Gevangen in de tijd
(2002)–J.A.A. van Doorn– Auteursrechtelijk beschermdOver generaties en hun geschiedenis
[pagina 126]
| |
1 Literaire successie-oorlogenMisschien is het elders anders gesteld maar voor Nederland geldt in ieder geval dat schrijvers en in het bijzonder dichters zich met een zekere graagte tot ‘een generatie’ plegen te rekenen, dan wel - en dat komt op hetzelfde neer - tot een groep ‘jongeren’. Ter ondersteuning van die positiebepaling of ter toelichting noemt men zich de vertegenwoordigers van een stroming of beweging die wordt gekenmerkt door een of ander literair of artistiek -isme. Hoewel de benaming ‘avant-garde’ veel van haar attractie heeft verloren, wordt ook daarmee nog al eens geschermd. Aan de hand van enkele Nederlandse dichtersgeneraties zullen we nagaan waar dit veelvuldig gebruik van de aanduiding generatie op berust. Is er inderdaad sprake van een nieuw of vernieuwend literair aanbod of vormt zo'n beweging het antwoord op een maatschappelijke breuk? Of zou het vooral gaan om een ludiek evenement?
Generaties en hun critici - Nog op de valreep van het nieuwe millennium werd een gooi naar roem gedaan. Het gebeurde, zoals vaak, in de vorm van een bloemlezing die een wapenschouw bedoelt te zijn: Sprong naar de sterren, gepresenteerd als recent werk van ‘de laatste generatie dichters van de twintigste eeuw’.Ga naar eindnoot1 De redacteur van de bundel toont zich in zijn inleiding nogal onzeker. De 25 dichters die hij bijeen heeft gebracht, wensen zich naar zijn mening niet tot een generatie te rekenen. Niet de aard van hun werk noch hun leeftijd verenigt hen, maar uitsluitend het feit dat zij allen in de jaren negentig debuteerden. Toch probeert de redacteur precies één bladzijde verder de inhoud van de bundel te karakteriseren. Hij spreekt van ‘gebeurende poëzie’, waarin veel ‘beweging’ voorkomt en die een ‘filmisch karakter’ vertoont. Maar men wil zich niet tegen voorgangers afzetten, geen ‘burchten bestormen’.Ga naar eindnoot2 Dit zijn bescheiden geluiden, zeker in vergelijking met het geraas waarmee de eerste Nederlandse literaire generatie voor | |
[pagina 127]
| |
het voetlicht sprong: de Tachtigers. Hun woordvoerders konden eigenlijk alleen maar in generaties denken, met de eigen bentgenoten uiteraard als de ultieme doorbraak-dichters. ‘Jong’ en ‘jongeren’ waren de sleutelwoorden. Kloos sprak eenvoudig van ‘de jonge generatie’, Van der Goes had het over ‘Jong Amsterdam’ en Van Deyssel sprak van ‘Nieuw Holland’.Ga naar eindnoot3 Ze hebben het over verschillende uitingsvormen - literair, artistiek of politiek - maar in hun parmantige zelfkwalificatie stemmen ze overeen. Bij monde van Van der Goes presenteerde de redactie van De Nieuwe Gids zich als de voorhoede van een nieuwe generatie. Uit het prospectus: ‘Zij voor zich gevoelt de behoefte aan samenwerking der jongeren. Zij heeft reden te veronderstellen dat hare tijdgenooten die behoefte niet miskennen. Zij koestert den wensch het orgaan te worden van het jongere geslacht in de Nederlandsche letterkundige, wetenschappelijke en artistieke wereld.’Ga naar eindnoot4 Kloos beperkt zich tot het literaire. Hij is ruimhartig genoeg naast de zijne een redelijke geslaagde voorafgaande ‘generatie van 1840’ te onderscheiden - van de oude Gids - zij het, dat die haar tijd heeft gehad en heeft afgedaan.Ga naar eindnoot5 Daarmee volstaat hij niet: sinds het begin van de eeuw ziet hij niet minder dan acht literaire generaties voorbijtrekkken, een observatie die na hem door niemand is herhaald.Ga naar eindnoot6 Alsof men voorgoed de smaak te pakken had, werd tien jaar later, na aarzeling overigens, een ‘generatie van Negentig’ ten doop gehouden. De leden zijn deels voormalige Tachtigers, deels nieuwe figuren, deze keer niet rond De Nieuwe Gids geschaard maar rond De Kroniek. Het zijn echter lang niet allemaal ‘jongeren’ en het generatiebewustzijn is aanzienlijk zwakker dan bij Kloos en zijn mannen.Ga naar eindnoot7 Dan wordt het aan het generatiefront wat stiller. Alleen ten tijde van de Eerste Wereldoorlog ontstaat enig rumoer, vooral door toedoen van Hendrik Marsman die met veel pathos een jonge vitalistische of modernistische beweging aankondigt om nadien te moeten toegeven dat de opzet niet is gelukt en tot ‘de dood van het vitalisme’ moet worden besloten.Ga naar eindnoot8 Hoewel zich in het interbellum geen sterke nieuwe generatie | |
[pagina 128]
| |
