Handleiding tot de geschiedenis der letterkunde. Deel 2
(1873)–Willem Doorenbos– Auteursrechtvrij
[pagina 349]
| |
V.
| |
[pagina 350]
| |
menschelijk gemoed geworpen en op zulk een duidelijke en bevallige manier voorgesteld worden.’ Niet lang daarna wekte hij den toorn op der rijke pachters van rijksmiddelen, door eene comedie, Turcaret, waarin hij met bitteren spot de grove zeden en den brutalen pronk der domme rijken voorstelt. Zijn hotofdwerk is echter: Histoire de Gilblas de Santillane, waarin het gewone leven, in eene menigte tafereelen en in allerlei vormen, geteekend wordt. De beide eerste deelen verschenen in 1715, het derde in 1724 en het vierde in 1735. Het is geheel een fransch stuk; al zeggen ook de Spanjaarden dat het naar een Spaansch voorbeeld bewerkt is. Eenvoudig en duidelijk beschrijft Lesage de menigvuldige lotgevallen van een vluggen, doch verwaarloosden knaap, die na velerlei avonturen, na vele lage en hooge diensten waargenomen te hebben, eindelijk een rustige haven binnenzeilt. Ware opgeruimdheid heerscht in 't geheele stuk en maakt het tot een lievelingsboek voor alle natiën tot onzen tijd toe of, zooals Scherr zegt: ‘Das Interesse, das alle gebildeten Nationen am Gil Blas fanden, ist nun über hundert Jahre sich gleich geblieben und wird es bleiben, so lange ein gelaüterter Gesmack existirt.’ Lesage is de vroolijke Franschman, die de wereld neemt zooals hij is, en geen moeite doet om ze te bekeeren. Hij kijkt niet alleen op de grooten, de geheele maatschappij neemt hij tot onderwerp, Versailles is niet meer het middelpunt, maar Parijs. Hoe wild de maatschappij echter was, ziet men ook uit de romans van den Abt Prevost, (1697-1763), die een bijna even avontuurlijk leven leidde, als in de Gilblas beschreven wordt. Hij gaf van 1733-1740 een tijdschrift uit, Le Pour et Contrè, dat in den trant van den Engelschen Spectator over allerlei sociale en litteraire belangen handelt. Ook vertaalde hij Richardsons romans en schreef er zelf, waaronder de Histoire du chevalier des Grieux et de Manon Lescaut, het eerst in 1733 te Amsterdam uitgekomen, de meest gevierde is. Het is een realistische roman, die nog zeer geprezen wordt, o.a. door Sainte-Beuve, en Villemain, terwijl George Sand hem in Leone Leoni nagevolgd heeft. De lichtzinnigheid en bedorvenheid der maatschappij worden er evenzoo geteekend in de romans van den jongen Crebillon, (1707-1777) en in die van Rétif de la Bretonne, (1734-1805), welke voor niets, dat werkelijk geschiedt, terugdeinst en dit in zijne ‘Les contemporaines, aldus verdedigt: Si la science est respectable, la fausse délicatesse ne l'est pas. Les contemporaines sont un ouvrage de médicine morale. Si les détails en sont licencieux, les principes en sont honnêtes et le but en est utile. Qu'est-ce qu'un romancier? Le peintre de moeurs; les moeurs sont corrompues; devais-je peindre les moeurs de l'Astrée? Reservez, femmes honnêtes, reservez votre indignation pour cette indécence de société qui n'est bonne à rien, pour ces équivoques infames, pour ces manières libres, pour ces propos libertins qu'on se permet tous les jours avec vous et devant vos filles. Mais pour la prétendue indécence qui a un but qui est moral, qui sert à instruire et à corriger, n'en faites pas un crime à l'ecrivain qui a le courage de vous présenter le miroir du vice pour vous en faire voir la difformité. Evenzoo kan men verdedigen ‘Les liaisons dangereuses van Choderlos de Laclos, (1741-1803), waarin het realisme alle vlekken des tijds laat zien. Lichtzinniger is Louvet de Couvray, (1760-1797) wiens Les Amours du Che- | |
[pagina 351]
| |
valier de Faublas al Let slijk, waarin de hooge kringen rondplasten, deed opborrelen. Tegenover deze schrijvers, die als 't ware pathologisch schreven, staan anderen die, als in Engeland Richardson, poogden te leeren en te stichten. Een der voornaamsten was Marivaux, (1688-1763). Hij gaf een tijdschrift uit ‘Le Spectateur français’, waarin hij de ondeugden zijner landgenooten tuchtigt. Een roman Marianne, (1731-1741) en de Paysan parvenu, waarin hij geheel in den trant der engelsche romans de deugd predikt, fijne karakterteekeningen geeft, fraaie tafereeltjes teekent, maar over 't geheel gerekt en dus vervelend is, waarvan het woord Marivaudage ontstond.Ga naar voetnoot1) Ook schreef hij verscheidene blijspelen, zooals; Le jeu de l'amour et du hasard, Le Legs, La surprise de l'amour, Les fausses Confidences, enz. Wel in denzelfden geest, maar met meer talent, waren de tooneelstukken vervaardigd door Néricault Destouches, (1680-1754), die na een avontuurlijk leven - hij diende als soldaat in den Spaansche successieoorlog en zwierf later als tooneelspeler rond - in 1722 als zaakgelastigde van Frankrijk langen tijd in Engeland vertoefde en daar in nauwe betrekking kwam met Addison. Zoo kwam hij er toe vooral de Engelschen na te volgen en tot doel der komedie te stellen verbetering der zeden. De meest geprezen stukken, die hij vervaardigde, zijn: Le dissipateur, La fausse Agnès ou le poète campagnard, Le philosophe marié en bovenal Le glorieux, waarin hij o.a. een edelman bespot, die wel van ouden, doch van vervallen adel, de hand van een rijk, onadellijk meisje zoekt te verwerven, maar toch niet nalaat op zijn adel te snoeven. In dit stuk, zooals in de andere, bewondert men de duidelijke karakterteekeningGa naar voetnoot2). Nog meer komt overeen met de denkwijze der burgerlijken Nivelles de la Chaussée (1692-1754), die steeds de heiligheid van den echt predikt, zoo in het meest beroemde stuk van hem: Melanide, (1741), Hij arbeidde geheel in den geest van Richardson, en bewerkte diens Pamela tot een drama. De schrijver zelf noemde zijn stuk nog eene comedie, doch deze benaming beviel niet aan de Fransche kunstrechters, die deze nieuwe soort comédie larmoyante of bourgeoise noemden. Geen dier benamingen hield stand, maar sedert Beaumarchais is aan zulke roerende stukken, waarin gevallen uit het dagelijksche leven voorgesteld worden, de algemeene naam van drama gegeven. Onder de comediën, die nog de aandacht verdienen, behoort ook: Le Mechant van Jean Baptiste Louis Gresset; (1709-1777), een stuk waarin de innerlijke bedorvenheid der maatschappij goed geteekend wordt. Een der bevalligste stukken van denzelfden dichter is: Vert-Vert, een komiek heldendicht, bevattende de geschiedenis van een papegaai, die in een nonnenklooster verzorgd en later op reis geheel bedorven wordt. Hij ergerde de kerkelijken er mede. | |
[pagina 352]
| |
J'ai dévoilé les mystères secrets,
L'art des parloirs, la science des grilles,
Les graces riens, les mystiques vétilles.
