierpen: een politieke theorie en een daarvan afgeleid programma. In gevallen dat die theorie niet langer bij de veranderende werkelijkheid paste, konden ze niet putten uit voorprogrammatische uitgangspunten maar dienden ze hun ideologie als zodanig te herzien, compleet met strategie en tactiek.Ga naar eindnoot109 Deze vaak pijnlijke herziening van de programmatische grondslagen waartoe de socialisten nu en dan verplicht werden, kan naar onze mening een verklaring bieden voor de telkens oplaaiende generatiestrijd. Gegeven de neiging bij de partij-elite vast te houden aan het vaak moeizaam bevochten programma, viel aan de jonge generatie de taak toe de noodzakelijk geworden herformulering af te dwingen, wat vaak alleen lukte door als generatie het roer over te nemen. Toen in de afgelopen decennia het socialisme de ideologische verentooi afschudde, verviel daarmee de mogelijkheid tot inhoudelijke legitimering van de generatieopstand. Het werd een streven naar personele verjonging.
Dat het ook anders kan lopen, bewijst de gang van zaken in de eindfase van de Communistische Partij Nederland (cpn). Ook daar woedde er een strijd tussen generaties, maar onder geheel verschillende omstandigheden. | |
[pagina 158]
| |
In de vroege jaren zeventig waren nogal wat studenten - leden van de roemruchte ‘Maagdenhuisgeneratie’ - tot de partij toegetreden. In de typische arbeiderspartij die de cpn altijd is geweest en gebleven, vormden ze een vreemd element, ook naar maatschappelijke achtergrond; velen kwamen uit een intellectueel of middenklassemilieu. Invloed op de koers van de partij hadden deze nieuwkomers niet. De macht lag stevig in handen van de ‘gestaalde kaders’ die al sinds de oorlog een straf autoritair bewind in stand hielden, compleet met stalinistisch aandoende zuiveringen. Toen de partij bij de verkiezingen in mei 1977 vijf van de zeven Kamerzetels verloor, werd ‘vernieuwing’ - hoe ook opgevat - urgent. In 1981 werd de ‘partijpaus’ Paul de Groot weggewerkt en in diezelfde tijd werd de partijkrant De Waarheid tot een min of meer onafhankelijk links dagblad omgebouwd. Succesvol was dat niet: terwijl oude leden en masse afhaakten, stroomden geen nieuwe leden en abonnees toe. De ‘destalinisatie’ en ‘ontzuiling’ waren te laat ingezet.Ga naar eindnoot110 Anders dan men van communisten zou verwachten, werden de partijperikelen rond die tijd in termen van generatietegenstellingen bediscussieerd. Voorzitter Henk Hoekstra, lid van de oude garde, ging daarin het verst toen hij in december 1981 met zoveel woorden waarschuwde voor een dreigende ‘generatiekloof’. Van ‘de ouderen onder ons’ vreest hij, dat ze de noodzakelijke vernieuwing niet zullen begrijpen terwijl ‘nieuwe mensen’ niet zullen toetreden als alles bij het oude blijft: ‘Wij kunnen die generatie geen vermolmd, lekkend huis nalaten’.Ga naar eindnoot111 De jongeren in de cpn zagen zichzelf expliciet als een generatie. Dat waren ze ook, zowel in leeftijd - geboren rond 1945-1950 - alsook door hun eensgezinde verwijzing naar de generatie van 1968.Ga naar eindnoot112 Het had met de tijdgeest te maken: de cpn was onder studenten populair. ‘Wie er niet bij hoorde,’ schreef Arnold Koper in een terugblik, ‘had in de toenmalige studentenbeweging nauwelijks een stem, want de partijgenoten manipuleerden er lustig, en tamelijk succesvol, op los’.Ga naar eindnoot113 Niet alleen stonden er op die manier twee generaties naast of tegenover elkaar, ze waren bovendien van zeer verschillende leeftijd: zestigers en dertigers. Met andere woorden: de ‘tussen- | |
[pagina 159]
| |
