Gevangen in de tijd
(2002)–J.A.A. van Doorn– Auteursrechtelijk beschermdOver generaties en hun geschiedenis
2 SlachtoffergeneratiesHet voorgaande wekt de verwachting dat de dramatische gevolgen van de Tweede Wereldoorlog en de Duitse bezetting voor het lot van de Nederlandse bevolking de aandacht voor het verschijnsel ‘slachtoffergeneratie’ sterk zullen hebben bevorderd. Niet eerder in de moderne geschiedenis hebben zich immers dermate omvangrijke en zwaar getroffen groepen slachtoffers gevormd, met name de joodse vervolgden, de politieke gevangenen, de in Duitsland tewerkgestelden en - elders in het Koninkrijk - de Indische Nederlanders. Toch ontbreekt in de uiterst omvangrijke literatuur over deze groepen de generationele interpretatie vrijwel geheel.Ga naar eindnoot25 Sterker: de term ‘slachtoffergeneratie’ wordt nergens zelfs maar genoemd. | |
[pagina 76]
| |
Dat is om tenminste twee redenen buitengewoon merkwaardig. Als schokkende gebeurtenissen tot generatievorming leiden - zoals de theorie zegt - dan moet dat hier in hoge mate het geval zijn geweest. Traumatiserende ervaringen worden in de psychiatrie zelfs letterlijk aan ‘schokken’ toegeschreven en leiden bij de betrokkenen tot gevoelens van extreme discontinuïteit in de levensloop.Ga naar eindnoot26 Die ervaringen hebben zich bij hen zozeer vastgezet dat ze gedurende kortere of langere tijd, soms een leven lang, in de vorm van dwangmatige herinneringen en angsten blijven voortbestaan. Tot zover voor wat betreft de component ‘ontvankelijkheid’. In de tweede plaats zal zich groepsvorming voordoen. Het ligt in de verwachting dat oorlogsslachtoffers, als lotgenoten in hetzelfde leed, elkaar zullen herkennen en steunen en gemeenschappelijk aandacht zullen vragen voor hun noden. Behalve een groepsbewustzijn, wortelend in de oorlogservaringen, zullen de slachtoffers organisaties en programma's ontwikkelen, zoals omgekeerd de samenleving hun problemen zal opmerken, adequate hulpverleningsactiviteiten zal ondernemen en speciale wettelijke regelingen zal treffen. Met andere woorden: onder verwijzing naar historische gebeurtenissen vindt tijdgebonden groepsvorming plaats, dat wil zeggen: generatievorming. Er is derhalve alle reden de diverse groepen oorlogsslachtoffers op hun generationele kenmerken te onderzoeken.
Het raadsel van de late geboorte - Nederland had met oorlog geen enkele ervaring, in ieder geval niet in Europa. Omdat ons land buiten de Eerste Wereldoorlog was gebleven, maakten we in '40-'45 voor het eerst kennis met de brute realiteit van oorlogsgeweld, bezetting, terreur en landverraad. Terwijl andere landen uit eerdere ervaringen harde lessen hadden getrokken die een lange nawerking kenden, ging Nederland in blanke onschuld de confrontatie tegemoet. Wie met een oorlog geen raad weet, kan ook de vrede moeilijk hanteren, te meer omdat in dit geval de bevrijding van het grondgebied in afleveringen tot stand kwam en de verwoestingen in sommige delen van het land buitengewoon ernstig waren. De ellende van de Hongerwinter droeg er extra toe bij dat eigenlijk | |
[pagina 77]
| |
heel de bevolking zich als slachtoffer beschouwde. Het moet een van de redenen zijn geweest waarom de vele vaak zwaarder getroffenen die naar Nederland terugkeerden - joden, politieke gevangen en iets later de Indische gerepatrieerden - met hun verhalen over leed en verlies weinig indruk maakten. Men was vooral met zichzelf begaan.Ga naar eindnoot27 En spoedig daarna met de toekomst bezig: de oorlog raakte veel sneller en drastischer op de achtergrond dan men zou hebben verwacht. Uit nipo-enquêtes blijkt dat opzienbarende en omstreden kwesties als de berechting van politieke delinquenten en de zuivering in het algemeen, aldra de interesse van het grote publiek verloren. Het waren vooral dagelijkse beslommeringen en materiële zorgen die de mensen bezighielden: de duurte, de rantsoenering, het kledingtekort, de woningnood.Ga naar eindnoot28 Hoewel de herinnering aan de oorlog nog vers was, werd het herdenken al vrij spoedig - binnen tien jaar na 1945 - door de overheid geminimaliseerd. Het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie kreeg met afnemende belangstelling te makenGa naar eindnoot29 en de heroïsering van het verzet liep ten einde: een boek als Vestdijks Pastorale 1943, in 1948 uitgekomen, geeft van het verzet tegen de Duitsers een buitengewoon ironisch, om niet te zeggen ontluisterend beeld. Toch werd het goed ontvangen en kreeg het zelfs een prijs.Ga naar eindnoot30 In dit naoorlogse klimaat viel voor de diverse slachtoffergroepen weinig eer te behalen. De Indische Nederlanders konden slechts met de grootste moeite enige erkenning verwerven; de voormalige arbeiders in Duitsland kregen helemaal geen aandacht. De zwaarst getroffen groep, de joden, slaagde er al evenmin in van zich te laten horen, wat mede voortkwam uit de weigering van veel autoriteiten om zelfs maar te luisteren. Voor hen geen monumenten, zoals voor het verzet, geen afzonderlijke voorzieningen, zoals voor verzetsdeelnemers voor wie de Wet Bijzondere pensioenen bestemd was.Ga naar eindnoot31 De leden van het voormalig verzet hadden zich als eersten georganiseerd en vonden bovendien een spreekbuis in de Stichting 1940-1945 die officieel met de zorg voor verzetslieden en hun familie was belast. Niettemin bestond er in kringen van de voormalige ‘illegaliteit’ teleurstelling over de naoorlogse politieke ont- | |
