Gevangen in de tijd
(2002)–J.A.A. van Doorn– Auteursrechtelijk beschermdOver generaties en hun geschiedenis
[pagina 66]
| |
1 Overweldigende momentenDat jeugdigen van volwassenen verschillen is uiteraard een triviale constatering. Iedereen weet dat jongeren meer openstaan voor het nieuwe, sneller leren en zich gemakkelijker aanpassen dan ouderen. Wilhelm Dilthey was in 1875 de eerste die deze algemeen bekende noties uitwerkte tot een elementaire generatietheorie. Uitgaande van het begrip leeftijdscategorie - de gelijktijdig opgroeiende individuen - introduceerde hij ter nadere bepaling van het generatiebegrip het gegeven van een bijzondere impressionabiliteit bij jongeren: ‘Diejenigen, welche in den Jahren der Empfänglichkeit dieselben leitenden Einwirkungen erfahren, machen zusammen eine Generation aus’.Ga naar eindnoot1 Mannheim zou deze gedachte een halve eeuw later overnemen in zijn klassieke beschouwing over ‘die Prädominanz der ersten Eindrücke’: ‘Es istweitgehend entscheidend für die Formierung des Bewusstseins welche Erlebnisse als “erste Eindrücke”, “Jugenderlebnisse” sich niederschlagen, und welche als zweite, dritte Schicht usw. hinzukommen. (...) Die ersten Eindrücke haben die Tendenz, sich als natürliches Weltbild festzusetzen. Infolgedessen orientiert sich jede spätere Erfahrung an dieser Gruppe von Erlebnissen, mag sie als Bestätigung und Sättigung dieser ersten Erfahrungsschicht, oder aber als deren Negation und Antithese empfunden werden.’Ga naar eindnoot2 Het is een even robuuste als genuanceerde stellingname. De vroege impressies, volgens Mannheim tussen circa 17 en 25 jaar opgedaan, handhaven zich maar kunnen op latere leeftijd uiteenlopende en zelfs tegengestelde reacties uitlokken. Om hiervan meer concreet een beeld te krijgen, zullen we enkele voorbeelden bespreken. Na de vraag hoe deze jeugdige ontvankelijkheid zich op individueel niveau manifesteert, zal kort worden nagegaan onder welke omstandigheden collectieve gevolgen optreden.
Jeugdige gevoeligheid - Beperken we ons in hoofdzaak tot de sfeer van prille literaire impressies en hun uitwerking, dan is het aan- | |
[pagina 67]
| |
lokkelijk primair te rade te gaan bij de literatuurcriticus Kees Fens die zich met dit thema veelvuldig heeft beziggehouden. Als eerste voorbeeld kiezen we zijn bespreking van een aantal brieven van de dichter Slauerhoff aan zijn vriend Hans Feriz. In deze correspondentie komt herhaaldelijk, in bijna extatische bewoordingen, een roman van de Deense schrijver Laurids Bruun ter sprake. Fens noemt de roman een nauwelijks geslaagd boek, een sentimenteel reisverhaal, een jongensboek eigenlijk, en al onderkent hij er elementen in die de romantische zwerver Slauerhoff moeten hebben aangesproken, ter verklaring van diens fascinatie zoekt hij in een andere richting. Fens vermoedt dat Slauerhoff - en Feriz trouwens ook - de roman al heel vroeg hebben gelezen, waardoor het boek voor hen een overweldigende belevingskwaliteit kon krijgen. Hij ondersteunt dit vermoeden, waarvoor hij geen concrete aanwijzingen aanvoert, met een algemene stelling: ‘Boeken als deze werken vergrotend. Ze werken ook vaak een leven lang door, want ze geven de eerste grote emotionele en literaire sensatie (...), ze raken immers de kern van de lezer, die zich die kern voor het eerst bewust wordt. Wat het boek, en boeken of gedichten van deze soort uitrichten staat vaak niet in verhouding tot de strikte literaire waarde ervan. En misschien is het herlezen alleen hierdoor mogelijk: de eerste lezer is nog steeds in de huidige lezer aanwezig.’Ga naar eindnoot3 Het is een mooie formulering, geheel en al geconcentreerd