generatie’ ontbrak en daarmee de leeftijdscategorie die als een bindmiddel had kunnen fungeren. In de leeftijdsopbouw zat dus ‘een groot gat’: ‘Vele jaren waren de generaties van dertig- en veertigjarigen ook op congressen vrijwel afwezig. In de wandeling werden zij aangeduid als de “koude oorlogsgeneratie”. De leidingen (sic) waren, afgezien van de figuur van Paul de Groot, bijna een kwart eeuw lang in handen van mensen die daar betrekkelijk kort na de oorlog in waren opgenomen(...).’Ga naar eindnoot114 Toch is het te eenvoudig de ondergang van de cpn uitsluitend toe te schrijven aan een onoverbrugbare generatiekloof, laat staan aan een open generatieconflict. De Maagdenhuis-studenten hadden te weinig politiek benul om in de partij een rol van betekenis te kunnen spelen; het waren enkele jongeren uit traditionele cpn-milieu's die het voortouw namen. Bovendien vonden ook in de oude garde hier en daar mentale veranderingen plaats, waardoor de jongeren meer kans kregen.Ga naar eindnoot115 En wat niet vergeten mag worden: de typische industrie-arbeider, waarop de cpn altijd gesteund had, verdween met de ondergang van een aantal oude bedrijfstakken in snel tempo. Daarom kon de jonge generatie - Nieuw Links - in de Partij van de Arbeid slagen waar ze in de cpn moest falen: ‘De vernieuwers in de cpn waren vooral in een achterhoedegevecht gewikkeld, de Nieuw Linksers richtten indertijd hun blik vooruit’.Ga naar eindnoot116 Conclusie: het is van belang de functie van generatietegenstellingen in de politiek goed in het oog te houden maar altijd gezien in een ruimer maatschappelijk en historisch kader.
Revolutionaire voorhoedes - Revolutionaire leiders zijn doorgaans jong en niet zelden sterven ze ook jong. Danton was 36 jaar en Robespierre 34 toen ze in 1794 het schavot beklommen; Saint-Just was zelfs pas 26 jaar oud. De bolsjewistische voormannen waren in 1917, op het moment van de Russische Revolutie, in grote meerderheid dertigers, met uitzondering van Lenin die 47 jaar was, maar velen van hen zouden hun zestigste jaar niet halen. Binnen twintig jaar na de revolutie werden ze na showprocessen geëxecuteerd.Ga naar eindnoot117 Mao Zedong (1893) had meer tijd nodig alvorens | |
[pagina 160]
| |
hij in 1949 de leiding in China kreeg, maar hij was al in 1911 en 1919 bij de revolutionaire strijd betrokken geweest. Fidel Castro echter was 30 jaar toen hij zijn guerrilla tegen het Cubaanse regime begon - zijn tweede man ‘Che’ Guevara was 28 - en na drie jaar verwierf hij de macht die hij thans nog uitoefent. Daarentegen hadden de nationalistische leiders in Nederlands-Indië - Soekarno, Hatta en Sjahrir - lang moeten wachten voor ze in actie konden komen, maar de revolutionaire voorhoede bestond in 1945 in meerderheid uit pemuda's - letterlijk ‘jongeren’ - van rond de dertig jaar. Even jong was de top van het Indonesische leger: Sudirman werd met 30 jaar opperbevelhebber. Nasution met 28 jaar divisiecommandant.Ga naar eindnoot118 Indien we dus spreken van revolutionaire generaties, gaat het zelfs voor wat de leiders betreft om jongeren. Dat is niet onlogisch. Zij hebben, meer dan ouderen, de energie, de durf, misschien ook de overmoed om zich tegen de bestaande orde te keren. Als jongeren zijn ze gevoelig voor geprononceerde denkbeelden en extreme standpunten. Vooral de intellectuelen onder hen zijn vaak op zoek naar een bezielende mythe en een historische missie, mogelijk door ouderen ontworpen maar door jongeren in daden omgezet. Omgekeerd: ‘an ideological wave always has its first followers among the young’.Ga naar eindnoot119 Psychologisch gezien staan zij op tegen hun ouders die de sprong niet waagden. Door hun daad bewijzen ze hun onafhankelijkheid. Daarom richten zij zich onverzoenlijk tegen het verleden - de tijd van hun ouders en van allen die hen voorgingen - en keren zij zich niet alleen tegen het ancien régime maar tegen alles wat in het verleden tot stand gekomen is, van wetten en instituties tot kunst en literatuur. Een grote revolutie is een beeldenstorm, materieel én symbolisch, en ze wordt door de protagonisten geduid als het begin van een nieuw tijdvak in de geschiedenis, is het niet van de mensheid als geheel dan toch van de nationale gemeenschap. De historische breuk die de revolutie is of wil zijn, maakt de revolutionaire generatie tot haar gevangene. Gegeven de immense pretenties die zij koestert, ziet zij zich verplicht tot een te-veel-ineens willen, soms met catastrofale overhaasting, zoals bij de vijfjarenplannen in de Sovjet-Unie en de diverse ‘sprongen | |