aanmeldt, blijkt de verleiding zich als zodanig te benoemen keer op keer onweerstaanbaar. Het lijkt bijna traditie nu en dan een bloemlezing of een ‘letterkundige almanak’ te laten verschijnen waarmee een gezelschap schrijvers en dichters zich als de laatste ‘jongeren’ aanmeldt. Menno ter Braak die dergelijke presentaties kritisch volgt en zich vrolijk maakt over het nogal gewilde samengaan van ‘jongere jongeren’ en ‘oudere jongeren’ in één generatiedebuut,Ga naar eindnoot9 is zelf voor een generationele positiebepaling niet ongevoelig. Zo ordent hij een aantal van zijn opstellen in de vorm van een reeks ontmoetingen met ‘de vorigen’, waarbij hij aantekent dat zijn reacties op zijn ‘generatiegenoten’ vooralsnog in portefeuille blijven. Sterker: begin 1932 lanceert hij samen met Eddy du Perron en Maurice Roelants het tijdschrift Forum, met als doel ‘een generatie van schrijvers, die thans om en bij de dertig zijn’ bijeen te brengen. De initiatiefnemers zetten zich met zoveel woorden af tegen de voorafgaande generatie waaraan de naam van Marsman is verbonden.Ga naar eindnoot10 De Forum-generatie wordt op haar beurt onder vuur genomen door de Vijftigers, zogeheten experimentele dichters die na de oorlog een heuse letterkundige revolutie aankondigen. Ze noemen zich ook wel de Beweging van Vijftig - verwijzend naar Tachtig - en ze adopteren met graagte een term die uit de mode was geraakt: avant-garde.Ga naar eindnoot11 De polemische toon doet inderdaad aan de Tachtigers denken. Het gaat om een frontale aanval van ‘jong’ op ‘oud’. De oudere generatie telt niet meer mee en heeft evenmin recht van spreken: ze bestaat uit ‘onbevoegde aanklagers’ die een ‘incompetente critiek’ te berde brengen die geen antwoord waard is: ‘Een oudere generatie heeft in principe steeds ongelijk wanneer zij een jongere generatie beoordeelt’.Ga naar eindnoot12 De revolutie slaagt zozeer boven verwachting dat het avant-gardisme van Vijftig al na enkele jaren achterhaald is en wordt gevolgd door een ‘tweede generatie experimentelen’ ofwel de ‘post-experimentelen’.Ga naar eindnoot13
We hebben slechts een greep gedaan uit het overvloedig beschikbare historisch materiaal; over het optreden van literaire generaties is zeker nog heel wat meer te melden. Daaruit volgt als | |
[pagina 129]
| |
conclusie, zou men zeggen, dat het generatieverschijnsel zich bij uitstek leent voor een handzame structurering van de literatuurgeschiedenis. De historici zouden dankbaar moeten zijn: de onoverzienbare veelheid van personages heeft zich bij voorbaat groepsgewijs geformeerd, gereed voor inspectie. Die dankbaarheid ontbreekt. Generaties hebben in de literatuurwetenschappen relatiefweinig aandacht gekregen en nog minder enthousiasme gewekt. Om met enkele Nederlandse stemmen te volstaan: het vroege artikel van Kamerbeek weerspiegelt sympathie maar leidt niet tot conclusies of aanbevelingen;Ga naar eindnoot14 Teesing, die in zijn erudiete studie over literair-historische periodisering op de kwestie stuit, toont zich sceptisch: het generatiebegrip is uit andere wetenschapsgebieden afkomstig en blijft daardoor in de literatuurgeschiedenis een Fremdkörper;Ga naar eindnoot15 Anbeek maakt in zijn Geschiedenis van de Nederlandse literatuur druk gebruik van het generatieconconcept en hij wijdt er ter afsluiting een gedegen beschouwing aan, maar zijn aanvankelijke twijfel wordt niet weggenomen: ‘wie historie en literatuur met elkaar vergelijkt, wrijft in feite altijd twee hypothetische constructies langs elkaar: een even verleidelijke als riskante bezigheid’.Ga naar eindnoot16 Het meest recente geluid komt van Frans Ruiter die na een brede terreinverkenning, ook vroege buitenlandse publicaties omvattend, tot een negatief oordeel besluit: ‘De voorlopige conclusie die naar mijn smaak uit dit soort onderzoek getrokken kan worden is dat er tal van interessante, longitudinale veranderingsprocessen vallen te constateren, maar dat deze processen zich zo geleidelijk en gespreid voltrekken en door zoveel verschillende factoren bepaald worden, dat het generatieconcept in pregnante zin er eigenlijk nauwelijks op van toepassing is. Ook binnen de literatuursociologie blijft het hoogstens een handzame metafoor.’Ga naar eindnoot17 Nu zou ‘geleidelijk en gespreid’ als bezwaar kunnen vervallen indien er een onmiskenbare vernieuwingsbeweging valt aan te wijzen, een heuse literaire revolutie. Om die reden heeft Anbeek er geen moeite mee om voor Tachtig en Vijftig een uitzondering te maken, al blijft hij bij zijn mening dat de werkelijkheid altijd gecompliceerder is dan ‘het eenzijdige, propagandistische beeld | |
[pagina 130]
| |
dat de overwinnaars van de toestand gaven’.Ga naar eindnoot18 Teesing, op zoek naar de relatie tussen literair-historische periodisering en generationalisme, komt in algemene termen tot een gelijkluidende conclusie: ‘Wir möchten also nicht nach Generationen periodisieren, sondern umgekehrt nur dann von einer Generation sprechen, wenn sie in der Geistesgeschichte etwas Neues bringt, eine neue Periode eröffnet.’Ga naar eindnoot19 Overzien we het voorgaande, dan constateren we een merkwaardig contrast: aan de ene kant het telkens opnieuw aangeheven ‘Feldgeschrei einer jungen Generation’Ga naar eindnoot20 en aan de andere kant de aarzeling van de literatuurhistorici om van generaties te spreken. Kan het zijn dat de literatuurwetenschap van huis uit moeite heeft met een sociologisch begrip als generatie, of valt er inderdaad geen verband te leggen tussen het optreden van schrijversgemeenschappen en het proces van maatschappelijke verandering? Of nog anders: gaat het bij deze vele literaire ‘generaties’ om reëel bestaande formaties of is er vooral sprake van een modieus etiket?