op de persoonlijke impressie. Het gelezene maakt niet indruk omdat de ‘tijdgeest’ of enige actualiteit erin besloten ligt, maar uitsluitend omdat de lezer er op een gevoelig moment in zijn levensloop door wordt gegrepen. De waarneming is uit te breiden tot de ontwikkeling van schoonheidszin in het algemeen, ook kunst en muziek omvattend. In zijn minor classic over de sociologie van de Geschmacksbildung poneert Schücking dat de meeste mensen vasthouden aan de artistieke voorkeuren uit hun jeugd: ‘Ihr Kunstgenuss in späterer Zeit ist daher nur zu häufig in Wirklichkeit guten Teils ihre eigene Jugend, die sie in der Erinnerung geniessen’. We merken het bij ons zelf, schrijft hij: ‘wie schwer wird uns nicht ein kunstkritisches Urteil über Gedichte, die wir als Kinder gelernt | |
[pagina 68]
| |
haben!’.Ga naar eindnoot4 Menno ter Braak gaat op zeker moment nog een stap verder als hij romans die hij in zijn gymnasiumtijd in vertaling - in een povere vertaling - voor het eerst las, niet meer in het origineel zegt te kunnen genieten: ‘Men moet ook geen pogingen doen om zulke boeken los te maken van hun vertaling; zij zijn te zeer met allerlei herinneringen vergroeid om nog een nieuw leven te kunnen beginnen; zij zijn goed zoals zij zijn, zij hebben een rol vervuld, en daarvoor past dankbaarheid.’Ga naar eindnoot5 Zou het met vroege intellectuele ontmoetingen niet net zo gaan? De bekende Engelse columniste Katharine Whitehorn meent van wel. Bij gelegenheid van de vijftigste sterfdag van G.K. Chesterton erkent ze zonder schroom hoezeer ze sinds haar schooljaren aan hem schatplichtig is. Dat is niet omdat hij zo'n diepzinnig denker zou zijn maar omdat hij de eerste was die haar een paar fundamentele inzichten bijbracht. ‘I still occasionally find that the last word on something I'm writing about was said by this blasted man before the first World War’. Zo zal het velen vergaan, meent ze: ‘Most people processed through education worship the author in whose work they first read all the great platitudes of mankind’. Voor haar was het, eigenlijk geheel bij toeval, Chesterton.Ga naar eindnoot6 Het is waar en niet waar. Het is mogelijk aan vroeggelezen schrijvers trouw te blijven maar niettemin bij herlezing op gevorderde leeftijd te moeten constateren dat wat men voorheen onweerstaanbaar vond, nu teleurstelt. Twee voorbeelden. De journalist J.L. Heldring heeft in zijn publicaties herhaaldelijk blijk gegeven van zijn blijvende bewondering voor Prometheus van Carry van Bruggen. Hij had het boek op vijfentwintigjarige leeftijd gelezen en allerlei passages aangestreept waarop hij later veelvuldig teruggreep. Pas na ongeveer een halve eeuw herlas hij de zeshonderd bladzijden in hun geheel om na afloop te moeten toegeven dat hij soms moeite had er doorheen te komen. Heldring noemt het een ontnuchterende ervaring, maar hij houdt staande aan de lezing van destijds veel te danken te hebben gehad, met name voor de manier waarop hij naar de wereld en naar de politiek pleegt te kijken. Hij geeft toe dat de ideeën van de schrijfster weinig oorspronkelijk zijn: ‘Maar voor mij maakt dat niet veel uit. | |
[pagina 69]
| |