[pagina 161]
| |
voorwaarts’ in Communistisch China.Ga naar eindnoot120 Een gevolg is dat zich binnen de revolutionaire voorhoede meerdere generaties gaan aftekenen, soms ideologisch, soms qua leeftijd verschillend. Men spreekt zelfs van twee revoluties: de eerste die de oude orde vernietigt, de tweede die een nieuwe orde zoekt te vestigen en daarbij niet zelden de voormannen van de eerste generatie verslindt.Ga naar eindnoot121 Duidelijker is de generatietegenstelling in gevallen van militaire interventie. Talrijk zijn de voorbeelden van coups en couppogingen waarbij jongere officieren het voortouw nemen: vaak kolonels, in het Portugal van de jaren zeventig kapiteins, in Suriname in de jaren tachtig zelfs sergeants. Terwijl de generaals uit de sociale elite stammen en conservatief gezind zijn, hebben de jonge officieren een buitenlandse opleiding gehad en kennis gemaakt met de na de oorlog opkomende vloed van nationalisme en radicalisme.Ga naar eindnoot122 Raken ze betrokken bij een ‘grote’ revolutie, dan kunnen ze gaan behoren tot de nieuwe heersende klasse: de Chinese militairen die in de jaren dertig de Lange Mars hadden meegemaakt en de Indonesische militairen die eerst in de onafhankelijkheidsoorlog het spits afbeten en vervolgens, tegen de eerste generatie van politici in, zich onder leiding van Soeharto meester maakten van de macht.Ga naar eindnoot123 Een variant doet zich voor in communistische landen: na de machtsovername wordt het leger grondig gezuiverd van de oude garde en bevolkt met een groot aantal jonge officieren, professioneel onder de maat maar politiek betrouwbaar. Zo ging het na 1917 in de Sovjet-Unie en na 1948 in andere Oost-Europese landen.Ga naar eindnoot124
In de geschiedenis van de revolutionaire generaties verdienen de bewegingen van het fascisme en nationaal-socialisme een bijzondere plaats, niet omdat ze zo revolutionairwaren maar omdat ze bij uitstek generationele politiek bedreven. Hun attractie voor de jeugd was uitzonderlijk sterk. Heel de politieke stijl en cultuur sprak jongeren aan: de politieke milities met hun uniformen, parades en marsmuziek, de cultus van het masculine en militante bestaan, de retoriek van het heroïsche en romantische leven: ‘Fascism was a movement of youth’.Ga naar eindnoot125 Het Italiaanse fascisme ging voorop in het stileren van een beweging die jeugdigheid moest uitstralen en jeugd moest aan- | |
[pagina 162]
| |
trekken. Bij gebrek aan een politieke ideologie kreeg ‘de ideologie van de jeugd’ een centrale rol te vervullen, zelfs tot uiting komend in de officiële partijhymne Giovinezza die een loflied was op de schoonheid van de jeugd. Het nazisme volgde dezelfde strategie. Van de aanvang afwerd de beweging voorgesteld als een opstand van de dynamische jonge generatie tegen alles wat oud en verrot heette te zijn.Ga naar eindnoot126 Inderdaad waren de leden van de nsdap aanzienlijk jonger dan die van de andere partijen. Terwijl de leeftijdscategorie van 18 tot 30 jaar in de gehele bevolking in 1931 30 procent bedroeg, bleef het percentage sociaal-democratische partijleden in die categorie beneden de 20 en telden de nazi's in hun gelederen 37.6 procent, twee jaar later aangegroeid tot 42.2 procent.Ga naar eindnoot127 De voorhoede van deze