Een sociaal of een literair product? - Op het eerste oog lijkt het bijzonder aannemelijk dat het continue proces van culturele en maatschappelijke verandering op de een of andere manier invloed uitoefent op het literaire en artistieke domein. Elke historische periode kent immers expressievormen en themata die door de ontwikkelde tijdgenoot als ‘eigentijds’ worden gezien en ervaren. Culturele voortbrengselen kunnen dus per tijdperk worden geordend, wat ons dicht in de buurt brengt van de uitspraak dat ze generationeel kunnen worden gespecificeerd. Friedrich Kummer, die in 1909 een monumentale studie publiceerde over de complete negentiende-eeuwse Duitse literatuur, verwierp daarom de vigerende literatuurhistorische indeling naar scholen en stijlen als zijnde kunstmatig en levenloos, en koos voor een opeenvolging van in totaal vijf generaties, elk ‘aus sozialen, politischen und wirtschaftlichen Voraussetzungen zu begreifen’.Ga naar eindnoot21 Zijn boek volgt ontstaan, bloei en neergang van die generaties met ijzeren consequentie. Per generatie begint hij met een typering van de politieke, economische, culturele en intellec- | |
[pagina 131]
| |
tuele situatie die zich in Duitsland in de betreffende tijdsperiode voordoet en van de algemene stand van de literatuur - inclusief buitenlandse invloeden - om vervolgens elke generatie uiteen te leggen in Vorläufer, Pfadfinder, Führende Talente, Abhängige Talente, Nachahmer en Ausläufer. De heroïsch te noemen poging overtuigt niet. Het raster dat Kummer over de bonte geschiedenis van de Duitse literatuur legt is veel te rigide. Er bestaan tussen de diverse generaties zoveel vloeiende overgangen dat het geheel meer weg heeft van een ononderbroken stroom met golven dan van een opeenvolging van elkaar verdringende en vervangende schrijversgeneraties.Ga naar eindnoot22 Alles overziende, blijven we zitten met de triviale constatering dat de literatuur, zoals de maatschappij, tal van veranderingen doormaakt, een waarheid als een koe die geen melk geeft. Julius Petersen die aan het fenomeen van de literaire generatie een voortreffelijke systematische studie heeft gewijd, slaagt er evenmin in voldoende duidelijk te maken hoe de relatie is tussen grote maatschappelijke veranderingen en het optreden van nieuwe schrijversgeneraties. Het blijft bij algemene uitspraken en het inventariseren van belangrijke factoren. Interessant is zijn (veronder)stelling dat gemeenschappelijke jeugdervaringen inderdaad generatievormend werken maar dat de passiviteit van ouderen juist generatievorming verhindert.Ga naar eindnoot23 Treffend spreek Petersen van ‘de roulette van de tijd’, waar toeval regeert: ‘Der Wurf der Natur bleibt etwas Unfassbares’.Ga naar eindnoot24 Niet anders redeneert Anbeek: ‘Hoe belangrijk de factoren van buiten de literatuur ook mogen blijken, toch zal men er zelden “alles” mee kunnen verklaren. In een bepaald geval moet men soms uiteindelijk een beroep doen op het toeval’.Ga naar eindnoot25 Dat is nogal voorwaardelijk geformuleerd, en het kan verklaren waarom Anbeek niettemin van mening is dat de beweging van Tachtig niet moeilijk is te plaatsen: ze maakt deel uit van een brede vernieuwingsbeweging aan het einde van de eeuw.Ga naar eindnoot26 Maar is deelgenootschap hetzelfde als maatschappelijk bepaald zijn? Heeft niet juist het dubbelkarakter van De Nieuwe Gids - literair én politiek - ertoe geleid dat de aanvankelijk eensgezinde generatie na korte tijd uiteen spatte?Ga naar eindnoot27 Bij de Vijftigers ligt het nog ingewikkelder. De revolte kwam | |
[pagina 132]
| |
onverwacht. Een scherp waarnemer als Vestdijk verwachtte geen artistieke vernieuwing, tenzij als retoriek. Anders dan na de Eerste Wereldoorlog leek hem het ontstaan van een nieuwe modernistische beweging in 1945 onwaarschijnlijk.Ga naar eindnoot28 De mening vindt steun in het feit dat de oorlog, ondanks alles, geen politieke en maatschappelijke cesuur had veroorzaakt. Het getuigt dan ook van weinig historisch inzicht te beweren, zoals wel is gebeurd, dat het ontstaan van de generatie van de Vijftigers samenvalt ‘met de dag waarop Nederland in de oorlog werd betrokken’: de Vijftigers als ‘de generatie van de oorlogsbreuk’.Ga naar eindnoot29 Natuurlijk kunnen heftige historische schokken invloed uitoefenen op de wereld van kunst en literatuur. Bekend is - maar toch vooral als een curiositeit - de uitbarsting van dichtelijke energie in Duitsland in de zomer van 1914: een ware ‘poetische Mobilmachung’ in de vorm van tienduizenden gedichten over de oorlogsthematiek.Ga naar eindnoot30 Hier is