[pagina 78]
| |
wikkeling en vooral over de prompte herrijzenis van de oude politieke partijen en hun niet altijd brandschone voormannen. Daar kwam bij dat het begrip ‘verzet’ geleidelijk werd opgerekt tot het bijna de hele Nederlandse bevolking omvatte. Was niet de grote meerderheid van de Nederlanders in de oorlog ‘goed’ geweest? In de late jaren zestig begon het beeld te kantelen. De protestgeneratie die toen het woord nam - met een scheepsroeper - begon de prestaties van de oorlogsgeneratie als geheel ter discussie te stellen. Niet uitsluitend maar wel in hoge mate droegen deze jongeren bij tot de ontmanteling van de stevig gevestigde verzetsmythologie. Zelfs dr. L. de Jong, die in de jaren zestig met zijn televisieserie De Bezetting enorme indruk had gemaakt, ontkwam niet aan de hoon van de jonge critici. In hun optiek behoorde hij al te evident tot het kamp van degenen die de oorlog hadden meegemaakt en op grond daarvan morele pretenties koesterden. Zijn beeld van de oorlogsgeschiedenis heette bovendien te gesloten te zijn en in een al te eenvoudig schema vastgelegd.Ga naar eindnoot32 Er was tegen het oorlogsbeeld van De Jong nog een ander bezwaar aan te voeren, fundamenteler dan het voorgaande: hij bood bij uitstek waarlijk vaderlandse geschiedenis, het verhaal van een strijdend en lijdend volk waarin iedere rechtgeaarde Nederlander zich zou kunnen herkennen. Het was een succesformule omdat de uiteenlopende ervaringen en herinneringen van de diverse maatschappelijke groepen - ook in de oorlog verdeeld - in een nationale mythe verzoend werden. Het verhaal schoot echter tekort omdat het leed van de joodse vervolgden een vreemd element moest blijven: voor slachtoffers die niet ‘inpasbaar’ waren in het epos van moed en zelfopoffering, was moeilijk een bevredigende plaats te vinden.Ga naar eindnoot33 Deze lacune, die aanvankelijk nauwelijks werd opgemerkt, verklaart indirect het overweldigende succes van het boek van J. Presser dat in 1965 verscheen: Ondergang: De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945. Het beleefde in de eerste negen maanden zes drukken en binnen een jaar werden ruim 140.000 exemplaren verkocht. Presser deed wat De Jong verzuimd had: hij concentreerde zich nu juist op het lot van de joden en wel door henzelf het woord te geven en waar dat niet mogelijk was, als hun woordvoerder op te treden.Ga naar eindnoot34 De Jong had de lezer mee- | |
[pagina 79]
| |
gevoerd op een reis door het vagevuur, Presser maakte een helletocht. Nog anders: de eerste schreef nationale heilsgeschiedenis, de tweede joodse onheilsgeschiedenis. Niet door Presser, maar wel mét hem begon de historie van het nationale verzet tegen de Duitse onderdrukking meer en meer naar de achtergrond te wijken en de vervolging van de joden door de Duitse uitroeiingsmachinerie in het publieke bewustzijn door te dringen. De geschiedenis van een lijdende minderheid, de joden, stelde die van de strijdende minderheid, de verzetsdeelnemers, in de schaduw. In onze terminologie: de twee belangrijkste segmenten van de oorlogsgeneratie wisselden, niet ineens maar geleidelijk én voorgoed, van plaats.Ga naar eindnoot35 Maar hoe belangrijk de invloed van Pressers boek ook is geweest, hij kan niet verklaren waarom het effect op de publieke Opinie blijvend was; waarom - anders gezegd - de geschiedenis van de jodenvervolging definitief op de publieke agenda kwam. Het had evengoed bij een tijdelijke opleving van sociale bekommernis kunnen blijven. En ‘Presser’ kan al helemaal niet verklaren dat vrijwel gelijktijdig het leed van de Indische Nederlanders werd ontdekt, een ontdekking die vergezeld ging van hun streven naar herdenkingsmonumenten en nadien naar schadevergoeding. Evenmin loopt er een directe lijn naar de weer latere activiteiten van voormalige dwangarbeiders om bij het Duitse bedrijfsleven verhaal te vinden, overigens lang niet de enige manifestatie van wat door een ongeduldige waarnemer als Houwink ten Cate ‘de cultus van het slachtofferschap’ is genoemd.Ga naar eindnoot36 Inderdaad was er een veralgemening van het slachtofferschap aan de gang. Het proces verliep precies zoals het eerder ging met de reputatie van het verzet: toen koesterden grote delen van de bevolking zich in het respectabele verzetsverleden, later achtten velen zich door de oorlog benadeeld en zochten ze, refererend aan de joodse vervolgingsslachtoffers, naar een profijtelijke plaats in de hiërarchie van het oorlogsleed. Jolande Withuis: ‘Om het cynisch te zeggen: de oorlogsgetroffene lijkt soms ons nationaal model van algeheel slachtofferschap te zijn geworden.’Ga naar eindnoot37 Het is een ontwikkeling waarvan de verklaring uitnodigt tot twee benaderingen. Bij de ene wordt nagegaan in hoeverre de populariteit van slachtofferschap het product - of bijpro- | |
[pagina 80]
| |
duct - is van de huidige medicalisering van menselijke problemen, met andere woorden: of het een diagnostische definiëring betreft. Bij de andere benadering wordt de vraag gesteld of slachtoffercategorieën niet mede, of vooral, sociaal-politieke constructies zijn, in het leven geroepen en gehouden door belangenorganisaties en beleidsmaatregelen. Natuurlijk sluit het een het ander niet uit.