Bijna enkel om de fraaiheid van uitdrukking mag men niet voorbijgaan Jean Baptiste Rousseau (1670-1741), die in der tijd wegens zijne cantaten en oden in hooge eere stond. Hij was geheel een dichter voor de pronk. Vrij goed drukt Géruzez dit uit, wanneer hij van hem zegt: ‘disciple brillant mais inegal des maîtres du dix-septième siècle, forme la transition entre Boileau et Voltaire: il a vécu en temps opportun pour recevoir les leçons de l'un, dont il a profité, et les injures de l'autre dont il a souffert, et qui n'ont pas détruit sa renommée, fondée sur un talent incontestable.’ Evenzoo zijn Fontenelle, (1657-1757), de schrijver der Dialogues des morts, van een histoire de l'Académie des sciences en van de Eloges des Savants en zijn vriend Lamotte (1672-1731), alleen wegens hun fraaie taal en uitdrukking merkwaardig. Ernstige schrijvers zijn het niet. Aan dezulken ontbrak het echter niet, zooals Louis Racine, (1692-1792), die echter niet het talent van zijn beroemden vader bezat, al worden zijne gedichten over de Religion en de Grâce door vrome christenen nog hoog geprezen. Ook hij wendde zich tot de Engelschen en vertaalde o.a. het Paradijs verloren van Milton. Wel in proza, maar toch juister en krachtiger drukte zich uit de kanselier d'Aguesseau (1668-1751)Ga naar voetnoot1), die in een menigte geschriften de strengheid, waarmede hij zelf zijne plichten vervulde, aan een niet luisterende menigte predikte, De fijne rechtsgeleerde kende zijnen tijd en verklaarde reeds in 1698: ‘Une inquiétude généralement repandue dans toutes les professions, une agitation que rien ne peut fixer, ennemie du repos, incapable du travail, portant partout le poids d'une inquiéte et ambitieuse oisivité, un soulévement universel de tous les hommes contre leur condition, une espèce de conspiration générale dans laquelle ils semblent être tous convenus de sortir de leur caractère; toutes les professions confondues, les dignités avilies, les bienséances violées, la plupart des hommes hors de leur place méprisant leur état et le rendant méprisable, Toujours occupés de ce qu'ils veulent être et jamais de ce qu'ils sont, pleins de vastes projets, le seul qui leur échappe est celui de vivre contents de leur état.’ D'Aguesseau bezat een buitengemeene kennis niet alleen van zijn vak, maar ook van de Oude en Nieuwe Letterkunde, van de philosophie en zelfs van de mathematiek. Bovendien was hij een groot redenaar, zooals zijne Mercuriales, redevoeringen, gehouden bij het begin en het sluiten van het Parlement, getuigen. Steeds strijdt hij voor de waarheid tegen den schijn; natuur en waarheid is bij hem één. Men zoude hem eenig in zijn tijd kunnen noemen, wanneer de Franschen niet konden roemen op den edelen Vauvenargues, (1715-1747) Ga naar voetnoot2), die het beste deel van de 18de eeuw vertegenwoordigt. In Lands dienst | |
[pagina 353]
| |
had hij als officier de menschelijke zwakheden leeren kennen, en was er zelf door gesterkt. Zijn verstand zag de eenzijdigheid zoowel van Pascal, die de hartstochten wilde vernietigen, als van Rochefoucauld, die in alles egoïsme ziet. In zijne Introduction à la connaissance de l'esprit humain zegt hij o.a.: Le bien où je me plais charge-t'il de nature? cesse-t-il d'être bien? Hij bepaalt het goede aldas: La préférence de l'intérêt général au personel est la seule définition qui soit digne de la vertu et qui doive en fixer l'idée. Au contraire, le sacrifice mercenaire du bien public a l'intérêt propre eat le sceau éternel du vice. De Pensées et Maximes bevatten zeer juiste en geestige opmerkingen. De middelmatigheid en de stijfheid, die het geven van lessen over de moraal veelal als een eigen domein beschouwen, krijgen slag op slag eene terechtwijzing. Hij noemt het een groot bewijs van middelmatigheid, wanneer men steeds matig is bij lof. Dwaas doet hij, die het achtingswaardige van het beminnenswaardige afscheidt. Beide kunnen niet anders dan één zijn. Tegen Pascal zeide hij: ‘La pensée de la mort nous trompe, car elle nous fait oublier de vivre.’ Vrijheid bemint hij tegenover de kinderachtige regelmaat der gemeene moraliteiten: Faisons généreusement et sans compter, c'est le bien qui tente nos coeurs: on ne peut être dupe d'aucune vertu. Slavernij haat hij: La servitude abaisse les hommes au point de s'en faire aimer. Hij wilde eenheid in alle gevoel, vandaar ook zijn uitspraak: Il faut avoir de l'âme pour avoir du goùt. Vauvenargues stierf vroeg. Het was een groot verlies voor een tijd, die zoo eenzijdig was en het nog meer werd. Voltaire, die de kalmte van zijn vriend niet bezat, gevoelde diep zijne waarde en eerde hem door de volgende woorden: Par quel prodige avais-tu, à l'age de vingt-cinq ans, la vraie philosophie et la vraie éloquence, sans autre étude que le secours de quelques bons livres? Comment avais-tu pris un essor si haut dans le siècle des petitesses? et comment la simplicité d'un auteur timide couvrait-elle cette profondeur et cette force de génie? Je sentirai longtemps avec amertume le prix de ton amitié, à peine en ai-je goûté les charmes.’ Zoo komen wij dan tot den man, die de geheele 18de eeuw als beheerscht, den patriarch der Fransche philosophen, den vurigen strijder voor verdraagzaamheid, den geestigen François Marie Arouet, Voltaire genaamd.Ga naar voetnoot1) Over zijn geboortedag bestaat twijfel. Men zegt thans den 21sten November 1694, te Parijs, vroeger daarentegen den 20sten Februarij van 't zelfde jaar, te Chatenay, waar zijn vader een buitengoed bezat.Ga naar voetnoot2) - Zijn vader was lang een geacht notaris en daarna lid der rekenkamer te Parijs. Zijne moeder, Marie Marguerite Daumant, wordt eene verstandige en ontwikkelde vrouw genoemd. François Marie was de jongste van vijf kinderen, waarvan slechts zijn broeder Armand, negen jaar ouder en | |
[pagina 354]
| |
zijne zuster Marie in 't leven waren. Men kan het leven van Voltaire geschikt in vier perioden verdeelen. I. tot 1726, toen hij, 32 jaar oud, naar Engeland moest vluchten. II. van 1726-1749, het verblijf in Engeland en bij zijne vriendin, de markiezin du Châtelet, op haar slot Cirey. III. 1749-1758 het verblijf bij Frederik den Groote en zijn rondzwerving. IV. 1758-1778. Verblijf te Delices en te Ferney, het laatste en edelste gedeelte van zijn leven. Voltaires moeder stierf vroeg. Van zijn 10de tot zijn 16de jaar werd hij in het college der Jezuiten, St Louis Le Grand, te Parijs opgevoed, alwaar zijn vlugge en vroolijke natuur zich reeds openbaarde. Zijn vader bestemde hem voor de rechtsgeleerdheid, doch dit streed met zijne neiging, die begunstigd werd door zijn peetvader, den abbé de Châteauneuf, welke hem bracht in eene vroolijke vergadering van luchtige abbé's en groote heeren. Wegens het losse en luchtige leven, door Voltaire alzoo geleid, bracht zijn vader het daarheen, dat de Fransche gezant bij onze Staten, een broeder van genoemden abbé, hem in 1713, meenam naar den Haag; doch daar verliefde Voltaire op Olympia Dunoyer, wier moeder een zeer intriguante vrouw was. Daarom werd Voltaire naar Parijs teruggezonden en met gevangenschap bedreigd. Hij voegde zich dus naar den wil zijns vaders en werkte eenigen tijd op het kantoor van een procureur. Hij behield echter zijn lust voor de letteren en zijne betrekking met zijne vroegere vrienden. In 1717 werd hij in de Bastille geworpen, wegens een schimpdicht op Lodewijk XV, dat niet hij, maar Lebrun, vervaardigd had. Hij bleef er elf maanden en werkte er druk. Den 18den November 1718 werd zijn eerste treurspel Oedipe ten tooneele gebracht, en met zooveel bijval ontvangen, dat het 45 maal achtereen gespeeld werd. Hoe hij reeds toen tegen de priesterschap gestemd was, bewijzen de volgende verzen, die hij Jocaste in den mond legt: Ces organes du ciel sont-ils donc infaillibles?
Pensez-vous, qu'en effet au gré de leur demande
Du vol de leur oiseaux la vérité dépende?
................
Non; non; chercher ainsi l'auguste vérité,
C'est usurper les droits de la divinité!
Nos prêtres ne sont pas ce qu'un vain peuple pense,
Notre crédulité fait toute leur science.
In 1720 stierf Voltaires vader, die hem weinig naliet, zoodat de dichter, die een goede fortuin niet minder dan den roem beminde, zich van dien tijd af ijverig er mede bezig hield, om, niet altijd door de edelste middelen, zijne bezitting te vermeerderen. Nog in hetzelfde jaar werd Voltaire door mevrouw van Rupelmonde, eene rijke en wijsgeerige weduwe, aangezocht haar op eene reis door de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden te vergezellen. Hij vertoefde aldus eenigen tijd te Brussel, te Amsterdam en in den Haag, waar hij voor zijn episch gedicht een uitgever opspoorde. Dit gelukte hem wel, maar in 1723-1724 liet hij het toch, onder den titel: Henri IV ou la ligue, te Rouaan drukken en binnen Parijs smokkelen, doch eerst in de latere uitgave, opgedragen aan de koningin van Engeland, en vermeerderd met één zang, vindt men den | |
[pagina 355]
| |
naam van Henriade. Het eigenlijke doel er van was ook alweer de verdraagzaamheid te vieren en Hendrik IV als den held er van voor te stellen. Het verblijf van Voltaire in Engeland was van groot gewicht voor zijne ontwikkeling en kennis. De aanleiding er toe was de volgende: Op een December-avond ontmoette de ridder Rohan-Chabot, van ouden adel en veldmaarschalk, Voltaire in de opera en vroeg hem verachtend: ‘Mijnheer Voltaire, mijnheer Arouet, hoe heet gij toch?’Ga naar voetnoot1) Voltaire hield zich bedaard en ging weg. Twee dagen later kwam terzelfder plaats die ridder met dezelfde vraag aan. Voltaire antwoordde: dat hij wel geen grooten naam droeg, maar dien hij voerde eere aandeed. Nu hief de ridder zijn stok in de hoogte; Voltaire greep zijn degen en het zou tot dadelijkheden gekomen zijn, als de tooneelspeelster Lecouvreur, die tegenwoordig was, niet ter geschikter ure in zwijm ware gevallen. Toen de dichter eenige dagen later bij den hertog van Sully, met wien hij reeds tien jaar lang op zeer vertrouwelijken voet stond, het middagmaal gebruikte, werd hij door een bediende geroepen, wijl iemand hem wenschte te spreken. Buiten gekomen zag hij een rijtuig, waarin twee mannen, die hem, toen hij naderbij gekomen was, vastgrepen en hem daarop duchtig met een stok afklopten; terwijl de Rohan, in een ander rijtuig gezeten, die lieden aanspoorde, doch hun beval zijn hoofd te sparen. Woedend over deze bejegening, eischte hij van zijnen gastheer onmiddelijk met hem een aanklacht bij de politie te gaan doen. De hertog weigerde, deels uit vrees voor den machtigen Rohan, deels uit overtuiging dat een adellijke recht had zulke dingen tegenover een burger te verrichten. Voltaire vond bij niemand troost en toen hij zich in 't schermen ging oefenen en de familie Rohan bevreesd werd, dat hij zich zelf eens zou wreken, werd hij op haar aanzoek den 17den April 1726 gevangen genomen en in de Bastille geworpen. Wel werd hij er beleefd behandeld, doch niet eer vrijgelaten, voor hij zich verbonden had in ballingschap naar Engeland te vertrekken. Het driejarig (1726-1728) verblijf in Engeland had grooten invloed op Voltaire's vorming. Hij leerde hier de werken van Newton en Locke kennen en hij werd versterkt zoowel in zijn deïsme als in zijne zucht naar vrijheid. Van daar de verzen in de Henriade: Aux murs de Westminster on voit paraître ensemble
Trois pouvoirs étonnés du noeud qui les ressemble,
Les députés du peuple et les grands et le roi,
Divisés d'interêt, réunis par la loi;
Tous trois membres sacrés de ce corps invincible,
Dangereux à lui-même, à ses voisins terrible.