echter evenmin sprake van een generatieverschijnsel als in het geval van de befaamde Gruppe 47 die zich in het Duitsland van na de Tweede Wereldoorlog formeerde. De groep ontstond weliswaar onder dichters en schrijvers die de oorlog als volwassenen hadden meegemaakt, maar ze werd later aangevuld met personen die destijds nog kinderen waren of na de oorlog waren geboren.Ga naar eindnoot31 Toch blijft het een feit dat enkele politieke revoluties met avant-gardistische bewegingen verbonden worden geacht, zoals het Italiaanse en Russische futurisme. Maar de politiek-artistieke relaties blijken nogal gecompliceerd. Het Italiaanse futurisme was ten tijde van de fascistische machtsovername al geen avant-garde meer en de Russische parallelbeweging ging met de zelfmoord van Mayakovski in 1930 ter ziele. Totalitaire regimes houden niet van spontane experimenten en zeker niet van cultureel extremisme.Ga naar eindnoot32 In Duitsland duurde het nationaal-socialistische bewind overigens te kort om de literatuur - trouwens ook de kunsten - naar eigen model te kneden;Ga naar eindnoot33 wat a fortiori geldt voor de abortieve letterkundige beweging die zich in Nederland tijdens de Duitse bezetting ontplooide.Ga naar eindnoot34 Heumakers heeft gelijk: de pogingen van diverse Europese avant-gardes om zich politiek te engageren, zijn steeds op een echec uitgelopen. De politieke | |
[pagina 133]
| |
ideologie bleek in staat de literatuur te overvleugelen, om niet te zeggen met huid en haar te verslinden.Ga naar eindnoot35 Als deze summiere veldverkenning een conclusie toelaat, dan zou het deze moeten zijn: om vat te krijgen op het verschijnsel ‘literaire generatie’ heeft het weinig zin zich te richten op het opsporen van algemeen-maatschappelijke factoren. Natuurlijk oefenen die factoren invloed uit op wat zich in het literaire domein afspeelt - het zou vreemd zijn als het niet zo was - maar het ontstaan, de bloei en de neergang van literaire generaties zijn er niet uit te verklaren.
Als de toegangsweg van buitenaf tot niets leidt, ligt het voor de hand van de andere kant te beginnen en de vraag te stellen of intern-literaire factoren meer verklaringskracht bezitten. Waarschijnlijk zullen heel wat literatuurhistorici de neiging hebben deze vraag bij voorbaat bevestigend te beantwoorden. Het is een kwestie van zelfbescherming. Indien de ontwikkeling van de literatuur verklaard zou kunnen worden uit de inwerking van allerlei buiten-literaire factoren, wat zou er dan voor een literatuurgeschiedenis in engere zin nog overblijven? Ze zou opgaan in de algemene geschiedenis.Ga naar eindnoot36 Generaties zijn beter te redden als dragers van literaire mutaties. Nader gedefinieerd, betekent het, zoals Fens het heeft genoemd, dat elke generatie zich door een bepaalde taalsoort onderscheidt. Concreet: ‘Je zou een keer het woordgebruik van de Criterium-generatie in een computer moeten stoppen en kijken wat daar aan rozen, meren, domeinen en plantsoenen uitkomt. De Vijftigers beginnen onderhuids, met het lichamelijke.(...) Elke generatie begint opnieuw, vernieuwt het woordenboek, maar het is altijd tijdelijk.’Ga naar eindnoot37 Fens heeft zich met deze specifieke taalbreuk herhaaldelijk beziggehouden. In het bijzonder is hij gefascineerd geweest door het tragische lot van de jonge dichter Bertus Aafjes die onmiddellijk na de oorlog met zijn Voetreis naar Rome furore maakte en die zowel door zijn tijdgenoten als door oudere coryfeeën - Nijhoff, Bloem, Adriaan Roland Holst - de hemel in werd geprezen.Ga naar eindnoot38 | |
[pagina 134]
| |
Tien jaar later viel het doek, of beter: het mes van de guillotine van de Vijftigers. Het is overigens niet de felle polemiek geweest die hem velde. Fens: ‘Aafjes is niet weggehoond, hij is weggedicht. Beter: een bepaalde soort poëzie en daarmee ook een bepaald soort dichterschap die hij bij uitstek vertegenwoordigde, is weggedicht. Taal, metaforen, vergelijkingen verdwenen in de geschiedenis. En zo ook een heel wereldbeeld.’ Nog anders: ‘Aafjes poëzie was die van een eindpunt: nog een keer werd(...) schijnbaar moeiteloos alles hernomen. Maar de taal liep leeg, ze was uitgeput, ze bleek op, en dat zeker in confrontatie met de nieuwe poëzie. Aan die confrontatie stierf die poëzie.’Ga naar eindnoot39 Aafjes heeft dit oordeel ook zelf uitgesproken, later in zijn leven. Hij had de poëzie van Lucebert aanvankelijk radicaal verworpen maar moest toegeven dat hij zich had vergist: ‘Toen wist ik het opeens. Ik zou nooit meer poëzie kunnen schrijven. Ik kon het niet doen zoals hij. En hij was op de goeie weg - ik zat in de doodlopende straat’. Aafjes spreekt van ‘een trauma’.Ga naar eindnoot40 Eenzelfde onoverbrugbare kloof gaapte er destijds tussen de Tachtigers en de direct voorafgaande literaire generatie. Wat tot dan toe had bestaan, had volledig afgedaan, was veroordeeld tot een langzame dood. Het geldt volgens Kloos voor elke vitale generatie: zij moet de taal die door de voorgangers is overgeleverd ontdoen ‘van al het stereotype, gemaniëreerde en indirekte, dat haar in den loop der jaren is blijven aankleven’, om na zuivering van die taal ‘een eigen persoonlijke uiting te scheppen’.Ga naar eindnoot41 Zoals Kloos dat voor Tachtig is, zo is Rodenko voor Vijftig de voornaamste woordvoerder en explicateur. Kloos ontwierp ter ondersteuning van ‘het nieuwe’ een soort van ‘oer-theorie’ van de taal.Ga naar eindnoot42 Rodenko formuleerde, even speculatief maar toch meer aansprekend, een literaire ‘mutatie-theorie’. De generaties van '80, '18 en '50 hebben naar zijn mening niet gezocht naar nieuwe vormen maar werden door die vormen gegrepen, wat gepaard ging ‘met de sensatie van een volledig losgerukt-zijn van het ver- | |
[pagina 135]
| |
leden, waarbij ook de onmiddellijke voorgangers plotseling als “historisch” aandoen: een vervreemdingsproces(...).’Ga naar eindnoot43 Vandaar de duisterheid en zelfs onbegrijpelijkheid van de nieuwe poëtische uitingsvormen, een complicatie die als onvermijdelijk aanvaard moet worden en die zich na verloop van tijd in nieuwe verstaanbaarheid oplost.
De vraag was of een literair-immanente benadering een bevredigende verklaring biedt voor het generatieprobleem. Ten dele wel, om de eenvoudige reden dat - anders dan bij wetenschap en filosofie - taal het wezenskenmerk is van literatuur in het algemeen en van poëzie in het bijzonder. Een literaire generatie kan zich slechts profileren in en door taalvernieuwing. Wat zij ook verder mag zijn of beoogt te zijn, ze is per definitie een gecombineerde tijd- en taalgemeenschap.Ga naar eindnoot44 Toch is daarmee niet alles gezegd. Het literair-gemeenschappelijke blijkt in veel gevallen flinterdun, en kán ook niet veel meer zijn: moderne poëzie - proza in mindere mate - is immers bij uitstek individuele expressie. Ze wil zich onderscheiden, niet verenigen; ze wordt literair meer gewaardeerd naarmate ze minder invloeden laat zien. De literaire generatie moet dan ook als een ‘beweging’ worden opgevat, niet als een ‘school’ in de zin van een sociale eenheid die zich heeft verenigd rond een stichter en werkt volgens methoden en tradities die alle deelnemers huldigen. De generatie is niet meer dan een los samenhangend netwerk dat als geheel creatieve energie uitstraalt, een ‘activiteitencentrum’ dat geen verplichtingen oplegt maar ruimte geeft.Ga naar eindnoot45 Het is dus niet toevallig dat juist een eenzijdig literatuurwetenschappelijke interpretatie van generaties het fragiele van het groepsverband aan het licht brengt. Nooit, zo wordt gezegd, zijn scheppingen van schrijvers of kunstenaars geheel terug te voeren op collectieve verschijnselen: niet op historische processen, niet op Zeitgeist of Zeitstil, en dus evenmin op generationele identiteit.Ga naar eindnoot46 De feiten bevestigen dit. De Nieuwe Gids viel na weinige jaren niet alleen uiteen omdat de redactie geen kans zag de verschillende literaire en politieke opvattingen te combineren, maar ook omdat de dichters en schrijvers ieder hun eigen weg gingen. | |
[pagina 136]
| |
Kloos bekende het ronduit aan Van Deyssel: ‘wij zijn eenvoudig een combinatie van personen, die heel veel van elkaar verschillen’ en nogmaals: ‘er is één jonger geslacht, waarvan de verschillende leden onderling zeer verschillen in meeningen en werk en grootheid(...)’.Ga naar eindnoot47 Als Kloos er belang bij had om dit te beklemtonen, een randfiguur als Frans Erens had dat belang niet. Daarom is zijn terugblik op Tachtig bijzonder interessant. Het ontstaan van de beweging noemt hij raadselachtig: ‘er is veel duisters in iedere revolutie’, door latere historici nauwelijks meer te reconstrueren. Men heeft Kloos een leidersrol toegeschreven, en dat heeft hij zich laten aanleunen. Hij fungeerde als middelpunt, maar had geen invloed. ‘De ideeën waren reeds rijp en ieder had zijn eigen inzicht, dacht en werkte voor zichzelf en bekommerde zich weinig om de ander en hoewel op sommige momenten de een zijn nut deed met de inzichten van de ander, waren al deze mannen meesters en niemand stond onder de invloed van de ander.’Ga naar eindnoot48 Evenals Kloos kon Marsman uit eigen ervaring spreken. De generatie