Traumatisering en medicalisering - Het heeft lang geduurd alvorens psychische klachten naar aanleiding van oorlogservaringen serieus werden genomen; men bleef de oorzaak zoeken in lichamelijk letsel. Pas in de Eerste Wereldoorlog begon men oog te krijgen voor de eigen aard van neuroses die bij frontsoldaten werden aangetroffen en waarvoor onder meer de benaming shell shock in omloop werd gebracht. Daarna zakte de belangstelling weg tot men in de Tweede Wereldoorlog met overeenkomstige klachten werd geconfronteerd die dit maal met ‘gevechtsuitputting’ werden aangeduid. De oorlog in Vietnam leverde vervolgens het Post Vietnam Syndrome op en de Golfoorlog sloot de rij voorlopig met het Gulf War Syndrome.Ga naar eindnoot38 Overigens betekende Vietnam in die zin een mijlpaal dat op grond van wat bij Amerikaanse veteranen werd geconstateerd, een syndroom werd gedefinieerd dat vrijwel onmiddellijk daarna een zegetocht over de wereld begon: de ‘posttraumatische stress-stoornis’ (ptss; in Amerika ptsd: d voor Disorder). Het betreft een samengesteld diagnostisch begrip dat onder meer omvat: de aanwezigheid van een zeer ingrijpende gebeurtenis (‘stressor’), een onbeheersbare herbeleving van die gebeurtenis, vervreemding van de buitenwereld en tenslotte enkele uit een serie concrete symptomen zoals slaapstoornissen, concentratieproblemen en schuldgevoelens.Ga naar eindnoot39 ptss is onder meer populair geworden omdat ze niet alleen op acute en chronische maar vooral ook op uitgestelde psychische problemen de aandacht vestigde. Helemaal nieuw was die ontdekking niet: sinds de Eerste Wereldoorlog waren er verspreide aanwijzingen dat frontervaringen ook na jaren psychische klachten kunnen veroorzaken: ‘Paradoxically enough, “war” neurosis was a condition more prevalent in “peace” than in war.’Ga naar eindnoot40 Maar de les werd vergeten of genegeerd zodat ook na de Tweede Wereld- | |
[pagina 81]
| |
oorlog nog weinig begrip bestond voor veteranen die op langere termijn klachten ontwikkelden.Ga naar eindnoot41 Toch kregen in Nederland sommige categorieën van oorlogsslachtoffers al betrekkelijk vroeg serieuze aandacht. Verzetsdeelnemers gingen voorop. In 1957 kreeg het leed van ex-politieke gevangenen door toedoen van J. Bastiaans intensieve belangstelling alsook een eigen naam: het ‘k.z.-syndroom’ of ‘postconcentratiekampsyndroom’.Ga naar eindnoot42 De psychische gevolgen van de jodenvervolging waren overigens niet onbekend. Spoedig na de oorlog verschenen er publicaties, gebaseerd op eigen ervaringen en waarnemingen van de auteurs gedurende hun kamptijd. Later onderzoek bevestigde hun observaties: er was inderdaad bij velen sprake van min of meer ernstige psychische schade, soms van duidelijk traumatische aandoeningen. Mede bevorderd door de voortgaande therapeutisering van allerlei problemen, kreeg men in de jaren zestig oog voor de aanvankelijk niet verwachte late gevolgen van de joodse oorlogservaringen, sinds 1970 doorgaans aangeduid als het vervolgingstrauma.Ga naar eindnoot43 De latere introductie van het ptss bevestigde in hoofdzaak wat men al wist. De categorie van de Indische Nederlanders volgde op afstand eenzelfde traject. In de eerste decennia na de repatriëring nam men aan dat de integratie van deze nieuwe landgenoten zonder veel problemen verliep, enerzijds dankzij de ruime arbeidsmarkt, anderzijds als gevolg van de vanouds sterke oriëntatie op Nederland die voor deze mensen kenmerkend is. In de jaren zestig en zeventig werden in toenemende mate signalen opgevangen waaruit bleek dat velen worstelden met onverwerkt oorlogsleed. Men constateerde frequent terugkerende depressies, slapeloosheid, nervositeit en concentratiestoornissen. In de jaren tachtig bleek het om vrij grote aantallen te gaan en werd een complex van psychische hulpinstellingen in het leven geroepen.Ga naar eindnoot44 Inmiddels is het verschijnsel ‘trauma’ zo populair geworden en wordt het zo vlot als etiket op allerhande klachten geplakt, dat deskundigen voorzichtiger worden met deze medische benoeming van slachtofferschap. Uit onderzoek blijkt dat niet te gemakkelijk in collectiviteiten moet worden gedacht. Zo begint er twijfel te rijzen aan de veronderstelde overdracht van oorlogstrauma's van ouders op kinderen. Wat clinici hebben geconstateerd | |