In Maart 1729 kreeg de dichter verlof naar zijn vaderland terug te keeren. Nu hield hij zich bezig met zijne financiën en met het bewerken der geschriften, die hij in Engeland begonnen had. Doch de lettres sur les Anglais, o.a. de vruchten van zijne kennismaking met Engeland, smaakten de heerschende partij in Frankrijk zoo slecht, dat zij den 10 Juni | |
[pagina 356]
| |
1734, door beulshanden te Parijs werden verbrand. Tegen den schrijver zelven werd een bevel tot inhechtenisneming uitgevaardigd. Hij bevond zich juist op de bruiloft van den hertog Richelieu. Gewaarschuwd, ontvluchtte hij en zwierf eenige maanden in Lotharingen rond. Hij had eenigen tijd vroeger uitgegeven Le temple du goût, waarin hij alle waanwijzen bespotte, zoo als o.a. uit het volgende blijkt: Nous rencontrâmes en chemin (naar den tempel van den goeden smaak) bien des obstacles. D'abord nous trouvâmes M.M. Baldus, Scioppius, Lexicocrassus, Scriblerius: une nuée de commentateurs qui restituaient des passages, et qui compilaient de gros volumes à propos d'un mot, qu'ils n'entendaient pas. Là j'aperçus les Daciers, les Saumaises
Gens hérissés de savantes fadaises,
Le teint jauni, les yeux rouges et secs,
Le dos courbé sous un tas d'auteurs grecs,
Tous noircis d'encre, et coiffés de poussière.
Je leur criai de loin par la portière:
N'allez vous pas dans le temple du goût
Vous décrasser? - Nous messieurs? point du tout;
Ce n'est pas là, grace au ciel, notre etude:
Le goût n'est rien; nous avons l'habitude
De rédiger au long, de point en point
Ce qu'on pensa: mais nous ne pensons point.
De vervolgingen zijner vijanden, die hij aldus uitgelokt had, ontkwam hij eindelijk door zich te vestigen op het kasteel Cirey, in Champagne op de grenzen van Lotharingen. Zijne vriendin, de marquisin du Châtelet, nam hem daar liefderijk op, in 1734. Deze dame was even geleerd als hartstochtelijk. Gehuwd, hinderde haar dit niet - volgens de zeden der Fransche grooten dier dagen - zich aan allerlei minnarijen over te geven en zoowel in de letterkunde als in de wiskunde zeer ervaren te zijn. Voltaire bracht bij haar gelukkige dagen door. Beiden legden zich ijverig op hunne studiën toe, slechts enkel afgewisseld door rijtoertjes of jachtvermaak. Mevrouw de Graffigny, die in 1738 geruimen tijd te Cirey logeerde, heeft eene aardige beschrijving van het bekoorlijke leven dezer geestrijke en hartstochtelijke menschen gegeven. Voltaire vervaardigde er Elemens de la philosophie de Newton, 1738, werkte aan zijn Siècle de Louis XIV, aan zijn groot werk over den aard en de zeden der volken, vervaardigde er de treurspelen Alzire, Zulime en Merope; zijn discours sur l'homme en werkte aan de Pucelle. Ofschoon de marquise ten slotte een ander minnaar, een kapitein der garde, St. Lambert, aangenomen had, gevoelde Voltaire toch een hevige smart, toen zij den 10den September 1749 in het kraambed overleed. Gedurende het verblijf van Voltaire te Cirey had hij in de gunst van het hof weten te komen. Zoo was hem in 1745 opgedragen een zangspel te maken ter gelegenheid van het huwelijk des dauphins met eene Spaansche prinses. Dit stuk werd door Rameau op muziek gebracht en met allen luister te Versailles gespeeld. Voltaire werd benoemd tot geschiedschrijver van Frankrijk, lid van de Fransche Academie en kreeg het | |
[pagina 357]
| |
patent van kamerheer met het recht om dat later weer te verkoopen, behoudens titel en rang. Voltaire spot zelf met zulk een loon: Mon Henri Quatre et ma Zaïre
Et mon Américaine Alzire,
Ne m'ont valu jamais un seul regard du roi;
J'avais mille ennemis avec très peu de gloire;
Les honneurs et les biens pleuvent sur moi
Pour une farce de la Foire.
Na den dood van mevrouw du Châtelet keerde Voltaire naar Parijs terug, kocht er het paleis van den marquis du Châtelet en noodigde zijne nicht, madame Denis, eene dochter zijner zuster Marie, de honneurs van het huis waar te nemen. Hij wijdde zich er vooral aan tooneelarbeid, ja zelfs richtte hij in zijn eigen woning een tooneel op, dat veel opgang maakte. Het gelukte hem echter niet aan 't Hof te Versailles in zulk een aanzien te geraken als hij wel wenschte. De marquisin de Pompadour beschermde hem wel, maar vreesde toch zijn luim, de koning vergaf hem zijn gebrek aan hoofsche vormen niet, de koningin huiverde voor den vrijgeest, en de hovelingen wilden hem niet als bestuurder van het tooneel in zijn paleis. Dit alles te zamen bewerkte, dat Voltaire gehoor gaf aan het herhaalde verzoek van zijn koninklijken vriend Frederik II, om hem te Sanssouci een bezoek te brengen. Over dit besluit opgetogen, schreef de koning den 24 Mei 1750 terug: ‘dat postpaarden, heerwegen, herbergen en het weder van Duitschland zich beijveren zouden den dichter van de Henriade waardig te ontvangen.’ Den 10 Juli 1750 kwam Voltaire te Potsdam. In den beginne waren de twee philosophen, zoo als zij zich het liefst hoorden noemen, over elkanders bijzijn geheel verrukt. Voltaire had voor zijne reis 4000 thalers ontvangen en door den koning overgehaald om bij hem te blijven, ontving hij een jaarlijksch inkomen van 20,000 livres, eene vrije woning, met vrije tafel en equipage. Bovendien begiftigde Frederik hem met den sleutel als kamerheer en met het kruis der orde van verdienste. Lang zoude echter deze vreugd niet duren. Voltaire gaf toe aan zijn neiging om te speculeeren en kwam zoo in handel met een jood over edelgesteenten, waaruit een proces ontstond, dat wel ten gunste van Voltaire afliep, maar toch zijn goeden naam zeer schaadde. Lessing, die het weten konde, maakte daarop het epigram: Und kurz und gut, den Grund zu fassen,
Warum die List
Dem Juden nicht gelungen ist,
So fällt die Antwort ungefähr:
Herr V - war ein gröss'ren Schelm als er.
De koning schreef aan zijne zuster ‘Voltaire bedriegt de Joden’ en nam de zaak vrij ernstig op. Sedert de eerste verkoeling deden oorblazers genoeg om den twist aan te stoken. Voltaire beschuldigde hiervan vooral Maupertuis, den president der Berlijnsche Academie. Om hen voor eens te vernietigen, schreef hij o.a. eene diatribe du docteur Akakia, het scherpste schotschrift dat Voltaire ooit vervaardigd heeft. De koning | |
[pagina 358]
| |
hierover verontwaardigd, liet de voorhanden exemplaren in beslag nemen, en noodzaakte Voltaire, 27 Nov. 1752, een stuk te onderteekenen, waarin hij verklaarde, nooit weêr tegen Frankrijk, noch tegen eene andere regeering, noch tegen eenig auteur te zullen schrijven. Niettemin werd dezelfde diatribe weer in Nederland gedrukt en overal verspreid. Toen de koning hierop, den 24 December, dat werk door beulshanden liet verbranden, zond Voltaire zijn sleutel als kamerheer en zijn ridderorde terug, op nieuwjaarsdag 1573, met het bijschrift: Je les reçus avec tendresse,
Je les renvoie avec douleur,
Comme un amant jaloux, dans sa mauvaise humeur,
Bend le portrait de sa maîtresse.
De koning nam ze wel niet aan, maar kon toch den dichter niet bewegen aan 't hof te blijven. Hij vroeg verlof om de baden van Plombières te bezoeken. Den 26 Maart 1753 verliet Voltaire Potsdam en trok Frederik naar Silezië. Voltaire ging eerst naar Leipzig, waar hij, tegen zijn belofte in, nog eenige hatelijkheden tegen Maupertuis schreef. Daarna vertoefde hij eenigen tijd te Gotha, waar hij aan 't hof zeer eervol bejegend werd. Van daar ging hij over Kassel naar Frankfort aan den Main, alwaar hij den 1sten Juni aankwam. Hier had een feit plaats, dat tot veel geschrijf aanleiding gegeven heeft. Het komt hierop neêr. Toen Voltaire verder reizen wilde, werd hem in naam van den koning van Pruissen afgevorderd: zijne ridderorde, zijn sleutel als kamerheer, en de briefwisseling des konings benevens diens gedichten, waarvan slechts enkele exemplaren voor de intiemste vrienden gedrukt waren. Wijl deze zich echter in een kist, die te Leipzig achtergebleven was, bevonden, moest Voltaire te Frankfort blijven; waar nu ook zijne nicht Denis zich bij hem voegde. Eerst den 7 Juli mocht Voltaire vertrekken. Hij zwierf daarop rond, vertoefde zoo te Manheim, te Straatsburg, te Plombières, te Colmar, waar de markgravin van Baireuth, de zuster van Frederik den Groote, hem kwam bezoeken. Voltaire's hoop om aan het hof van Frankrijk te komen werd echter niet vervuld. Ontevreden, vertoefde hij nog eenigen tijd te Lyon en trok toen naar Geneve. Met het verblijf in Zwitserland, waar hij achtereenvolgens vier landgoederen kocht, begint het edelste gedeelte van Voltaire's leven. Een schoon gelegen landgoed bij Geneve gaf hij den naam van Delices. Hoe de natuur hem daar trof en opwekte, bewijst zijne Ode aan de vrijheid, in 1755 aldaar vervaardigd: Mon lac est le premier; c'est sur les bords heureux
Q'u habite des humains la déesse éternelle,
L'âme des grands travaux, l'objet des nobles voeux,
Que tout mortel embrasse, ou désire ou rappelle,
Qui vit dans tous les coeurs, et dont le nom sacré
Dans les cours des tyrans est tout bas adoré,
La liberté.