waarop hij hoopte was niet gekomen: er traden ‘sterke belangrijke individuen’ naar voren, schreef hij, maar ‘van een gemeenschap heb ik weinig of niets gezien of gevoeld’. [zijn curs.] Een jaar of wat later gaf hij te kennen erin te berusten. Literaire generaties vertonen nu eenmaal weinig samenhang, vooral in de aanvang als men zich van gemeenschappelijke trekken nog niet bewust is. De literatuurgeschiedenis zal wellicht achteraf vaststellen: dat er ‘geen geheel is geweest’; het doet er niet veel toe.Ga naar eindnoot49 Met de beweging van Vijftig was het niet anders gesteld. De veertien dichters waaruit zij bestond, vormden een heterogeen gezelschap, een beweging wellicht maar geen school. ‘Een komplot van subjectieve tegenstellingen’ lijkt een goede typering: de interne spanningen werden zoveel mogelijk binnenskamers gehouden. Elke dichter wenste uitsluitend voor zichzelf te spreken en raakte geïrriteerd als iemand als spreekbuis van het collectief optrad. Fokkema, historicus van de Vijftigers, waagt ter afsluiting van zijn relaas een generaliserende uitspraak: | |
[pagina 137]
| |
‘Een (modernistische) vernieuwingsbeweging heeft vooral een literair-politiek en minder een literair-theoretisch karakter; de deelnemers manifesteren zich als groep, maar zijn in wezen individuen met een eigen achtergrond, ontwikkeling en opinie.’Ga naar eindnoot50 Daarmee, menen we, is de poging tot immanente verklaring van de literaire generatie van tafel. Omdat ook de historische interpretatie geen succes was, zal naar een derde weg moeten worden gezocht, door Fokkema zojuist al terloops gesuggereerd: ‘literairpolitiek’.
Generaties als avant-garde - Bij onze speurtocht naar de eigenaardigheden van de literaire generatie zijn twee wegen onbegaanbaar gebleken. Enerzijds heeft het weinig zin het ontstaan en de bloei van de diverse generaties terug te voeren op maatschappelijke factoren: het verband is te los. Anderzijds laten deze generaties zich evenmin begrijpen als dragers van een relatiefgesloten literaire doctrine: de opvattingen van de generatiegenoten lopen te veel uiteen. De moeilijkheid is in beide gevallen dezelfde: we hebben te zeer de nadruk gelegd op de generationele specificiteit. Eenvoudiger gezegd: we zijn al te eenzijdig op zoek gegaan naar specifieke generaties in de zin van bepaalde formaties van tijdgenoten die ‘dus’ in een historische situatie hun wortels zouden moeten vinden, danwel naar specifieke literaire genres die ‘dus’ generatievormend werkzaam zouden moeten zijn. Het een noch het ander leidt tot overtuigende resultaten. A contrario redenerend zullen we in de tegengestelde richting moeten gaan zoeken: als de afzonderlijke generaties een zekere ongrijpbaarheid vertonen, kan het generationalisme als distinctieve figuur mogelijk meer aanknopingspunten bieden. Twee vragen liggen voor de hand: zijn er algemene culturele en maatschappelijke factoren aan te wijzen die generationalisme bevorderen; en: vervullen generaties in het algemeen gesproken voor de generatiegenoten bepaalde onmisbare, in ieder geval attractieve functies? | |
[pagina 138]
| |
Wat de algemene maatschappelijke condities betreft, valt het op dat literaire generaties zich pas sinds de vroege negentiende eeuw zijn gaan manifesteren. Hun optreden werd mogelijk toen kunst en literatuur zich gingen onttrekken aan de plicht tot maatschappelijke en politieke dienstbaarheid: ze schiepen een eigen domein. Met de komst van de romantiek kreeg deze autonomie een radicaal karakter. Dichters en kunstenaars distantieerden zich van de jonge burgerlijke samenleving en cultiveerden hun eigen identiteit. In zekere zin bezetten ze de opengevallen plaatsen van de priester en de profeet. Vanuit een zelfgezocht isolement toonden zij zich ongevoelig voor de kritiek van de samenleving en neigden ze zelfs tot een épater le bourgeois.Ga naar eindnoot51 Dat kon beter lukken naarmate zij zich verder verwijderden van de ‘representatieve’ kunst en literatuur van hun tijd, doorgaans met de term ‘klassiek’ aangeduid. Terwijl deze al eeuwenlang gericht was op ‘the splendid repetition of the eternal maxims of ancient wisdom’, huldigden de romantische schrijvers en kunstenaars uitdrukkelijk een ‘cult of originality and novelty’. Het ging er niet langer om ‘ware’ dingen te zeggen, maar ‘nieuwe’ dingen.Ga naar eindnoot52 Om het nog eens anders te omschrijven: niet de bestaande wereld werd interessant geacht maar de oneindige veelheid van het niet-bestaande, het mogelijke. Daaruit vloeit voort dat de ‘objectieve’ en voor iedereen toegankelijke expressievormen