[pagina 82]
| |
houdt geen stand indien men de psychische problemen van hun jonge patiënten systematisch vergelijkt met die van kinderen zonder een door de oorlog getekende familiegeschiedenis.Ga naar eindnoot45 Meer in het algemeen kan men zich afvragen of de ontdekking en verbreiding van ptss niet te veel heeft bijgedragen aan de toch al sterke neiging tot medicalisering en therapeutisering in onze samenleving. Stress ervaren is de normale manier waarop mensen extreme gebeurtenissen verwerken; ze slagen daarin doorgaans zonder professionele hulp. Wat voorheen stress werd genoemd, kreeg sinds de introductie van ptss het zware epiteton ‘posttraumatisch’ toegevoegd, wat op een ziektebeeld duidt. Men heeft hulp nodig want men is ‘getraumatiseerd’.Ga naar eindnoot46 Het gevolg is dat slachtoffers zonder zwaarwegende reden in het medisch circuit worden getrokken. Illustratiefis het lot van de Vietnamveteranen wier klachten tot de definiëring van ptss aanleiding gaven. Wat begon als het streven van een aantal hunner om gehoor te vinden voor persoonlijke problemen als gevolg van frontervaringen en de vijandige ontvangst bij terugkeer in patria, eindigde met de ‘vertaling’ van deze maatschappelijke strijd om respect in een wetenschappelijke, in casu psychiatrische diagnose: ptss. De veteranen voerden hun campagne ‘because they needed recognition of the fact that the war had done bad things to them (...). The price they paid was to be identified as mentally ill’.Ga naar eindnoot47 Komen we afsluitend tot enkele conclusies. Dat de proliferatie van slachtofferschap in ieder geval ten dele moet worden toegeschreven aan een algemene psychologisering en medicalisering van menselijke problemen lijkt aannemelijk. Blijft de vraag of een en ander ook geleid heeft tot de vorming van specifieke slachtoffergeneraties. Op het eerste oog is dat onwaarschijnlijk. De behandelwijze is doorgaans strikt individueel: de moeilijkheden van de patiënt of cliënt worden bespreekbaar gemaakt maar alleen achter de deur van de kliniek. Men wordt zowel aan de particuliere als aan de publieke sfeer onttrokken.Ga naar eindnoot48 Bij nader inzien blijkt dit echter een voorbarige gevolgtrekking. De therapeut functioneert in de behandelkamer niet in een sociaal luchtledig. Mét zijn cliënt komt de samenleving binnen. Het per- | |
[pagina 83]
| |
soonlijke is tevens maatschappelijk omdat iedereen die zich onder behandeling stelt, zich manifesteert als representant van een bepaald segmentvan de totale slachtofferpopulatie, bijvoorbeeld als een joodse onderduiker, een ex-verzetsdeelnemer of een voormalig bewoner van een Japans kamp. Ieders emotionele uitingen weerspiegelen noodzakelijkerwijs concrete tijd- en plaatsgebonden ervaringen.Ga naar eindnoot49 Ook tijdgebonden: juist oorlogstrauma's verwijzen impliciet en vaak expliciet naar een nauwkeurig omschreven historisch verleden. De betrokkenen behoren tot een lotsgemeenschap die als een specifieke slachtoffergeneratie valt te karakteriseren. In het therapeutisch proces wordt dit generationele element per definitie opgeroepen: het belastend verleden moet ten behoeve van de verwerkingsarbeid bewust worden gemaakt. Er is nog een derde reden om te veronderstellen dat de therapeutische situatie latent generatievormend werkt. In veel gevallen fungeert de arts namens de gemeenschap als poortwachter. Van zijn diagnose hangt het af of iemand al dan niet wordt toegelaten tot de categorie van oorlogsslachtoffers die recht heeft op de bijzondere materiële en immateriële voorzieningen die de overheid in petto heeft.Ga naar eindnoot50 Deze vervlechting tussen professioneel oordeel en publieke erkenning van slachtofferschap leidt tot de volgende vraag: in hoeverre de diverse slachtoffergeneraties het product zijn van overheidsbeleid.