Liberté, Liberté, ton trône est en ces lieux,
La Gréce, où tu naquis t'a pour jamais perdue,
Avec ses sages et ses dieux.
| |
[pagina 359]
| |
Rome depuis Brutus ne t'a jamais revue,
Chez vingt peuples polis à peine es tu connue,
Le Sarmate à cheval t'embrasse avec fureur;
Mais le bourgeois à pied, rampant dans l'esclavage,
Te regarde, soupire, et meurt dans la douleur.
L'Anglais, pour te garder, signala son courage;
Mais on prétend qu'à Londres on te vend quelquefois
Non, je ne le crois point; ce peuple fier et sage
Te paya de son sang, et soutiendra tes droits.
Aux marais du Batave on dit que tu chancelles;
Tu peux te rassurer: la race des Nassaux,
Qui dressa sept autels à tes lois immortelles
Maintiendra de ses mains fidelles
Et tes honneurs et tes faisceaux.
Venise te conserve, et Gènes t'a reprise,
Tout à côté du trône à Stockholm on t'a mise;
Un si beau voisinage est souvent dangereux.
Préside à tout état où la loi t'autorise,
Et restes-y, si tu le peux.
Ne va plus, sous les noms et de ligue et de fronde,
Protectrice funeste en nouveautés féconde,
Troubler les jours brillants d'un peuple de vainqueurs,
Gouverné par les lois, plus encore par les moeurs.
Il chérit la grandeur suprême;
Qu'a-t-il besoin de tes faveurs,
Quand son joug est si doux qu'on le prend pour toi-même?
Dans le vaste Orient ton sort n'est pas si beau.
Aux murs de Constantin, tremblante et consternée,
Sous les pieds d'un visir tu languis enchainée,
Entre le sabre et le cordeau.
Chez tous les Levantins tu perdis ton chapeau.
Que celui du grand Tell orne en ces lieux sa tête.
Descends dans nos foyers en tes beaux jours de fête,
Viens m'y faire un destin nouveau.
Embellis ma retraite où l'Amitié t'appelle;
Sur de simples gazons viens t'asseoir avec elle.
Elle fuit comme toi les vanités des cours,
Les cabales du monde et son règne frivole.
O deux divinités! vous êtes mon recours;
L'une élève mon âme, et l'autre la console.
Présidez à mes derniers jours.
Heerlijk leefde Voltaire, die als Bilderdijk altijd van zijne ziekelijkheid spreekt, weer op, vooral sedert hij in 1758 de heerlijkheid Ferney gekocht had, dat, twee uren van Genève verwijderd, door hem tot een der bekoorlijkste plekjes der wereld gemaakt werd. Hier leefde hij voortaan vrij en frank. ‘Ik heb,’ schrijft hij in 1761 aan d'Alembert: ‘40 jaren lang de beleedigingen der kwezels en der schurken verdragen. Ik heb gezien dat ik met mijne gematigdheid niets gewonnen heb en dat het eene dwaasheid is | |
[pagina 360]
| |
daarop te rekenen. Men moet strijden om met eere te sterven.’ Ferney, een ellendig gehucht, toen Voltaire de heerlijkheid kocht, was een welvarende plaats met 12000 inwoners, toen hij stierf. Aan den dichter had men dit alles te danken. Hij gebruikte op zijn landgoed bijna zooveel arbeiders als er bij zijne komst boeren geweest waren in het dorp. Hij richtte er eenen tempel op voor den eenigen waren God, hij bouwde er een netten schouwburg, waar hij zelf, zijne nicht Denis en meermalen de Parijsche tooneelspelers, Mlle. Clairon en Le Kain de rollen kwamen vervullen. Geheel Europa had de oogen op den wijze van Ferney of zoo als hij zelf schrijft, den aubergiste d'Europe, gevestigd. Het stroomde er van vreemdelingen om die schoonheid te zien en den wijsgeer te bezoeken. Intusschen werkte hij ijverig. De Tancred, een zijner beste drama's, is daar vervaardigd; gewichtiger nog was de voltooiing van zijne Essai sur l'Esprit et les Moeurs des Nations, Bible Commentée, Examen important de Mylord Bolingbroke, Histoire de l'Etablissement du Christianisme, Dictionaire philosophique en van de satirieke romans, waaronder vooral uitmunten Candide of het optimisme, Zadig of het Noodlot, eene Oostersche geschiedenis, L'Ingenu, de natuurmensch, benevens de dichterlijke vertellingen: Ce qui plait aux dames, doer Bilderdijk onder den titel van Ridder Sox nagevolgd, en de Contes de Guillaume Vadé, in 1764 uitgegeven. Toch bezorgde hem dat alles bij tijdgenoot en nakomelingschap niet zooveel eer en roem als de edele wijze, waarop hij de gruwelijke dweepzucht der Fransche geestelijkheid en de schandelijke rechtspleging in Frankrijk bestreed en als moedige strijder voor menschelijkheid en waarheid optrad. Het meest bekend is het gruwelijk lot van den acht en zestig-jarigen Jean Calas, die den 9den Maart 1762 te Toulouse geradbraakt werd. Jean Calas had veertig jaren te Toulouse handel gedreven. Hij en zijne familie waren Protestanten. Zijn jongste zoon was echter tot de Roomsche kerk overgegaan, zonder met de zijnen in onmin te geraken, ja zelfs was bij hem eene roomsche meid dertig jaar lang in dienst. Doch de oudste zoon was een deugniet, voerde een loszinnig leven en maakte grove schulden, waarover zijn vader hem meermalen streng onderhield. Op zekeren avond verhing hij zich en werd zoo door een jongeren broeder gevonden. Men nam hem op en liet een chirurgijn komen, voor wien men echter den toestand verzweeg, waarin hij gevonden was. Deze zag dadelijk dat de man verworgd was en weldra verspreidde zich het gerucht, dat Antoine - zoo heette de zelfmoordenaar - door zijne familie geworgd werd, wijl ook hij tot de Roomsche kerk had willen overgaan. De witte boetelingen droegen zijn lijk in processie naar de kerk, maakten een katafalk, waarop een geraamte, dat in de eene hand een papier hield met de woorden: ‘ik zweer de ketterij af,’ in de andere een palmtak. De zaak kwam voor het parlement te Toulouse, fanatieke rechters brachten den eerwaardigen ouden man op de pijnbank en veroordeelden hem tot het rad, waar hij nog zijn onschuld betuigde. De zoon, die het eerst den gehangene gezien had, werd tot levenslange ballingschap verwezen, Toen Voltaire dit geval vernomen en onderzocht had, kookte zijn bloed van verontwaardiging. Hij riep allen op, die nog menschelijk gevoel in de aderen hadden, om het gruwzaam fanatisme | |
[pagina 361]
| |
te bestrijden, (écrasez l'infame) in eene schitterende verhandeling over de verdraagzaamheid naar aanleiding van den dood van Jean Calas. Drie jaar lang besteedde hij al zijn talent en invloed om eene revisie van het vonnis te erlangen, hetgeen hem gelukte, den 9den Mei 1765, waarbij het hooge gerechtshof te Parijs éénstemmig het vonnis te Toulouse voor drie jaar voltrokken, vernietigde, en de familie voor onschuldig verklaarde. De koning schonk den achtergeblevenen eene som van 36000 livres ter vergoedlng van het verlies van hun vermogen. Een ander geval, waarin Voltaire als een reddende engel optrad, was de aanklacht tegen de protestantsche familie Sirven, welke op een klein landgoed te Castres, onder het rechtsgebied van Toulouse, woonde en die, behalve de ouders, uit drie dochters bestond. De bisschop van Castres had de jongste dochter laten opsluiten, om haar tot de Roomsche kerk te brengen. Toen zij niet toegaf, mishandelde men haar, zoodat zij half waanzinnig uit het klooster ontvluchtte en zich in een bron op het veld verdronk. Ook nu kreeg weer de familie de schuld, zij zou de dochter verdronken hebben. Gelukkig wisten zij nog tijdig genoeg te vluchten naar Zwitserland. De rechtbank te Castres veroordeelde de ouders ter dood en de zusters tot ballingschap en verklaarde hunne goederen verbeurd. Voltaire, van de zaak verwittigd, bewerkte echter dat het parlement te Toulouse het geslagen vonnis vernietigde en dat de familie intusschen rijken onderstand genoot. Behalve deze geruchtmakende zaken, trad Voltaire nog op voor vele andere onschuldigen, die door barbaarsche rechtbanken gruwzaam veroordeeld waren. Van zijn goed hart gaf Voltaire getuigenis door eene jufvrouw Corneille als kind aan te nemen en haar een rijke huwelijksgift te geven, toen zij met een officier Dupuits zich verbond en dat alleen, omdat hij vernomen had dat zij eene kleindochter van Pierre Corneille - zij was echter uit een zijtak - en arm was. Voltaire leefde als een koning te Ferney: Quand mon ermitage
Voyait dans son enceinte arriver à grands flots
De cent divers pays les belles, les héros,
Des rimeurs, des savants, des têtes couronnées,
Je laissais du vilain les fureurs acharnées,
Hurler d'une voix rauque au bruit de mes plaisirs.