werden verworpen ten gunste van ‘subjectieve’ experimenten.Ga naar eindnoot53 Het was in dit culturele en filosofische klimaat dat generaties tot bloei kwamen. De generatie werd hier tot stoottroep van een periode, tot een ‘avant-garde’ die ver vóór de ‘garde’ uitmarcheert, als een voorhoede van verkenners. Daarmee is het schoksgewijs - of quasi-schoksgewijs - proces van literaire en artistieke verandering in gang gezet dat de moderne cultuur zozeer kenmerkt. Omdat elke avant-garde erop bedacht is - zich ertoe verplicht heeft! - te bewijzen dat zij iets ‘nieuws’ heeft te bieden, ontstaat er noodzakelijkerwijs een stroom van elkaar bestrijdende en verdringende initiatieven: culturele discontinuïteit wordt continu. Anders dan in de klassieke periode, krijgen kunst en literatuur een tijdgebonden karakter: ze worden als gevolg van het avant-gardistische credo tot generationele verschijnselen. | |
[pagina 139]
| |
Het relaas lijkt plausibel maar er is een moeilijkheid. Het cultureel bepaalde streven naar artistieke autonomie en het non-conformisme van de romantische dichter en kunstenaar kunnen toch moeilijk dienen als een vruchtbare voedingsbodem voor het ontstaan van generationele of wat voor andere sociale formaties ook. Zal de dwang tot originaliteit en ‘exceptionalisme’Ga naar eindnoot54 er niet toe leiden dat elke schrijver zijn eigen weg zal zoeken, een uniek oeuvre wil opbouwen en een even unieke reputatie zal trachten te verwerven? Ligt het dus niet voor de hand dat het culturele domein helemaal geen groepsvorming kent en uitsluitend bevolkt wordt door individualisten? Trouwens, hoe populair de idee van literaire generaties ook mag zijn, velen onttrekken zich eraan en gaan, letterlijk, als ‘vrije schrijvers’ door het leven. Het is een intrigerende puzzel. Zo bezien heeft in het bijzonder het ontstaan van de beweging van Tachtig iets raadselachtigs. Een hechte groepering, waarvan de leden programmatisch voor een extreem individualisme kiezen - God willen zijn in het diepst van hun gedachten - is zoveel als een contradictio in terminis. Het zou veel logischer zijn geweest indien deze dichters, buiten wat cafébezoek, zich nooit met elkaar hadden verbonden of verbonden gevoeld. Waar kwam die behoefte vandaan aan collectieve beginselverklaringen, aan oorlogsverklaringen zelfs? Men werd allerminst bedreigd of belaagd, en zoals we hebben gezien, was er rond 1880 geen sprake van een culturele crisis of schok die een spontane vorm van collectief protest of verzet had kunnen uitlokken; volgens de Tachtigers zelf heerste er de rustvan het kerkhof. Evenmin lag er aan de beweging van Tachtig een welomschreven literair programma ten grondslag; ieder had zo zijn opvattingen en iemand als Gorter belandde eigenlijk bij toeval in hun gezelschap. Misschien moeten we de zaak radicaal omkeren. Het luidruchtig verkondigde generatiebesef van de Tachtigers en hun even luidruchtige proclamatie als ‘Beweging’ hadden nu juist als functie de losse verzameling dichters en schrijvers enige samenhang te verschaffen, tot een collectief te vormen. Precies omdat er zoveel verschillen waren, moest generatievorming uitkomst brengen. Het had trouwens nog een andere voordeel: het bood | |
[pagina 140]
| |
de kans front te maken tegenover het literaire establishment, dat voor de gelegenheid, zoals we hebben gezien, tot de oudere ‘generatie’ werd benoemd. De vage grens met ‘de vorigen’ werd tot een onoverbrugbare generatiekloof uitvergroot. Deze interpretatie, die door de historicus De Rooy in een compact essay is ontwikkeld,Ga naar eindnoot55 is even verrassend als attractief. Tachtig verschijnt hier niet als een spontane generatie-opstand maar als een gezelschap opstandigen die zich uit eigenbelang als een generatie presenteren. De leden beseffen dat hun onderlinge banden even emotioneel als artificieel zijn. Ze voeren in het onderling verkeer een eierdans uit: ze wensen hun literaire individualiteit onder geen beding ter discussie te stellen, ze moeten elkaars gevoeligheden voortdurend ontzien - wat lang niet altijd lukt - en toch willen ze tezelfdertijd naar buiten als een eenheid verschijnen. Daar zit een hard belang in, door Kloos in een brief aan Van Deyssel onomwonden naar voren gebracht. Al verschillen de Tachtigers veel van elkaar, ze werken samen: ‘En wel, met het van zelf verstane en onuitgesproken doel, om te zamen te arriveeren, omdat hunne kleinere producten te zamen vereenigd meer kracht hebben en grooter publiek vinden dan elk afzonderlijk.’Ga naar eindnoot56 [curs. Kloos] Van de Vijftigers is nagenoeg