Het is door haar dat ik met die gedachten - of ze nu origineel waren of niet - kennis heb gemaakt’.Ga naar eindnoot7 Dezelfde Whitehorniaanse observatie is te vinden bij de historicus Kossmann waar hij zijn verhouding tot Menno ter Braak karakteriseert. Als gymnasiast en student werd hij door meerdere van diens grote essays hevig geboeid. Vijftig jaar later herlas hij ze en zijn reacties zijn uiteenlopend. Van oude en nieuiwe christenen valt tegen: ‘Ik begrijp volkomen wat mij er een halve eeuw geleden in aantrok en ik herken de functie die het boek voor mij heeft gehad. Maar het is tegelijkertijd voor een deel vrijwel onleesbaar geworden’. Politicus zonder partij is hem daarentegen nog steeds dierbaar. En meer in het algemeen gesproken erkent hij dat het werk van Ter Braak ‘wezenlijke, onuitwisbare betekenis’ voor hem heeft gehad toen hij omstreeks 1940 begon na te denken over ‘de vorm die ik op den duur aan mijn geestelijke zelfstandigheid zou willen geven’.Ga naar eindnoot8 Anders dan bij Fens en Slauerhoff, die literair-emotioneel werden geraakt, valt er bij Whitehorn, Heldring en Kossmann te spreken van een vroege intellectuele sensatie. In alle gevallen geldt dat het gelezene niet per se subliem behoeft te zijn: de lezer ondergaat wat hij leest als een unieke inspiratiebron omdat ze voor hem de eerste kennismaking betekent met grote emoties en grote gedachten. Die kennismaking blijft haar waarde behouden, ook indien herhaalde kennisneming ontgoocheling teweegbrengt. De fascinatie kan echter ook intact blijven. Het gold waarschijnlijk voor Slauerhoff en het geldt in ieder geval ten dele voor Kossmann: een van Ter Braaks boeken heeft voor hem nog altijd bekoring. Er bestaat, met andere woorden, een mogelijke maar geen dwingende relatie tussen de eerste en de volgende ontmoetingen: men kan leren onderscheiden omdat men een geestelijke evolutie heeft doorgemaakt. Gerrit Komrij, poëziekenner en dichter, heeft gesteld dat dit onderscheidingsvermogen kan worden versterkt door een bredere oriëntatie: ‘je ontwikkelt je smaak’: ‘Wie veel poëzie leest zal tot zijn verbazing merken dat hij sommige gedichten die hij vroeger prachtig vond ineens niet meer kan pruimen. Wie niet veel of weinig poëzie leest blijft elk gedicht dat hij daarna toevallig nog tegenkomt beoordelen aan | |
[pagina 70]
| |
de hand van z'n eerste onvoldragen, vaak sentimentele voorkeuren. Hij is snel tevreden.’Ga naar eindnoot9 Het probleem wordt hier een slag gedraaid. De eerste indrukken mogen dan niet de beste zijn, ze kunnen bij voortgezet lezen worden geverifieerd en gecorrigeerd. De geestelijke evolutie waarover we spraken wordt hier opgevat als een hoogst persoonlijk leerproces. Tot slot een waarneming die onze thematiek verder verruimt: het terugdenken aan een geliefde schrijver wordt geplaatst in een eveneens verdwenen tijdsbeeld. In de jaren negentig ziet Kees Fens een televisiedocumentaire van Hans Keller over de Duitse auteur Joseph Roth die in de jaren dertig als balling in Amsterdam woonde, en hij is zeer onder de indruk. Fens is een groot bewonderaar van Roth, om een speciale reden: ‘Roth is niet de allergrootste schrijver van het interbellum. Maar hij is er een die ik meen te begrijpen: een tijdgenoot’. Hij licht dat toe: ‘Ik heb de jaren dertig alleen als kind beleefd, laat ik zeggen van '34 tot '40 enigszins bewust. Maar deze documentaire overtuigde mij er opnieuw van - ik heb de sensatie al meer ondergaan - dat de jaren dertig mijn tijd zijn, dat ze het diepst van alle decennia op mij hebben ingewerkt, sterker: dat het levensgevoel ervan het mijne is. Wat mij blijft verwonderen: hoezeer je als kind ongeweten het geestelijk klimaat van je tijd in je opneemt. En hoe die tijd zich vastzet tot in de uithoeken van je ziel en je verbeelding.’Ga naar eindnoot10 Het eindpunt is nu bereikt: de bewonderde schrijver, meer dan een halve eeuw geleden gestorven, heet ‘een tijdgenoot’. Fens begrijpt hem in het bijzonder omdat hij de periode van zijn vroege jeugd nog steeds ervaart als ‘zijn tijd’. De herinneringen aan een auteur en aan een levensperiode vallen samen in één sensatie.