Mes sages voluptés n'ont point de repentirs.
Toch werd hij, vierentachtig jaar oud, nog overgehaald vooral door zijne nicht, om nog eens Parijs te bezoeken. Den 10 Februari 1778 kwam hij er aan en logeerde bij den marquis de Villette, waar thans de Quai de Voltaire is. Hij had nog het vorige jaar een nieuw treurspel, Irene geheeten, vervaardigd. De buitengemeene geestdrift, waarmede hij te Parijs ontvangen werd, trof den ouden man zeer. Hij werd ongesteld en verlangde weer naar het rustige Ferney; doch zijne nicht werkte dit tegen. De ziekte verergerde en de groote man overleed, den 30 Mei 1778, des avonds tusschen 11 en 12 uur. De kwaadaardige geestelijkheid verbood zijn begrafenis; slechts door de haast, die men gemaakt had, gelukte het de familie het lijk in de Kloosterkerk van de abdij Scellières bij te zetten, waar een neef van Voltaire titulair abt was. In 1791 werd zijn | |
[pagina 362]
| |
stoffelijk overschot naar het Pantheon overgebracht. Het opschrift op het monument, toen ter zijner eere opgericht, luidde: Aux Manes de Voltaire. Poëte, historien, philosophe, il aggrandit l'esprit humain et lui apprit, qu'il devait être libre. Il défendit Calas, Sirven, de la Barre et Montbailli, combattit les athées et les fanatiques; il inspira la tolerance, il réclama les droits de l'homme contre la servitude de la féodalité. Het oordeel over Voltaire is meestal nog heden eene partijzaak; vooral geldt dit van zijne philosophieGa naar voetnoot1), want voordurend streed Voltaire tegen de kerk en de gewijde geschriften. Hoewel hij aan het bestaan eener Godheid en aan de onsterfelijkheid der ziel geloofde, stelde hij toch de moraal boven het geloof, of zoo als het in zijn gedicht Sur la Loi naturelle heet: Sois juste, bienfaisant, contraire à tout extrême,
Indulgent pour ton frère, indulgent pour toi-même,
D'où tu viens, où tu vas, renonce à le savoir,
Et marche vers ta fin sans crainte et sans espoir.
en in zijn discours Sur l'homme: Les miracles sont bons; mais soulager son frère,
Mais tirer son ami du sein de la misère,
Mais à ses ennemis pardonner leurs vertus,
C'est un plus grand miracle et qui ne se fait plus.
In den staat begeerde hij vrijheid en vernietiging van alle brutaal geweld. Reeds in zijn jeugd roept hij het volk op tegen het onrecht, dat dagelijks in naam der wet gepleegd werd: Vieille erreur, respect chimérique,
Sortez de nos coeurs mutinés;
Chassons le sommeil léthargique
Qui nous a tenus enchaînés.
Peuple! que la flamme s'apprête;
J'ai déjà, semblable au prophète,
Percé le mur d'iniquité
Volez, détruisez l'injustice,
Saisissez au bout de la lice,
La désirable Liberté!
Zoo dichtte hij in zijne jeugd (1716), doch toen het in zijn ouderdom (1764) nog niet beter gesteld was in Frankrijk, schreef hij aan een vriend: ‘Alles, wat ik rondom mij zie gebeuren, strooit het zaad eener revolutie, die stellig plaats vindt, al zal ik er denkelijk geen getuige meer van zijn. De Franschen bereiken hun doel meest altijd laat, doch eindelijk bereiken zij het toch. Het licht heeft zich al wijder en zijder verspreid; bij de eerste gelegenheid zal het tot eene uitbarsting komen en dan zal | |
[pagina 363]
| |
er een helsch leven ontstaan. Die jong is, is gelukkig, want hij zal schoone dingen beleven’. Voltaire zag dus de revolutie komen, hij was er de profeet van. Zijne geschiedkundige werken onderscheidden zich daarin, dat het geheele leven der volkeren zijne aandacht trok. Geringe waarde - bijna alleen om taal en stijl - hebben de geschiedenis van Karel XII (1728), de geschiedenis van Rusland onder Peter den Groote en de Annales de l'Empire, voor de hertogin van Gotha vervaardigd. Meer waarde bezitten le Siècle de Louis XIV, l'Histoire du Parlement de Paris en Précis du Siècle de Louis XV. Doch zijn voornaamste geschiedkundig werk is de Essai sur les moeurs et l'esprit des nations, de eerste geschiedenis der beschaving en daardoor een voorbeeld voor al de latere geschiedschrijvers. Doch ongelukkig hapert het hier, zoo als in zijne meeste werken, aan historische kritiek. Het was Voltaire nooit enkel om de wetenschap, noch om de kunst te doen; beiden waren steeds bij hem middel. Van daar dat hij ook in de poëzie niet het hoogste bereikte. De beste tragoediën van Voltaire zijn: Oedipus, 1718, Brutus, 1730, Zaire, 1732, Caesar, 1735, Alzire, 1736, Mahomet, 1741, Merope, 1743, Semiramis, 1748, Rome sauvée, 1752, l'Orphelin de la Chine, 1755 en Tancred, 1760. In al deze stukken predikt Voltaire zijne denkbeelden over staatkundige vrijheid en godsdienstige verdraagzaamheid. De Mahomet is bepaald geschreven om aan te toonen hoe het fanatisme zwakke gemoederen tot alle gruweldaden brengt als een snoodaard hen opzet. Mahomet is Tartuffe met het zwaard in de hand, als de dichter zelf zegt. Voltaire verstond noch de Grieken, noch Shakespeare voldoende om ze juist te beoordeelen en goed na te volgen. De Henriade (1728) is eigenlijk gegemaakt om aan de Franschen ook een epos te leveren, als andere volkeren bezaten; het doel er van is verdraagzaamheid te prediken en zoo zou men het een episch leerdicht kunnen noemen. Eigenlijk verraadt de Pucelle d'Orléans (31 zangen) eerst in 1762 door den dichter zelven uitgegeven, het meeste talent. Het is een komiek epos, waarin de laagheid en liederlijkheid van zijn tijd, van Hof en geestelijkheid duchtig bespot worden. De lichtzinnige toon, die er in heerscht, kwam niet meer met den geest des dichters overeen dan met dien der aanzienlijke lieden dier dagen. Ook in de satirieke romans komen de deugden en gebreken van Voltaire duidelijker voor den dag. Diepte is er niet, maar levendig, los en luimig, bevallig en geestig wordt alles verteld. Men vergelijkt Voltaire meermalen met Lucianus. Zijn voortdurende spot deed wel eens aan zijn hart wanhopen. Hij toont in zijn geschriften weinig hart en weinig liefde, al leert ook zijn levensgeschiedenis dat hij beide wel degelijk gehad en betoond heeft. Voltaire is realist, hij schrijft voor de hoogere standen en wil steeds vernuftig zijn, doch handelt beter dan hij schrijft; terwijl Rousseau idealist was, voor den burgerstand schreef, en aan het gevoel de rechten gaf, die Voltaire het scheen te ontzeggen, maar toch zond hij zijne kinderen naar een vondelingshuis. Van nature en in leven verschilde geheel van hem Jean Jacques RousseauGa naar voetnoot1), den 28sten Juni 1712 te Genève geboren. Zijne moeder | |
[pagina 364]
| |
verloor hij vroeg, zijn vader was een horlogiemaker, die wegens een strafzaak uit Geneve vluchten moest. De jonge Jacques, al vroeg aan zich zelven overgelaten, voerde een zwervend en kommerlijk leven. 15 jaar oud, kwam hij bij mevrouw de Warens, die hem overeedde roomsch te worden, waarom hij naar een klooster te Turijn gezonden en den 21sten April in de Moederkerk opgenomen werd. Zijn fortuin was daarmede echter niet gemaakt. Hij moest weer dienen, eerst bij eene oude aanzienlijke dame, dan bij den graaf Gouron, Daarna ging hij weer zwerven, doch kwam eindelijk nogmaals terecht bij mevrouw Warens, op wier landgoed ‘aux Charmettes’ hij daarop naar zijn lust leefde en met ijver studeerde. In zijne jeugd hadden de levens van Plutarchus hem vooral bekoord, nu leerde hij latijn en mathesis, ook las hij de werken der nieuwere philosophen. - Om den slechten staat zijner gezondheid ging hij in 1737 naar Montpellier. Toen hij terug kwam, zag hij zich door een ander bij mevrouw Warens verdrongen; waarom hij haar verliet en in 1741 te Parijs kwam, waarmede het tweede en belangrijkste gedeelte van zijn levensloop een aanvang neemt. Hij had zich verbeeld met een nieuw stelsel van muzieknoten te Parijs zijn fortuin te zullen maken, doch dit mislukte geheel. Ook de kleine operas, die hij daarna vervaardigde, maakten geen opgang. Hij werd er echter bekend door en geraakte in kennis met vele beroemde letterkundigen, zooals met Diderot. Om in zijne levensbehoeften te voorzien, werd hij weder secretaris, eerst bij den graaf de Montaigue en dan bij den generaal-pachter Franceuil. In 1745 vervaardigde hij de opera Le Devin du Village, die in 1750 gespeeld en uitbundig toegejuicht werd. In het eerstgenoemde jaar ontmoette hij Therese Lavasseur, een buffetmeisje uit Orleans, waarmede hij tot aan zijn dood leefde, ofschoon hij haar eerst in 1769 huwde. Therese was een onkundige, maar hem trouwe vrouw. Rousseau nam hare oude vader en moeder ook bij zich in huis, doch de vijf kinderen, die hij bij haar verwekte, zond hij naar een vondelingshuis. In 1749 verscheen het geschrift, waaraan Rousseau zijne eerste en grootste beroemdheid te danken had: Discours sur les sciences et les arts, als antwoord op eene prijsvraag, die de akademie te Dijon gesteld had: Si le rétablissement des sciences et des arts a contribué à épurer les moeurs? Hoeveel bizarre en onhoudbare stellingen hij in dit stuk ook ontwikkelde, de strijd tegen de traditionelle geleerdheid en de formeele elegantie werd er met zooveel talent in gevoerd, dat de officicele wetenschap evenzeer als het maatschappelijk fatsoen in leven en kunst, een knak er door kreeg, waarvan zij inderdaad niet weer herstelden, hoe veel moeite ook thans nog de onkunde doet om de vrije natuur te verjagen. Het beginsel toch, waar Rousseau voor optrad, bevatte waarheid, hoewel de overdrijving er van dwaas was. Om de onnatuurlijke wetenschap en kunst zijner dagen, veroordeelt hij alle kennis en elegantie. Schiller zegt er van: Rousseau's leidenschaftliche Empfindelichkeit is Schuld daran, das er die Menschheit, um nur des Streites | |