hetzelfde te zeggen. Onderlinge controverses waren altijd aanwezig en werden intern ook uitgevochten, maar naar buiten toe weggemoffeld terwille van het groepsbelang. Zo schrijft Kouwenaar in een terugblik over zijn kompanen: ‘Hun frontvorming zowel defensief als offensief, kwam voort uit de aard van de situatie: zij traden in broederlijke eensgezindheid de toenmalige officiële literatuur tegemoet, in het bijzonder de laatste vertegenwoordigers daarvan. Zij wilden zich doorzetten, aandacht opeisen voor hun anders-zijn. Zij zagen deze agitatie als een deel van hun werk.’Ga naar eindnoot57 Het literaire individualisme wordt dus gecamoufleerd door een offensieve solidariteit naar buiten. Die solidariteit is noodzakelijker naarmate men het non-conformisme sterker belijdt. Juist | |
[pagina 141]
| |
dan zullen individuele schrijvers en dichters vergeefs storm lopen op het bastion van de bestaande orde: de zittende tijdschriftredacties, de dagbladrecensenten en de comités die subsidies of prijzen hebben te vergeven. Tevens oefenen nieuwe literaire bewegingen een bijzondere aantrekkingskracht uit op onzekere debutanten, omdat ze steun vinden in het gemeenschappelijk ontdekken van het ‘nieuwe’.Ga naar eindnoot58 Een ‘jong’ tijdschrift - onmisbaar platform voor literaire vernieuwing - heeft dan ook minder een programmatische dan een alzijdig motiverende functie.Ga naar eindnoot59 Na verloop van tijd vervallen deze literair-politieke functies. De slag is gewonnen en de onderlinge verschillen breken de generationele gemeenschappelijkheid op. Omdat ze niet méér gemeen hadden, schrijft Kouwenaar over de Vijftigers, dan ‘men van een groep jonge vakgenoten, levend in één tijd, één klimaat, kan verwachten’, werd ‘het oude gemeenschappelijke basiskamp(...) voorgoed verlaten: elk voor zich en het woord voor hen allen’.Ga naar eindnoot60 Elke generatie heeft niet meer dan ‘a short, happy life’. Resteert een laatste vraag: waardoor zijn waarlijk levenskrachtige literaire generaties, ondanks wijdverbreide pretenties, relatief zeldzaam? Moeten we dan toch op zoek naar maatschappelijke of culturele trendbreuken? Het lijkt mij vergeefse moeite.Ga naar eindnoot61 We doen er goed aan hier geen sociologische wetmatigheden te willen ontdekken maar genoegen te nemen met de rol van het toeval. Dichters en schrijvers nemen natuurlijk altijd kennis van elkaars werk en verbinden er oordelen aan, ze ontmoeten elkaar en ontwikkelen vriendschappen en vijandschappen. Daaruit kunnen leidende figuren naar voren komen, woordvoerders en commentatoren, die pogingen zullen ondernemen een losse groep tijdgenoten op één noemer te brengen en een naam te geven. Soms lukt het, meestal lukt het niet. Maar als het lukt, ontwikkelt zich een eigen dynamiek, al vroeg bekend geworden als Sturm und Drang, de spontane uitbarsting van jonge creatieve energie, zo kenmerkend voor het romantische levensgevoel. Het lijkt bittere ernst, al die manifesten met hemelbestormende pretenties en triomfantelijke klaroenstoten, maar in de kern is de groepscultuur uiterst ludiek, vol stuntwerk en practical jokes, bedoeld om het gezeten literatendom op de hak te nemen en de burgerij te choqueren. De conservatieve commentator die de Tachtigers destijds | |
[pagina 142]
| |
hoofdschuddend ‘de vrienden van slawat-raakwat’ noemde,Ga naar eindnoot62 kreeg bij monde van Kouwenaar gelijk toen deze van de Vijftigers zei: ‘terugkijkend was het natuurlijk een beetje Sjors van de Rebellenclub’.Ga naar eindnoot63 Inmiddels is het bloeitijdperk van het avant-gardisme al weer geruime tijd voorbij en daarmee de mogelijkheid in de literatuurgeschiedenis generaties te onderkennen. In ons land, schrijft de literatuur-historicus Anbeek in zijn overzichtswerk, vallen er na 1965 in de poëzie noch in het proza programma's aan te wijzen, alleen tendenties die uiteenlopende interpretaties toelaten.Ga naar eindnoot64 Anderen zijn eenzelfde mening toegedaan: van scherpe scheidslijnen valt al tientallen jaren niet meer te spreken. De hele positie van de schrijver is trouwens ingrijpend veranderd: ‘Fusies, prijzen, nominaties, campagnes, verkooptechnieken horen voortaan tot het wezen van de literatuur’.Ga naar eindnoot65 Het einde van het literaire generationalisme is niet zonder ironie. Nog vóór een generatie zich kan formeren, hebben uitgevers de krenten al uit de pap gevist. De schrijver wordt eindelijk als een individu gezien, echter niet in de romantische gedaante van de eenzame schepper van onvergankelijke schoonheid maar in de zeer commerciële rol van potentiële bestseller-auteur. |
|