partijen liet overeenkomstige verschillen zien. De leden van de Rijksdag waren in 1930 gemiddeld 57 jaar. In september van dat jaar sprong het aantal afgevaardigden van de nsdap van 12 op 107 met een gemiddelde leeftijd van 38 jaar tegenover alle andere partijen - de jongere communisten uitgezonderd - met een gemiddelde van 51 jaar.Ga naar eindnoot128 Hoewel de nazi's, gegeven deze jeugdideologie, buitengewoon veel waarde hechtten aan de Hitler-Jugend, viel de omvang van deze organisatie lange jaren in het niet vergeleken bij de zeer omvangrijke jeugdorganisaties van andere signatuur. In 1933, bij de Machtübernahme, kwam de omslag: de Hitler-Jugend die einde 1932 niet meer dan 100.000 leden had geteld, was twee jaar later tot 3.5 miljoen aangegroeid.Ga naar eindnoot129 In feite ging het om een inlijving van bestaande jeugdorganisaties, voor een deel vanouds sterk patriottisch, die op het moment van de nationale Erhebung geen ander antwoord wisten dan met vliegende vaandels naar de nazigelederen over te gaan.Ga naar eindnoot130 Meer dan een breuk in hun geschiedenis was het een proces van voltooiing. Met andere woorden: de Hitler-Jugend kon in 1933 een voorbewerkt terrein in gebruik nemen en verder uitbreiden.Ga naar eindnoot131 Het nazisme gaf de jeugd alles waarvan zij droomde: sport en spel in groepsverband, opwindende evenementen samen met leeftijdgenoten, dienst aan het machtige vaderland en het besef een nationale roeping te vervullen. De ouders klagen dat de kinderen | |
[pagina 163]
| |
zich aan hun gezag onttrekken, schrijft een buitenlandse waarnemer, maar ‘de kinderen zelf zijn natuurlijk verrukt. Ze voelen zich vrij. Want vrijheid is voor een jongmensch alles, wat niet afhankelijk is van het gezin, al is het de hardste discipline mits ze maar buitenshuis blijft. Ik zal niet meer zeggen dat het “fascisme” het initiatief doodt. Het tegendeel is waar.’Ga naar eindnoot132 Het is scherper te formuleren. Het nazi-regime gebruikte het enthousiasme van de jeugd om de mogelijk nog aarzelende oudere generatie in de hoek te drijven. Wat in de vroegere Duitse jeugdbeweging opgewonden retoriek was geweest, werd nu bittere ernst in een ‘vom Staat protegierten Kreuzzug der Jugend’. Theodor Litt spreekt zelfs van ‘Klassenkampf der Generationen’, een aanval van de zoons op de vaders.Ga naar eindnoot133 Ook van andere vroege totalitaire regimes wordt gezegd dat ze met manipulatieve bedoelingen het generatieconflict aanbliezen: door de jongeren aan zich te binden, dwong de staat tegelijk de ouderen tot conformisme.Ga naar eindnoot134 Op de langere duur is dit natuurlijk niet meer nodig en zal het regime zelfs naar verzoening van generatietegenstellingen streven, beducht als het is voor iedere splijtzwam in de volksmassa.Ga naar eindnoot135 Lewis Feuer, die in 1964 de Sovjet-Unie bezocht en contact had met een groep vooraanstaande kenners van het Westen, merkte tot zijn verbazing dat niemand in generatieproblemen was geïnteresseerd en dat men zelfs ontkende dat er zoiets als een generatiekloof in de Sovjet-Unie zou kunnen bestaan.Ga naar eindnoot136 Een andere tegenstelling zal in postrevolutionaire maatschappijen echter blijven voortbestaan en officieel worden bekrachtigd: het onderscheid tussen degenen die de revolutie hebben (mee)gemaakt en de andere generaties, zowel de eerdere als de latere. De revolutionaire generatie blijft de leiders het meest trouw en zal het geloof in de weldadigheid van de revolutie het laatst verliezen. Het is voor Cuba aangetoondGa naar eindnoot137 en het wordt ook van de ddr gezegd: ‘Die einzige metaphysische Generation der ddr war jene, die ihr nicht selbst entstammte, die noch Fühling hatte mit der | |
[pagina 164]
| |