[pagina 365]
| |
in derselber recht bald ledig zu werden, lieber zu der geistlosen Einförmigkeit des ersten Standes zurückgeführt, als jenen Streit in der geistreichen Harmonie einer völlig durchgeführten Bildung geendet sehen, dass er die Kunst lieber gar nicht anfangen lassen, als ihre Vollendung erwarten will, kurz, das er dass Ziel lieber niedriger steckt, und das Ideal lieber herabsetzt, um es nur desto schneller und desto sicherer zu erreichen.Ga naar voetnoot1) Tot dusverre hadden de letterkundigen, hoe zij ook de bestaande inrichtingen bestreden, zelf gedeeld in de gewoonten en vooroordeelen der toongevers in de maatschappij. Rousseau verzet zich tegen die groote wereld. - In 1753 ontwikkelde hij zijne denkbeelden over de maatschappij nog nader in een: Discours sur l'origine et les fondemens de l'inégalité parmi les hommes, ook alweer naar aanleiding van een prijsvraag der akademie van Dyon ‘Quelle est l'origine de l'inégalité parmi les hommes et si elle est autorisée par la loi naturelle?’ Deze verhandeling bestaat uit twee gedeelten, waarvan het eerste de gelijkheid der menschen in den natuurlijken toestand aantoont, en waarin Rousseau een wonderlijk natuurmensch teekent, die niet veel meer dan een gezond dier is. Hoe verre hij het drijft, ziet men o.a. uit de volgende woorden: ‘Si la nature nous a destiné à être sains, j'ose presque assurer que l'état de réflexion est un état contre la nature et que l'homme, qui médite, est un animal depravé. Het tweede gedeelte bevat meer eene bepaalde bestrijding van den modernen staat en wekt de lagere standen op om zich tegen de hoogere te verzetten. Rousseau droeg dit werk op aan de stad Geneve, waarvan hij, door weer over te gaan tot het protestantisme, het burgerschap ontving, zoodat hij zich voortaan noemde le citoyen de Genève. Naar Frankrijk teruggekeerd, ging Rousseau wonen in de Eremitage, een landhuis in het woud van Montmorency, dat hem door zijne vriendin, mevrouw d'Epinay, aangeboden was. Hier gaf hij zich geheel aan de eenzaamheid over. Hij werd er smoorlijk verliefd op de gravin d'Houdelot, die, ongelukkig getrouwd, met Saint-Lambert, den dichter der jaargetijden, die ook Voltaire den voet gelicht had, liefdesbetrekking onderhield. Zij meende dat zij in Rousseau een vertrouweling had, doch zag te laat in dat hij een minnaar was Rousseau geraakte hier in vijandschap met Diderot, dien hij beschuldigde hem uit de Ermitage te wilen troonen om hem te Parijs des te beter kunnen kwellen. Wel bewerkte mevrouw d'Epinay weder eene verzoening, maar wezenlijk was het met de vriendschap gedaan. Eindelijk geraakte hij door zijne lasterlijke aantijgingen in onmin met Grimm, ja zelfs met mevrouw d'Epinay, die hij werkelijk beleedigde. Hij verliet dus de Eremitage en ging wonen in een tuinhuisje op Mont Louis bij Montmorency, alwaar hij van 1758-1762 vertoefde. Terwijl hij zich hier weer eenigen tijd vrij gelukkig gevoelde, gaf hij uit den beroemden roman: Julie ou la nouvelle Heloïse, in 1759, waarin de vurige hartstocht van den schrijver eene daarmede overeenkomende uiting ontving. Doch niet alleen | |
[pagina 366]
| |
om de wezenlijke voortreffelijkheid, nog meer omdat daarin voor 't eerst weer eens krachtig en luide de stem der natuur gesproken werd, is de Heloise zulk een belangrijk werk voor de maatschappij en voor de letterkunde van alle volkeren geworden. Het eerste gedeelte bevat in brieven de liefdesgeschiedenis van Saint Preux en Julie. Het zijn zulke schoone openbaringen der fijne roerselen van een diepgevoelig hart, dat daarmede de natuur des menschen eensklaps als ontdekt werd. De flauwe en dwaze navolgingen, welke deze uitboezemingen van eene belle âme later gehad hebben, bewijzen weinig tegen de oorspronkelijke schoonheid van Rousseau's conceptie. Minder laat zich het slot verdedigen, dat het ruwe woord van mevrouw de Pompadour schijnt te verdienen: Quelle maussade créature que cette Julie! Combien de raisonnements et de babil vertueux pour coucher enfin avec un homme! In het tweede gedeelte zoekt Rousseau deze fout te herstellen, Julie wordt door haren vader gedwongen haren minnaar te verlaten en eenen man te huwen, dien zij wel hoogachting, maar geen liefde toedraagt. Julie wordt nu het voorbeeld van eene huisvrouw, die in alles haar plicht getrouw vervult. Dit gedeelte bevat bovendien vele uitweidingen over de zedewetten, de muziek, opvoeding enz. De invloed van Richardsons romans en de lectuur der engelsche spectatoriale tijdschriften, die Rousseau zoo hoog stelde, is hierbij zichtbaar. Naar men de kunst of de moralisatie hooger stelde, werd het eerste of het tweede gedeelte hooger geprezen. Wegens den grooten invloed, dien het op de maatschappij heeft uitgeoefend, is nog belangrijker een werk, dat in 1764 verscheen: Du contrat social ou principes du droit politique. Het is de bijbel der democraten geworden. De leer der volkssouvereiniteit in hare uiterste consequentie vond hier haar scherpste uitdrukking. Het eerste boek handelt over het wezen en den oorsprong van den Staat, het tweede over de souvereiniteit en over de wetgeving, het derde over het wezen der regeering en het vierde over de middelen om den Staat te bevestigen. De hoofdbeginselen zijn aan Locke ontleend, doch overigens is alles meer naar de phantasie dan met kennis van zaken bewerkt. Rousseau is nog meer dan Voltaire onbekend met de historie, d.i. met de ondervinding van ons geslacht. Hij slaat dus dikwijls maar in den wilde weg. Hij droomde echter niet welk een macht zijn boek zoude worden; de man die voor alle tumult en geweld bevreesd was, kreeg in Robespière een fanatieken volgeling en de staatsregeling der conventie was geheel ingericht naar de beginselen, die in zijn werken vervat waren, zooals die van 1789 naar die van Montesquieu. Van algemeener invloed was nog zijn Emile ou l'Education, ook in 1792 in 't licht verschenen, half een roman half een opvoedkundig werk. Het begint met de verkondiging van de volgende beginselen: Tout est bien, sortant des mains de l'auteur des choses, tout dégénère entre les mains de l'homme. Il force une terre à nourrir les productions d'une autre, un arbre à porter les fruits d'un autre; il mêle et coufond les climats, les éléments, les saisons; il mutile son chien, son cheval, son esclave; il bouleverse tout, il défigure tout: il aime la difformité, les monstres; il ne veut rien tel que l'a fait la nature, pas même l'homme: il le faut dresser pour lui, comme un cheval de manège; il le faut contourner à sa mode, comme un arbre de son jardin. Sans | |
[pagina 367]
| |
cela, tout iroit plus mal encore, et notre espèce ne veut pas être façonnée à demi. Dans l'état ou sont désormais lés choses, un homme abandonné dès sa naissance à lui-même parmi les autres seroit le plus défiguré de tous. Les préjugés, l'autorité, la nécessité, l'exemple, toutes les institutions sociales dans lesquelles nous nous trouvons submergés, étoufferoient en lui la nature, et ne mettroient rien à la place. Elle y seroit comme un arbrisseau que le hasard fait naître au milieu d'un chemin, et que les passants font bientôt périr, en le heurtant de toutes parts et le pliant dans tout les sens. Rousseau wil zijn Emile zoo natuurlijk mogelijk opvoeden, maar toch zoo dat hij in de maatschappij bruikbaar is, of zooals hij ergens zegt: Tout consiste à ne pas gâter l'homme de la nature, en l'appropriant à la société. De verdienste van dit werk is vooral daarin gelegen, dat de natuurlijke ontwikkeling van het individu er als het hoofdbeginsel van de opvoeding gesteld wordt, dat de ouder- - en nu ook weer - nieuwerwetsche manier om het kind te dwingen in het gareel der traditioneele kennis te gaan en hem naar een voorgeschreven model te vormen, in al hare verkeerdheid en laagheid ten toongesteld wordt. Volgens Rousseau moet men de oorspronkelijke, eigenaardige en frissche natuur door onderwijs en opvoeding niet uitroeien, maar opwekken en versterken. Evenwel werkte Rousseau dit