Publieke erkenning van oorlogsleed - Na de bevrijding in 1945 kregen vooral twee categorieën Nederlanders de speciale aandacht van de regering: voormalige verzetsdeelnemers en collaborateurs. De eersten hadden de eer van de natie gered en ontvingen eerbewijzen en zo nodig materiële steun. De tweeden hadden de vlag van de natie bezoedeld en werden in strafkampen opgesloten en door bijzondere rechtbanken veroordeeld. Voor het overige waren alle Nederlanders gelijk. Tussen de diverse groepen oorlogsslachtoffers werd zo min mogelijk onderscheid gemaakt. Zelfs de opgedoken en teruggekeerde joden werden als alle andere Nederlanders behandeld. Ze hadden geen bijzondere status en er waren voor hen geen bijzondere voorzieningen. Terwijl echter andere uit onderduik en concentra- | |
[pagina 84]
| |
tiekampen terugkerende Nederlanders een beroep konden doen op redelijk intact gebleven kerkelijke en maatschappelijke hulpinstellingen, werden de repatriërende joden teruggeworpen op een vrijwel vernietigde gemeenschap.Ga naar eindnoot51 De Indische gerepatrieerden die nadien in golven van tienduizenden Nederland binnenstroomden, kwamen in meerderheid in een voor hen vreemd land terecht. Ze werden toevertrouwd aan de klassiek Nederlandse, dat wil zeggen verzuilde hulporganisaties, een uitdrukkelijk tijdelijke handreiking want ernstige problemen werden niet verwacht: het was een kwestie van ‘aanpassen’. De komst van Zuid-Molukkers, eveneens in de jaren vijftig, werd als een tijdelijke opvangoperatie beschouwd; men zou na verloop van tijd naar Indonesië terugkeren. Toen dit perspectief geleidelijk verdween, greep de overheid naar het destijds favoriete middel waarmee alle problemen te lijf werden gegaan: sociale zorg. In de jaren zeventig begon een maatschappelijke en politieke omslag. Terwijl de overheid voorheen kon rekenen op de zelfwerkzaamheid en de zelfzorg van de verzuilde instellingen in het maatschappelijke middenveld, kreeg zij door de snelle ontzuiling de volle verantwoordelijkheid te dragen voor het welzijn van de burgers. De politieke ambities sloten daarbij aan: de sociale zekerheidsstaat, gericht op het afdekken van de materiële gevolgen van levensrisico's als ouderdom en invaliditeit, ontwikkelde zich tot een verzorgingsstaat, verantwoordelijk voor het welbevinden van de bevolking als geheel. De explosie in de jaren zestig en zeventig van oude en nieuwe psychotherapeutische behandelwijzen vond in de overheid dan ook een zeldzaam royaal beschermheer, terwijl het welzijnswerk, al evenzeer officieel uitbundig bevorderd, zich legitimeerde door te verwijzen naar het zegenrijk geachte medisch model.Ga naar eindnoot52 In dit klimaat werden de oorlogsslachtoffers als een nieuwe maatschappelijke categorie ontdekt. Om zoveel mogelijk groepen te kunnen bereiken - verzetsdeelnemers wensten geen ‘slachtoffer’ te heten - werd zelfs een speciale term uitgevonden: oorlogsgetroffenen. Ze slaat eigenlijk niet op een objectief aanwijsbare groepering maar ze vormt, zoals het fraai is getypeerd, ‘het historisch product dat een eenheid op grond van claims-op-basis-van-lijden symboliseert en creëert’.Ga naar eindnoot53 De door de overheid gesubsidieerde | |
[pagina 85]
| |
stichting icodo (Informatie en Coördinatieorgaan Dienstverlening Oorlogsgetroffenen) die in 1980 tot stand kwam, richt zich dan ook op een zeer ruime populatie, in de veronderstelling dat iedereen die op een of andere manier de oorlog heeft ervaren, daarvan mogelijk psychosociale gevolgen ondervindt. Terwijl de uitkeringsraden kritisch blijven en per geval eisen dat systematische vervolging en detentie wordt aangetoond, staat icodo open voor de groeiende aantallen al dan niet vermeende slachtoffers van oorlog.Ga naar eindnoot54 Toen in diezelfde tijd de oorlog '40-'45 in de collectieve herinnering terugkeerde en oorlogsslachtoffers met psychische en welzijnsnoden zich en masse begonnen aan te melden, konden ze, populair gezegd, in een opgemaakt bed stappen. De tijdgeest werkte krachtig mee: omdat alle leed in de jaren zeventig geduid werd als een gevolg van maatschappelijke misstanden waarvoor de samenleving - en in de eerste plaats de overheid - verantwoordelijkheid droeg, konden de slachtoffers met succes een beroep doen op publieke voorzieningen en mochten ze verwachten dat speciaal op hun problemen afgestemde maatregelen zouden worden getroffen. Dat was de situatie die met name de joodse vervolgingsslachtoffers en de Indische Nederlanders aantroffen.Ga naar eindnoot55 Deze ontwikkeling heeft naast bedoelde ook onbedoelde gevolgen gehad. Of de uitbreiding van het aanbod tot, mogelijk onevenredige, groei van de vraag heeft geleid, wordt vermoed maar valt moeilijk aan te tonen. Wat wel vaststaat, is de toegenomen ‘verafhankelijking’ van de slachtoffers. De rechten die de staat toekent, verdelen de populatie van de gegadigden in nauw omschreven administratieve categorieën. Om voor hulp in aanmerking te komen, moet men kunnen aantonen te behoren tot een groep die door de wet wordt gedefinieerd. Dat is vaak geen eenvoudige zaak. Omdat de hulpvragers lang niet altijd zeker zijn van hun rechten en soms lang op erkenning ervan moeten wachten, worden ze tot voortdurende mobilisatie gedwongen.Ga naar eindnoot56 Ze zullen zich daarom organiseren en groepsgewijs ten strijde trekken. De ‘lijders’ ontpopten zich als ‘eisers’, de passieve slachtoffers van weleer werden zelfbewuste activisten. Wat als een vraag om hulp begon, werd een roep om erkenning en is sinds het midden van de jaren negentig een eis tot financiële genoegdoening. | |
[pagina 86]
| |
Er heeft inmiddels opnieuw een maatschappelijke omslag plaatsgevonden. Assertiviteit in de zin van vasthoudend opkomen voor eigen belangen is tot een publieke deugd verheven. De doorbraak van het marktdenken heeft de openlijke waardering van geld uit de taboesfeer gehaald en de usance geschapen immateriële schade van een prijskaartje te voorzien. De juridisering van het maatschappelijke verkeer komt tot uiting in een groeiende claimcultuur en een gemakkelijker gang naar de rechter. Bijgevolg is ook het beeld van de staat aan het veranderen. Werd in de jaren zeventig de zekerheidsstaat door een verzorgingsstaat opgevolgd - of gecompleteerd -, recentelijk begint de figuur van de aansprakelijkheidsstaat vorm aan te nemen. Ze past bij de pretentie van de overheid dat hij ‘producten’ levert en bij de houding van de burger die zich als ‘consument’ opstelt. Het is deze klimaatsverandering die ook de oorlogsslachtoffers heeft bereikt.