ursprünglichen Revolution: im Klassenkampf der Weimarer Republik, im Widerstand gegen Hitler, im Exil unter Stalin. (...) die Generation, die mit ihrem Leben für die gemeinsame Sache eingestanden hatte.’Ga naar eindnoot138 Degenen die later kwamen - de in de ddr ‘hineingeborenen Generationen’ - zouden geen sporen in de geschiedenis achterlaten, ook al omdat ze onmachtig waren onder het autoritaire bewind een eigen geluid te laten horen. Terwijl in de Bondsrepubliek de generatie van 1968 driftig om zich heen sloeg, werden de leeftijdgenoten in de ddr tot zwijgen gedwongen, hoewel ook bij hen teleurstelling over de bestaande situatie bestond en over hervormingen werd nagedacht. De kleine minderheid die hierop bleef hopen, werd in haar verwachtingen beschaamd door de volledige ineenstorting van het regime in 1989. Vergelijkenderwijs zijn de uitkomsten bijna paradoxaal te noemen: ‘Die Achtundsechziger im Westen wollten eine Revolution. Sie bekamen einen modernisierten Kapitalismus. Die Achtundsechziger im Osten wollten Reformen und setzten letztendlich eine Revolution in Gang.’Ga naar eindnoot139 Het is niet onwaarschijnlijk dat de breuk in de generationele continuïteit bij revoluties en bij ‘contra-revoluties’ veel overeenkomst vertoont. Uit naoorlogs onderzoek naar de situatie in de Sovjet-Unie blijkt dat jongeren de neiging hadden de toestand als ‘normaal’ te beschouwen terwijl ouderen de voor-revolutionaire periode, hen nog bekend, als referentiekader bleven gebruiken.Ga naar eindnoot140 Wie momenteel Oost-Europa bereist, krijgt dezelfde indruk: de jongste generatie - de tieners - die het communisme alleen maar uit verhalen kennen, onderscheiden zich nauwelijks van westerse leeftijdgenoten; oudere generaties, onder het vroegere regime opgegroeid, verkeren in verwarring of zijn verbitterd.Ga naar eindnoot141 De revolutionaire elites plegen zich aan het generationele moment te onttrekken. Van alle politieke voorhoedes zijn zij het minst bereid de eenmaal verworven macht weer af te staan. Ze zijn als monarchen: voor het leven benoemd; hun entourage vertoont de trekken van een gerontocratie. Stalin, Tito, Franco, Hitler en Mussolini hebben de macht nooit opgegeven; Mao werd laat en | |
[pagina 165]
| |
met moeite uit zijn positie verwijderd, Castro is nog steeds in functie. Eenzelfde zetelvastheid gold voor veel nationalistische leiders die als gevolg van het dekolonisatieproces tot staatshoofd werden bevorderd: Soekarno, Nehru, Mobutu, Kenyatta e tutti quanti. Wankelt hun positie, dan kan werkelijke of vermeende dreiging van buitenaf soelaas bieden. Conflict is, zoals bekend, de grote ‘unifier’.Ga naar eindnoot142 Misschien heeft de Koude Oorlog het voortbestaan van de Sovjet-Unie wel gediend zoals de Amerikaanse boycot van Cuba Fidel Castro in de kaart speelt. George W. Bush vormt het meest recente voorbeeld van een staatshoofd die dankzij een gewelddadige aanslag zijn omstreden positie veranderd zag in die van een onomstreden leider, een oorlogsheld welhaast. In Nederland had het toch nauwelijks bedreigende Kosovo-conflict in 1999 een vergelijkbare functie: ‘Opeens waren binnenlandse kwesties van minder belang, verschrompelden ruzies en verdween de drang tot profilering. De oorlog creëerde een nieuwe hiërarchie en domineerde het denken. (...) Niet langer stonden regeringspartijen naast elkaar. Ze vormden letterlijk een coalitie. Een nationale coalitie bovendien, want de verschillen met de oppositie vielen meteen weg.’Ga naar eindnoot143 Zo ging het ook in andere landen van de navo.Ga naar eindnoot144 Clinton kon de Monica-affaire achter zich laten, Schröder de Lafontaine-affaire en Kok de pijnlijke nasleep van de Bijlmer-enquête. Wie een opstand wil voorkomen of alleen maar de nationale eensgezindheid bevorderen, hij gedenke het klassieke si vis pacem, para bellum - ook voor binnenlands gebruik geschikt. |
|