idee niet sterk genoeg uit en legde te veel nadruk op hetgeen nuttig en bruikbaar toeschijnt. Zijn burgerlijke natuur kon hij niet geheel verloochenen. Nevens de begrippen over opvoeding, heeft hij ook zijne denkbeelden over de godsdienst in dit werk blootgelegd en zoo ontstond in het derde boek de beroemde Profession de foi du vicaire Savoyard, waarmede hij de kerkelijken van alle secten evenzeer ergerde als de meer of min deïstische materialisten. Het is der moeite waard te weten hoe hij er over dacht, weshalve ik de volgende woorden er uit afschrijf: Mon fils, tenez votre âme en état de désirer toujours qu'il y a un Dieu, et vous n'en douterez jamais. Au surplus, quelque parti que vous puissiez prendre, songez que les vrais devoirs de la religion sont indépendants des institutions des hommes; qu'un coeur juste est le vrai temple de la Divinité; qu'en tout pays et dans toute secte, aimer Dieu par-dessus tout et son prochain comme soi-même, est le sommaire de la loi; qu'il n'y a point de religion qui dispense des devoirs de la morale; qu'il n'y a de vraiment essentiels que ceux-là; que le culte intérieur est le premier de ces devoirs, et que sans la foi nulle véritable vertu n'existe. Fuyez ceux qui, sous prétexte d'expliquer la nature, sèment dans les coeurs des hommes de désolantes doctrines, et dont le scepticisme apparent est cent fois plus affirmatif que le ton décidé de leurs adversaires. Sous le hautain prétexte qu'eux seuls sont éclairés, vrais, de bonne foi, ils nous soumettent impérieusement à leurs décisions tranchantes, et prétendent nous donner pour les vrais principes des choses les intelligibles systèmes qu'ils ont bâtis dans leur imagination. Du reste, renversant, détruisant, foulant aux pieds tout ce que les hommes respectent, ils ôtent aux affligés la dernière consolation de leur misère, aux puissants et aux riches le seul frein de leurs passions; ils arrachent du fond des coeurs les remords du crime, l'espoir de la vertu et se vantent encore d'être les bienfaiteurs du genre humain. Jamais, disent-ils, la vérité n'est nuisible aux hommes. Je le crois comme eux; et c'est à mon avis | |
[pagina 368]
| |
une grande preuve que ce qu'ils enseignent n'est pas la vérité. - Bon jeune homme, soyez sincère et vrai sans orgueil; sachez être ignorant, vous ne tromperez ni vous ni les autres. Si jamais vos talents cultivés vous mettent en état de parler aux hommes, ne leur parlez jamais que selon votre conscience, sans vous embarasser s'ils vous applaudiront. L'abus du savoir produit l'incrédulité. Tout savant dédaigne le sentiment vulgaire; chacun en veut avoir un à soi. L'orgeuilleuse philosophie méne à l'esprit fort, comme l'aveugle dévotion mène au fanatisme. Evitez ces extrémités; restez toujours ferme dans la voie de la vérité, ou de ce qu'il vous parâitra l'être dans la simplicité de votre coeur, sans jamais vous en détourner par vanité ni par foiblesse. Vous serez seul de votre parti, peut-être; mais vous porterez en vous même un témoignage qui vous dispensera de ceux des hommes. Qu'ils vous aiment ou vous haïssent, qu'ils lisent ou méprisent vos écrits, il n'importe. Dites ce qu'il est vrai, faites ce qui est bien; ce qui importe à l'homme est de remplir ses devoirs sur la terre; et c'est en s'oubliant qu'on travaille pour soi. Mon enfant, l'intérêt particulier nous trompe; il n'y a que l'espoir du juste qui ne trompe point. - Zulke denkbeelden streden te veel met de heerschende meeningen, dan dat ze niet scherp zouden vervolgd zijn. Toen de Emile verschenen was, werd dit boek op bevel van het Parlement te Parijs door beulshanden verbrand en de schrijver ontkwam slechts de inhechtenisneming, doordien zijne begunstigers, de hertog van Luxembourg en de prins Conti, hem hielpen vluchten. De aartsbisschop van Parijs vaardigde een herderlijken brief tegen de Emile uit en zoo ging het ook te Genève, waar de Calvinisten er even gebeten op waren. Ook daar werd het boek openlijk verbrand en beval men den schrijver gevangen te nemen. Hij vluchtte dus naar Bern, van waar men hem eveneens verjoeg. In het afgelegen dorp Motiers, kanton Neuchâtel, vond hij eerst rust. Frederik de Groote en de stadhouder Keith onttrokken hem hunne bescherming niet. Hij schreef daar o.a. zijn Lettres de la Montagne en zijn Lettre à Christophe de Beaumont, beide zeer scherpe en krachtige verdedigingen van de Emile. Lang zou echter zijn rust niet duren. Het landvolk, opgezet door den kerkeraad en den predikant, bestormde zijne woning en bedreigde zijn leven. Dit geschiedde in 't midden van 1765. Hij verliet dus dit oord en ging naar een klein eiland in het Bieler meer, doch de Berner aristocraten verjoegen hem ook van daar. Toen toog hij naar Straatsburg, waar hij door Hume uitgenoodigd werd hem naar Engeland te vergezellen. Den 3den Januari 1766 aanvaardden de beide wijsgeeren te zamen hunne reis. - Kort duurde echter hunne vriendschap. Rousseau was kitteloorig, koesterde tegen iedereen een argwaan, die hemzelven meermalen tot waanzin bracht. In 1767 keerde hij weer naar Frankrijk terug en vertoefde hij een poos op het slot Trye, behoorende aan den prins Conti. Doch zijn booze luim dreef hem weldra weder voort en zoo zwierf hij rond, o.a. ging hij naar Lyon, Grenoble en Chambery, maar nergens vond hij rust, want hij geloofde dat iedereen tegen hem samengezworen had. In 1770 kwam hij weer te Parijs, waar men hem, onder belofte van niets tegen de regeering te zullen schrijven, gerust liet wonen. Hij leefde nu vrij armoedig door het afschrijven van muziek en hield zich overigens bezig met de botanie. Hij gevoelde zich er diep ongelukkig. In Mei 1778 liet hij zich overhalen om te verhuizen | |
[pagina 369]
| |
naar Ermenonville, een landgoed in de buurt van Parijs, dat hem door een zijner vereerders, den marquis de Girardin, ter woon werd aangeboden. Nog voor het oogenblik flikkerde in het woud zijn levenslust weer op, doch slechts voor korten tijd. Den 3den Juni overleed hij plotseling; men meent, dat hij zich zelf door vergif gedood heeft; dit is echter nog niet uitgemaakt. Rousseau wordt wel eens met Torquato Tasso vergeleken, doch dan wint hij het verre. Hij was even ijdel misschien, maar minder laaghartig. Rousseau beminde hartstochtelijk de natuur en den eenvoud. Hij was een idealist, maar kon het ideale in het werkelijke leven niet zien. Hettner zegt: ‘Die Wirklichkeit mit ihrer inneren Vernunft und Unumstösslichkeit ist stärker als das schwache eigenwillige Herz mit seiner schrankenlosen Sophistik. Der Zwiespalt bleibt in Rousseau ungelöst. Er ist ein unausgesetster aufreihender Kampf, in welchen das Ich zuletst unterliegt. Fassen wir in dieser Weise die innere zwiespältige Natur Rousseau's als die Erhebung und als die gewaltthätige und einseitige Ueberstürzung der aus langer Erstarrung erwachenden Innerlichkeit, so haben wir nicht blos in Rousseau selbst die vermisste innere Einheit widergefunden, sondern der Charakter Rousseau's gewinnt zugleich eine tiefere, weltgeschichtliche, fast möchte man sagen, typische Bedeutung.’ Onder de nagelaten papieren van Rousseau vond men de Confessions, eene beschrijving van zijn eigen leven, loopende tot 1765. Hij verklaart daarin te openbaren al wat hij gedaan en gedacht heeft, zoodat men geheel zien kan wie hij is. - Het blijkt echter dat zijne ijdelheid hem ook daarbij eenige parten gespeeld heeftGa naar voetnoot1). - De verdiensten van Rousseau voor de taal en den stijl zijn zeer groot. Geruzez, die niet tot zijne bewonderaars behoort, zegt toch: ‘Son style a du nerf et de l'éclat, de la véhémence et de la pureté, et on peut dire qu'il a manié notre langue avec une puissance qu'on n'a point surpassée et qu'il lui a donné une physionomie nouvelle, sans la dénaturer. Son influence a été immense.’ Op het gebied der letterkunde, evenzeer als op het gebied der staatkunde, hebben Rouseau's geschriften een buitengemeenen invloed uitgeoefend. Meer op het laatstgenoemde alleen, maar daarop ook zeer groot, was de invloed van Charles de Sécondat baron de la Brède et de Montesquieu, den 18 Jan. 1689, op zijn vaderlijk kasteel Brède, bij Bordeaux, geboren en in 1712 reeds president van het Parlement aldaar. Zijn eerste werk verscheen in 1721, Lettres Persanes, waarin hij scherp en geestig de gebreken der maatschappij, vooral in Frankrijk, geeselde. Zijn aanval trof wel, maar verontrustte de heerschende partij niet. In 1726 legde hij zijn ambt neder en wijdde zich voortaan geheel aan de beoefening van geschiedenis en staatkunde. Daartoe deed hij eene Europesche reis, welke eindigde met een tweejarig verblijf in Engeland. Voor dat land vatte hij zulk een bewondering op, dat hij het sedert steeds als een ideaal teekende. Nog in de Lettres Persanes had hij de republieken, als er in Zwitserland en de Nederlanden waren, geprezen; van dien tijd af streed hij voor het constitutioneel koningschap. Op zijn kasteel te Brède teruggekeerd, liet hij zijn park op Engelsche wijze aanleggen, en was zoo | |