De historisering van slachtofferschap - Onze (veronder)stelling is juist gebleken: deze oorlogsslachtoffers vormen een generatie, of beter: een cluster van generaties. Door gemeenschappelijke schokkende ervaringen zijn zij lotgenoten geworden; ze hebben zich op die grondslag georganiseerd en zijn om die reden door samenleving en overheid als oorlogsgetroffenen erkend. Terwijl bij anderen de herinnering aan de oorlog geleidelijk is vervaagd, slagen slachtoffers er vaak niet in zich van hun vroegere ervaringen los te maken. De oorlog is voor hen beschadigend geweest in een mate die van traumatisering doet spreken. Door de introductie van het begrip generatie kunnen we beter oog krijgen voor de specifieke historische dynamiek waarin deze groepen zijn betrokken. Zowel hun existentie als hun identiteit is tijdgebonden: ze zijn ontstaan en ze onderscheiden zich uitsluitend door collectieve ervaringen in een zeer bepaald verleden. In en door deze evenementiële binding vormen ze een ‘statische’ figuur in de stroom van de geschiedenis. Ze aanvaarden dit en willen ook niet anders. Bewust hebben ze hun belevenissen en waarnemingen vastgelegd en in talloze lieux de mémoire vereeuwigd: in herdenkingen, herinneringsplaatsen, monumenten en musea. Doordat het verhaal van hun tragische ervaringen niet of nauwelijks aan anderen overdraagbaar is, riskeren ze een maat- | |
[pagina 87]
| |
schappelijk isolement. Al bij terugkeer in het vaderland blijken ze vaak niet begrepen te worden en soms zelfs onwelkom te zijn. Het is een ervaring die kan leiden tot wat psychiaters noemen ‘secundaire traumatisering’: de oorspronkelijke beschadiging wordt verhevigd door de nonchalante of afwijzende reactie van de omgeving waarin men terugkeert.Ga naar eindnoot57 De schok van de terugkeer is echter nog maar het begin van een geschiedenis die zal duren zo lang de generatie niet geheel is verdwenen: een geschiedenis van moeizame relaties tot de veranderende omgeving. Zoals we hebben gezien, zijn daarin meerdere fasen te onderscheiden, met name de opeenvolging van frustratie over politieke achteloosheid, gemengde gevoelens over de therapeutisering van de problematiek en tenslotte georganiseerd activisme ten dienste van rechtsherstel. Slachtoffergeneraties leiden, met andere woorden, een dubbelbestaan: ze kennen een ‘oorsprongsgeschiedenis’ als gevolg van extreme ervaringen en een ‘nageschiedenis’ of ‘secundaire geschiedenis’ in de periode daarna. Ze liggen in elkaars verlengde en vormen één geheel: het ontstaan van de generatie moet worden toegeschreven aan de eerste schokkende gebeurtenissen, maar naarmate de oorsprongsherinnering door het verloop van de tijd terugwijkt, krijgen secundaire ervaringen meer gewicht en zelfs een eigen geschiedverloop. De aard van de latere ervaringen kan evenwel de aanvankelijke herinnering weer versterken en de ‘oorsprongsgeschiedenis’ doen herleven. Hoewel deze wisselwerking tussen de twee bestaansperioden bij alle typen generaties voorkomt, is ze nergens zo heftig en manifest als bij slachtoffergeneraties. Daarom zullen we in het volgende enkele opvallende tendenties in de nageschiedenis van de generatie '40-'45 kort behandelen.
Wat in de eerste plaats opvalt, is de geleidelijke verzelfstandiging van de deelgeneraties. Kort na 1945 waren de oorlogsslachtoffers, hoewel diep onder de indruk van hun recente belevenissen, bereid de regering te volgen in haar streven naar nationale eenheid en consensus. De prominente plaats van het verzet werd niet betwist. Na verloop van langere of kortere tijd begonnen ze echter hun eigen weg te zoeken. Dit had deels te maken met de afweerhou- | |
[pagina 88]
| |
ding van de omgeving, maar zeker zoveel met de allengs intensievere oriëntatie op de oorsprongsgeschiedenis: terugkerend naar het eigen verleden, profileerde men zich in het heden. Terwijl de vroege joodse getuigenisliteratuur wel de aandacht had getrokken maar geen publiek joods generatiebewustzijn had geschapen, werd dit laatste - onder meer door toedoen van het werk van Presser - in de jaren zestig en zeventig geleidelijk gerealiseerd. Gedefinieerd als slachtoffers, zoals zovelen, verloren de joden echter weer hun positie als een categorie met een uitzonderlijk verleden om pas in het laatste decennium, door middel van doelbewust activisme, hun specifieke belangen te doen erkennen. Het valt daarbij op dat zij daarbij niet alleen verwezen naar de holocaust maar minstens zo nadrukkelijk op de nalatigheid van de Nederlandse overheid in de vroege periode van wat wij de nageschiedenis van hun generatie hebben genoemd. Na een halve eeuw heeft de joodse slachtoffergeneratie zich op basis van gevarieerde historische argumenten sterker weten te profileren dan op enig tijdstip in de naoorlogse geschiedenis. Het historisch traject van de Indische gemeenschap is heel anders maar in de wording van de eigen identiteit is er overeenkomst. Het eerste initiatief om te komen tot eigen lieux de mémoire ging uit van een aantal vrouwelijke ex-geïnterneerden