Collectieve receptiviteit? - Naar het overbekende woord van Willem Kloos is literatuur ‘de aller-individueelste expressie van de allerindividueelste emotie’. Uit de bovenstaande serie bekentenissen valt op te maken dat het ontdekken van literatuur vaak neerkomt op het ondergaan van een aller-individueelste emotie als gevolg | |
[pagina 71]
| |
van een aller-individueelste impressie. In hun gevoelige jaren werden deze lezers geraakt door geschriften die zij min of meer bij toeval in handen kregen. Maar het toeval kent grenzen. Literaire uitingen van tijdgenoten, zeker van bekende tijdgenoten, zullen doorgaans eerder worden opgemerkt en gewaardeerd - of afgewezen - dan oudere geschriften. Hoe onafhankelijk de adolescent zich ook probeert op te stellen, de kans is aanzienlijk dat hij primair kennis maakt met wat in zijn tijd de aandacht heeft en het gesprek bepaalt. Zijn persoonlijke canon zal naar alle waarschijnlijkheid grotendeels samenvallen met die van zijn generatie: eerder dan van een persoonlijke, moeten we van een generationele receptiviteit spreken. Helaas brengt onderzoek ons op dit punt niet erg ver. Vrij recentelijk is eens nagegaan of er in de moderne Nederlandse literatuur romans, dichtbundels en essays zijn geweest die attente lezers ertoe brachten te spreken van ‘het boek van mijn generatie’. Dat blijkt inderdaad nu en dan te zijn voorgekomen, maar het is meestal niet de stem van de gemiddelde lezer die zich laat horen, maar die van een literator, dus een incrowd-figuur. Bovendien wordt het vermoeden geopperd dat er beter dan op literaire generaties kan worden gelet op veranderingen in de samenleving. De ‘boeken van een generatie’ zijn wellicht evenzeer of beter te karakteriseren als ‘boeken van een culturele omslag’.Ga naar eindnoot11 Dit is een uitspraak van wezenlijk belang. Ze zou kunnen betekenen dat lezers - en cultuurconsumenten in het algemeen - niet sturen maar gestuurd worden: ze volgen min of meer passief de stijlbreuken die door schrijvers, respectievelijk cultuurproducenten, gecreëerd worden. Ter verklaring van breuken in de collectieve receptiviteit zou dus primair gekeken moeten worden naar veranderingen in de collectieve productiviteit. Anders gezegd: nieuwe ‘actieve’ cultuurgeneraties roepen nieuwe ‘receptieve’ generaties in het leven, terwijl de oudere generaties zich terugtrekken of zich in afgedankte culturele voorkeuren verschansen. Met een stelling van Schücking, door hem belangrijk genoeg gevonden om cursief te worden afgedrukt: ‘Nicht der Geschmack wird in der Regel ein anderer und neuer, sondern andere werden Träger eines neuen Geschmacks’.Ga naar eindnoot12 De voornaamste verdienste van Schücking is echter dat hij | |
[pagina 72]
| |
de aandacht vestigt op de strategische functie van literaire en artistieke ‘smaakmakers’ (Geschmacksträger). Om een goed inzicht te krijgen in de communicatie tussen culturele producenten en consumenten is het naar zijn mening nodig vooral de intermediaire actoren en instituties te onderzoeken: critici, tijdschriften, uitgeverijen en boekhandels, onderwijsprogramma's, mecenaten en musea. Misschien moeten we ter verklaring van culturele ontvankelijkheid nog een stap verder gaan en buiten het culturele domein naar invloeden zoeken. Bijzonder stimulerend blijkt bijvoorbeeld de verbinding van een literaire tekst met een emotionerende gebeurtenis of een actueel politiek vraagstuk. Men denke aan Harriet Beecher Stowe's Uncle Tom's Cabin, Multatuli's Max Havelaar, Erich Maria Remarques Im Westen nichts Neues, Arthur Koestlers Darkness at Noon en George Orwells Animal Farm en 1984. Wie hier, terecht, van ‘boeken van een generatie’ spreekt, moet eerst de politieke context, pas daarna de tekst in ogenschouw nemen. Afgezien van de literaire kwaliteit heeft de schrijver immers vooral succes gehad door de wijze waarop hij de Zeitgeist geconcentreerd heeft weten te verwoorden. Onze korte verkenningstocht leidt tot de conclusie dat op literair gebied generationele - dus collectieve - ontvankelijkheid zelden valt te ontdekken. Ook indien velen gelijktijdig door een boek of een schrijver worden geraakt, kristalliseert de sensatie niet in een sociale formatie, hooguit in een los verbonden lezerspubliek. Wèl kan de vroege kennismaking met een tekst in de persoon van de lezer diepe sporen achterlaten, maar van een maatschappelijk effect is geen sprake.