die in de late jaren zestig een massaal bezochte reünie belegden, een boek publiceerden en een monument oprichtten. Stonden deze activiteiten, in de geest van de tijd, nog in het teken van verzet en onverzettelijkheid, het Indisch monument dat in 1988 in Den Haag werd onthuld, was expliciet gewijd aan de Indische oorlogsgetroffenen. In de tussentijd was het periodiek herdenken van de oorlog in Azië tot een nieuwe traditie uitgegroeid en werd het in brede kring gedragen. De Indische identiteit, niet de nationale; de identiteit van de groepering, niet van de natie was in het centrum komen te staan.Ga naar eindnoot58 En evenals in de joodse gemeenschap werd in Indische kring steeds nadrukkelijker gewezen op het falen van de Nederlandse regering die het lot van de slachtoffers onvoldoende serieus zou hebben genomen. De nageschiedenis leverde nieuw materiaal ter ondersteuning van oude klachten. Een extreem reactiepatroon vertoonden de voormalige Molukse militairen en hun familieleden, een groep die als ‘de stief- | |
[pagina 89]
| |
kinderen van Indië’ een typische slachtoffergeneratie kan worden genoemd. Na hun komst naar Nederland in de vroege jaren vijftig werden hun belangen aanvankelijk uitsluitend verdedigd door Nederlandse sympathisanten; zijzelf hadden geen stem, namen in ieder geval het woord niet. In de jaren zeventig barstte de bom. Kleine groepen Molukkers namen het heft in handen en trachtten de Nederlandse regering met gewelddadige acties te dwingen tot medewerking aan de uitvoering van wat zij als een officiële belofte beschouwden: de stichting van een Zuid-Molukse staat in de Indonesische Archipel.Ga naar eindnoot59 Alle leed werd herleid tot de mislukte opstand tegen het Indonesisch bewind in het begin van de jaren vijftig en toegeschreven aan de weigering destijds van de Nederlandse regering hun trouwste onderdanen in de archipel metterdaad te hulp te komen. De voortgezette weigering van de regering om aan hun eisen tegemoet te komen bevestigde en versterkte het generatiebesef. Als algemene conclusie kan gelden dat bij deze groeperingen de schok van oorlog en vervolging weliswaar primair identiteitsbepalend is geweest, maar dat de kwellende herinnering daaraan vervolgens een tocht door de tijd maakt, waaruit een nieuw geschiedverhaal ontstaat, gevoed met nieuwe frustraties die zich bij de bestaande voegen. Een tweede observatie aan slachtoffergeneraties betreft hun onderlinge rivaliteit. De bureaucratische benoeming van al deze groepen tot ‘oorlogsgetroffenen’ verdoezelt de feitelijke pluriformiteit; de gelijke materiële en immateriële hulp die de slachtoffers wordt aangeboden, lokt competitie uit. Van den Berghe ziet zelfs een ‘vergelijkende slachtofferkunde’ ontstaan, een ‘rekenkunde van het leed’.Ga naar eindnoot60 Met het joodse leed als de onbetwiste gouden standaard, doen andere groepen alles om hun muntwaarde zo hoog mogelijk op te drijven. De eigen geschiedenis moest de bewijsstukken leveren: ‘Het geleden leed werd een steeds belangrijker argument in de strijd om meer rechten en macht, tegen hedendaags onrecht en achteruitstelling.’Ga naar eindnoot61 De competitie schiep ook binnen afzonderlijke slachtoffercategorieën onenigheid. Het bleef niet bij het debat - trefwoord: ‘het Oostindisch kampsyndroom’ - over de vraag hoe zwaar het lot is geweest van de voormalige bewoners van de Japanse | |
[pagina 90]
| |
interneringskampen in vergelijking met de Duitse concentratiekampen;Ga naar eindnoot62 het debat liep uit op een vergaande detaillering in de ‘bewijsvoering’. Om zich waarlijk ‘kampslachtoffer’ te mogen noemen, moest worden aangetoond dat het eigen kamp slechter was geweest dan andere. De buitengewoon gefragmenteerde zelforganisatie van de oorlogsslachtoffers laat trouwens zien dat men zich bij voorkeur op basis van lokale ervaringen wenst te verenigen.Ga naar eindnoot63 Er is nog een derde eigenaardigheid die in de historie van veel slachtoffergeneraties steeds prominenter naar voren is gekomen: het zoeken naar de schuldigen. Uiteraard zijn die er altijd geweest: slachtofferschap veronderstelt per definitie daderschap. Maar het is vooral in de laatste decennia dat de slachtoffers van oorlog en vervolging consequent zijn gaan speuren naar degenen die verantwoordelijk waren - of konden worden gehouden - voor het toegebrachte leed. De kring breidt zich voortdurend uit: niet alleen de ss, ook de Wehrmacht was bij misdaden betrokken, niet alleen de nazi's, ook de Duitsers, niet alleen de kopstukken maar ook de man in de straat.Ga naar eindnoot64 Daartoe blijft de zoektocht niet beperkt. Buiten degenen die hebben gemoord en geplunderd zijn er tallozen die het kwaad hebben laten gebeuren en op die grond als medeplichtigen aan de schandpaal worden genageld. Zowel in het historisch onderzoek als in de publieke meningsvorming groeit de neiging om de hele oorlogsgeneratie moreel bankroet te verklaren: ‘De kerken, het Vaticaan, de joodse raden, de hoge ambtenaren, de geallieerden die Auschwitz niet bombardeerden, de regeringen in ballingschap, de niet-joodse toeschouwers in het algemeen: geen overheid, geen organisatie, geen mens ontsnapt aan de historici die hun medeplichtigheid of medeplichtige passiviteit aan de kaak stellen.’Ga naar eindnoot65 De moeilijkheid is echter dat dit alles in het verleden begraven ligt. De huidige slachtoffergeneratie kan de contrageneraties van daders en omstanders niet meer aanspreken omdat ze verdwenen zijn. De enige manier om de historische schuldvraag dichterbij te halen, bestaat in actualisering van de schuldigheid, concreet: in de uitbreiding van het zoeken naar schuld bij latere generaties. | |
[pagina 91]
| |
Daarom wordt de ‘nageschiedenis’ van de slachtoffers nader geïnspecteerd op schuldige nalatigheid: de ‘kille’ ontvangst bij terugkeer, het bureaucratisch formalisme van de autoriteiten en het ontoereikend rechtsherstel gelden als bewijzen dat er ook na de catastrofe nog van alles is misgegaan. Men kan nog één stap verder gaan door het construeren van een ‘erfelijke’ verantwoordelijkheid en dus aansprakelijkheid. De zittende Duitse regering en de huidige leiders van het Duitse bedrijfsleven dienen goed te maken wat hun voorgangers hebben misdaan. De huidige opvolger van de ‘schuldige’ Japanse keizer heeft aan de oorlog part noch deel gehad maar hij is zijn zoon en draagt zijn kroon en gaat derhalve volgens een aantal Indische rechtzoekenden niet vrijuit. Voor ‘passieve’ schuldigen geldt hetzelfde en dat is inmiddels aanvaard. Recente Nederlandse kabinetten hebben zich verplicht de fouten van voorgaande regeringen te repareren. De Nederlandse bevolking wordt in haar geheel aangesproken op wat vroegere generaties deden en misdeden. Zo redeneren niet alleen veel joodse overlevenden maar ook Indische Nederlanders, Roma en Sinti, Zuid-Molukkers en zelfs Papoea's. De historisering van het slachtofferschap heeft op ruime schaal aanleiding gegeven tot de actualisering van historisch daderschap en historische nalatigheid.
Van geslacht op geslacht - Zoals in het voorgaande is geconstateerd, ontstaan generaties niet alleen door ervaringen die jongeren in hun gevoelige jaren hebben ondergaan maar kunnen alle leeftijdsgroepen er deel van uitmaken. Indien de gemeenschappelijke belevenissen extreem schokkend zijn, zullen de leden van alle biologische generaties - grootouders, ouders en kinderen - de nawerking ervan ondervinden en tot één historische generatie gaan behoren. Intrigerend is de vraag wat er gebeurt indien de oorsprònkelijke, de ‘ervaringsgeneratie’ geleidelijk uitdunt. Het kan de ‘naervaringsgeneratie’ immers niet zijn ontgaan dat de ouderen - met name hun ouders - door catastrofale belevenissen in het verleden voor het leven getekend zijn geweest.Ga naar eindnoot66 In bepaalde gevallen zal dit ook bij de kinderen emotionele problemen hebben | |
[pagina 92]
| |
veroorzaakt, in het vakjargon omschreven als ‘trans-generationele oorlogsgevolgen’,Ga naar eindnoot67 al wordt er terecht tegen gewaarschuwd dat veelvuldig gebruik van de term ‘tweede generatie’ in de zin van ook-slachtoffers een eigen leven kan gaan leiden.Ga naar eindnoot68 Niet onwaarschijnlijk is een ontwikkeling waarbij jongeren, uit een gevoel van intergenerationele solidariteit, het heft in handen nemen en op hun wijze de stem van de slachtoffergeneratie laten horen. Het meest overtuigende voorbeeld bieden de Molukse jongeren die in de jaren zeventig tot gewelddadige acties overgingen. Zich afzettend tegen hun van passiviteit beschuldigde ouders, verenigden ze zich in een nationalistische eenheidsbeweging om vervolgens in naam van het ideaal van de Republiek der Zuid-Molukken de strijd met de Nederlandse regering aan te binden.Ga naar eindnoot69 Wat de joodse bevolking betreft, valt het bijvoorbeeld op dat de heftige protestactie in 1987 tegen de voorgenomen opvoering van Fassbinders omstreden toneelstuk Het vuil, de stad en de dood zeer overwegend werd gedragen door joodse jongeren die zich voor de gelegenheid hadden verenigd in de actiegroep ‘Alle Cohens aan dek’. Een van hun motieven was te laten zien dat ze militanter waren dan de ouderen en zeer wel in staat een vuist te maken.Ga naar eindnoot70 Bij onderhandelingen in 1999-2000 over de joodse tegoeden waren het opnieuw vooral leden van de na-oorlogse generatie die het voortouw namen.Ga naar eindnoot71 Daarbij zal het niet blijven. Nieuwe generaties zullen verschijnen en ook zij zullen zich voegen in de keten van geslachten die de herinnering aan het leed van hun voorouders levend zullen houden: invention of tradition als vereeuwiging van historisch slachtofferschap. Misschien is het herdenken van slachtoffers momenteel wel een favoriete manier aan het worden om ons rekenschap te geven van ons verleden, een nieuwe vorm van historisch bewustzijn, tot nog toe voorbehouden aan religieuze en politieke geloven met hun martelarencultus. De professionele geschiedschrijving zal volgen, voorzover ze al niet is begonnen een nieuwe variant te ontwikkelen: victim-centred history. |
|