Extreme ontwrichting - Bij wijze van contrast kiezen we als tweede voorbeeld van Jugenderlebnisse de ervaringswereld van eenjonge generatie die zonder enige mogelijkheid tot verweer werd blootgesteld aan overweldigende historische gebeurtenissen: de Duitse jeugd in de periode 1914-1918. Ook in dit geval gaan we uit van de persoonlijke, subjectieve beleving, maar zoals zal blijken is het generatie-effect nu buitengewoon krachtig. We doelen dan niet op de uitwerking die de oorlog heeft gehad op de generatie van de oud-strijders: de vorming van milities, de | |
[pagina 73]
| |
groei van het rechts-radicalisme en uiteindelijk de toeloop naar de nazi-partij. Het gaat ons om de leeftijdsklasse die de oorlog bewust meemaakte maar te jong was om er actief aan deel te nemen. Volgens memoireschrijvers en generatietheoretici is deze jongere generatie zeker zo belangrijk geweest als het aankomt op het verklaren van de naoorlogse geschiedenis. Een scherp waarnemer als Sebastian Haffner, geboren in 1907 en dus zelf deel van deze generatie, meent zelfs dat niet de oorlogsveteranen maar deze ‘te laat’ gekomen jongeren - de geboortecohorten 1900-1910 - ‘die eigentliche Generation des Nazismus’ hebben gevormd. ‘Der Krieg als ein grosses, aufregend-begeisterndes Spiel der Nationen, das tiefere Unterhaltung und lustvollere Emotionen beschert als irgendetwas, was der Frieden zu bieten hat; das war 1914 bis 1918 die tägliche Erfahrung von zehn Jahrgängen deutscher Schuljungen; und das ist die positive Grundvision des Nazitums geworden’.Ga naar eindnoot13 Mogelijk was de jonge Haffner uitzonderlijk emotioneel bij het oorlogsgebeuren betrokken; de ontreddering die zich van hem meester maakte op het moment dat hij van de wapenstilstand en de vernederende voorwaarden hoorde, is zonder meer dramatisch te noemen: zijn wereld stortte in.Ga naar eindnoot14 Maar zijn dagelijkse gang naar het openbaar aangeplakte legerbericht, met altijd weer gewonnen veldslagen en veroverde gebieden, was voor jongens niet vreemd. De jonge Golo Mann (1909), zoon van Thomas, werd zo spoedig hij lezen had geleerd, elke late namiddag op pad gestuurd om het laatste nieuws te bemachtigen, ‘um mit den guten Nachrichten, den Zahlen der getöteten oder gefangenen Feinde nach Hause zu kommen’.Ga naar eindnoot15 Men mag aannemen dat de hele Duitse jeugd in die jaren bij voortduring in de oorlogssfeer werd ondergedompeld, thuis zo goed als op school en op straat. Nadat het aanvankelijke oorlogsenthousiasme was weggeëbd, bleef de haat over: het Gott strafe England als dagelijkse groet, de haatliederen die op school werden geleerd, de haatuitdrukkingen die onder kinderen de ronde deden, zoals Elias Canetti (1905) het zich uit Wenen herinnert: Serbien muss sterbien, Jeder Schuss ein Russ, Jeder Stoss ein Franzos, Jeder | |
[pagina 74]
| |
Tritt ein Britt.Ga naar eindnoot16 En overal de meningen van de volwassenen, over het perfide Albion, de verraderlijke Italianen en de verachtelijke Fransen, vooral gehaat in de persoon van hun politieke en militaire leiders.Ga naar eindnoot17 Günther Gründel is een van de weinigen die de ervaringen van deze jeugd in generatietermen heeft geanalyseerd.Ga naar eindnoot18 Terecht stelt hij dat juist zij die op zo jonge leeftijd de oorlog meemaakten, er bijzonder diep door getroffen moeten zijn. Ze zullen geen eigen ‘standpunten’ hebben ingenomen, maar de ervaringen die ouderen konden duiden en verwerken en die hen, vanwege andere zorgen, minder bezighielden, waren voor deze jeugdigen directe indrukken, zonder mogelijkheid tot reflectie, en daardoor buitengewoon heftig. Het gezin was niet langer het normale beschutte domein. Het strekte zich uit tot de grenzen van het Duitse Rijk en daaroverheen, tot het front waar de vader verbleef, alleen in zijn brieven aanwezig. Het volk, het vaderland en de vijanden waren in de kinderwereld en het kinderspel prominent aanwezig, en ze werden bewust gemaakt in inzamelingsacties ten behoeve van de oorlogsinspanning waarbij de kinderen werden betrokken. En in november 1918 viel dat alles weg: ‘Erschreckend schnell, in unseren Augen binnen wenigen Tagen, war alles das, was vier Jahre lang beherrschend im Mittelpunkt alles Lebens gestanden hatte, zusammengebrochen. (...) im Grunde der endgültige Bankrott jener ganzen Welt der alten Generation.’Ga naar eindnoot19 Voor de jongste frontgeneratie maar ook voor deze jeugdigen was de naoorlogse periode geen terugkeer naar de normaliteit omdat men nooit een normaal leven had gekend. Ouderen konden de draad van vroeger weer opnemen, voor de jongeren echter was er geen vooroorlogse basis aanwezig, geen ervaringsmateriaal waarmee vruchtbaar kon worden gewerkt.Ga naar eindnoot20 Dit moest zich ook politiek wreken, te meer omdat de enige politieke noties die men in de jaren na 1918 opdeed, door de naoorlogse binnenlandse onrust in het teken stonden van gewelddadige conflicten in plaats van het streven naar consensus en compromis.Ga naar eindnoot21 De kunstcriticus en publicist Hans Sahl - geboren 1902 - die in 1933 naar het buitenland uitweek, ontdekte pas bij zijn verblijf | |
[pagina 75]
| |
in Amerika wat democratie was: een werkmethode om volgens bepaalde spelregels het samenleven van mensen te organiseren, iets zeer nuchters dus. ‘Wir glaubten nicht an Demokratie, wir wussten gar nicht, was das war.’Ga naar eindnoot22 Sahl komt de verdienste toe beter dan wie ook het begrip ‘tussengeneratie’ te hebben gekarakteriseerd, een waardevolle aanvulling op de gebruikelijke ‘breukgeneratie’: ‘Jahrgang 1902. Eine Generation zwischen zwei Weltkriegen, die für den Ersten noch zu jung gewesen war und für den Zweiten nicht mehr jung genug, die den Krieg im Hinterland erlebt hatte und den Frieden als eine Vorbereitung zum nächsten, als ein Provisorium, dem nicht ganz zu trauen war (...) Wir waren die Generation des “Nicht Mehr” und “Noch Nicht”.’Ga naar eindnoot23 Het was bovendien een tussengeneratie die op een dramatische wijze gespleten werd in nazi's en anti-nazi's waartussen geen compromis denkbaar was. Sebastian Haffner en Golo Mann weken uit naar het buitenland maar zagen sommige van hun beste vrienden naar het vijandelijke kamp overgaan.Ga naar eindnoot24 De observatie bevat een les: dezelfde generationele ervaringen kunnen tot volstrekt tegengestelde uitkomsten leiden. |
|