[pagina 370]
| |
de eerste in Frankrijk, die de kunstige tuinen van le Nôtre verwierp. Hij stelde zich voor eene vergelijkende geschiedenis der staten en der regeeringstelsels te schrijven. Als een gevolg zijner studie verschenen in 1734 de: Considérations sur les causes de la grandeur des Romains et de leur décadence, en in 1748 zijn hoofdwerk Esprit des Lois, hetwelk voortaan een handboek voor de constitutioneele monarchie werd en reeds dadelijk bij het verschijnen een buitengewonen opgang maakte. Binnen anderhalfjaar verschenen er 22 uitgaven van en overal werd het vertaald. Raynal schreef aan de hertogin Louise Dorothea te Gotha: ‘On trouve également cet ouvrage dans le cabinet de nos dames et de nos petit-maitres. Je ne sais si l'enthousiasme sera long, mais il est certain, qu'il ne peut pas être poussé plus loin.’ Zestig jaar oud, was Montesquieu te Parijs gaan wonen en werd daar hooggevierd, vooral in de kringen van de hertogin d'Aiguillon en van mevrouw du Defland; tot dat hij den 20 Febr. 1755 overleed. Bij zijn lijkstatie bevonden zich de magistratuur, de geleerden en de voornaamste kunstenaars van Parijs. Men gevoelde diep het geleden verlies. Montesquieu's geschriften zouden in de toekomst hunne wezenlijke werking erlangen. In minder mate was dit het geval met de geschriften van J.B. Dubos (1670-1742), die in zijne réflexions critiques sur la poésie et sur la peinture duidelijk aantoonde, dat de kunst den mensch uit zijn laagheid verheffen moet; terwijl Charles Batteux (1713-1780) het wezen der kunst in eene navolging der schoone natuur stelde, in zijne hoofdwerken: Les beaux arts réduits à un même principe, in 1746, en Cours des belles lettres, in 1747, te samen uitgegeven onder den titel: Principes de Littérature (1747-55), een werk dat in Duitschland vooral meermalen vertaald en gecommentariëerd werd en daardoor een invloed erlangde, die eerst door Herder, Schiller en Goethe verbroken werd. Alle denkbeelden van den nieuweren of - zoo men zeide - van den verlichten tijd, vindt men als bijeen in de groote Encyclopédie, waarvan de titel luidt: Encyclopédie ou dictionnaire raisonné des sciences, des arts et des metiers, par une société de gens des lettres, mis en ordre et publié par Mr. Diderot; et quand à la partie mathématique par Mr. d'Alembert. Het eerste deel kwam uit in 1751 en was aan den minister d'Argenson opgedragen. Het tweede deel verscheen in 1752. De aartsbisschop van Parijs schreef een herderlijken brief er tegen en de Sorbonne veroordeelde het. De geestelijkheid werkte zoolang, dat op de beide deelen beslag gelegd werd; doch de regeering gaf toch later weer toe; zoo dat in 1753 het derde deel uitkwam. Van 1754-56, Verschenen het 4de 5de en 6de deel avec approbation et privilège du roi. Men was voorzichtig geworden en d' Alembert schreef aan Voltaire: ‘Le temps fera distinguer ce que nous avons pensé d'avec ce que nous avons dit’. Doch toen in 1757 het zevende deel verscheen, barstte er een geweldige storm tegen de Encyclopédie los; vooral lieten de Jezuiten zich er tegen hooren. Het gevolg hiervan was o.a., dat bij besluit van den staatsraad, in 1759, de verschenen deelen verboden en het privilegie om het vervolg te drukken opgeheven werd. Daarom en wijl hij in de materialistische stellingen van Diderot niet deelde, trok d'Alembert zich terug. Niettegenstaande alle | |
[pagina 371]
| |
gevaren en moeilijkheden, zette Diderot evenwel het werk voort, en zoo verschenen in 1766 de laatste 10 deelen. Wel werden de uitgevers toen voor acht dagen in de Bastille geworpen, doch de verkoop werd stilzwijgend toegelaten. Ontzaggelijk was de verspreiding der Encyclopédie. De eerste uitgave bestond uit 30,000 exemplaren, in 1774 bestonden er reeds 4 vertalingen van. Alle grooten der aarde teekenden er op in; van Frederik den Groote af, tot op den groot inquisiteur van Spanje en den khan der Tartaren Sjach Geraï toe. Bijna alle mannen van eenigen naam en verlichting in Frankrijk werkten aan dit groote werk. Hoe zij ook onderling van meening mochten verschillen, zij kwamen toch in hunnen haat tegen fanatisme en tyrannie overeen. Geen hunner had echter de gevaren te doorstaan en de lasten te torschen van Denis Diderot (1712-1784)Ga naar voetnoot1), die in zijne denkbeelden tot het uiterste materialisme overgeslagen was, maar in zijn doen en laten de beminnelijkste aller philosophen van zijnen tijd geweest is. Zijn vader was een welgezeten burger van Langras, die echter hem, toen hij weigerde eenig bepaald vak van studie te kiezen, alle ondersteuning onthield, waarover echter de jonge Diderot zich niet bekommerde, maar zich door les te geven en te schrijven zelf onderhield. In 1743 trouwde Diderot met een jong, braaf en arm meisje, ook al weer tegen den zin zijns vaders. Door verdubbelde inspanning won hij echter de kost voor de zijnen - een zoon en een dochter werden uit dit huwelijk geboren. - Ongelukkig was Diderot's vrouw, hoe zedig en huiselijk ook, te beperkt van verstand en geest om op den duur den levendigen en geestrijken man te boeien. Zoo viel hij in de handen van Mevrouw de Puysieux, eene schitterende en talentvolle vrouw, waardoor Diderot zich tien jaar lang verblinden liet en voor wie hij zijn tijd, geld en eer opofferde, totdat hij eindelijk inzag, dat zij hem steeds bedrogen had. Gelukkiger werkte voor zijn geest en leven eene edeler verbindtenis, sedert 1750 aangegaan met de dochter eener weduwe, mejufvrouw Sophie Voland, een beschaafde en geestige vrouw, die hem tot zijne werken steeds opwekte, een vriendin, aan wie hij zijne innigste gedachten en gevoelens blootlegde, gelijk uit hunne briefwisseling, in 1830 in 't licht verschenen, zoo schoon blijkt. De oorspronkelijke werken van Diderot waren deels wijsgeerige verhandelingen, als Essai sur le mérite et la vertu; Pensées philosophiques; Interpretation de la nature; Lettre sur les sourds et les muets enz.; deels verhalen, Les Byoux indiscrets, in 1748, een lichtzinnig werk; verder tooneelstukken, als l'Humanité ou le de l'indigence; les fil naturel ou les épreuves de la vertu, tableau (1757) en le père de famille (1758); dan de verhalen: Jacques le fataliste, la religieuse en le neveu de Rameau, eerst door eene vertaling van Goethe bekend geworden. Voor de Encyclopédie was hem de beschrijving der arts et metiers opgedragen. Bovendien schreef hij in 1764-67: de Salons, eene beoordeeling van schilderijen, | |
[pagina 372]
| |
verder vele kritische beschouwingen over de dramatiek en andere gedeelten der letterkunde. In één woord over allerlei onderwerpen was hij een tijdlang naast Voltaire de meest gevierde schrijver en beoordeelaar. In 1769 vervaardigde hij het: Entretien entre d'Alembert et Diderot, waarin hij zijn materialisme het duidelijkst ontvouwt. In Frankrijk door de heerschende partij in kerk en staat vervolgd, werd hem door Keizerin Katharina in 1762 een toevluchtsoord in Petersburg aangeboden, hetgeen hij toen echter afslaan moest. Daarop kocht zij zijne bibliotheek - wijl zij gehoord had dat hij ze had willen verkoopen om aan zijne dochter eene huwelijksgift te bezorgen - voor 50.000 livres, onder bepaling dat hij ze voor zijn leven als haar bibliotheek besturen zou, waarvoor hij 1000 livres jaarlijks ontving, doch die zij hem in eens voor vijftig jaar liet uitkeeren. Later drong de Keizerin er nog weer op aan, dat hij haar bezoeken zoude, en dit deed hij dan ook in 1773. Hij begaf zich naar Petersburg en werd daar door Katharina zoo eervol bejegend, dat hij er zich zelf over verbaasde. Het koude klimaat van Rusland konde hij echter op den duur niet verdragen. Hij verliet zijne keizerlijke vriendin en keerde over Nederland naar Parijs terug. - Zijn Voyage en Hollande werd toen geschreven. - Ofschoon toen, 1774, een-en-zestig jaar oud, ging hij toch weer ijverig aan 't schrijven, totdat hij den 30 Juli 1784 aan de gevolgen van eene beroerte bezweek. De Keizerin Katharina kende zijne weduwe levenslang een pensioen toe. Diderot heeft te veel en te vlug geschreven, dan dat de nakomelingschap zijne werken hoog kan waardeeren. Zijne tijdgenooten alleen konden hem op den waren prijs stellen, zij alleen kenden zijne buitengemeene arbeidzaamheid, onbaatzuchtigheid en menschenliefde. Zijn mederedacteur der Encyclopédie, Jean-le-Rond d'Alembert (1717-1783) heeft zich vooral door wiskundige en natuurkundige onderzoekingen eenen grooten naam verworven. In 1750 schreef hij de discours preliminaire, eene wetenschappelijke inleiding voor de Encyclopedie, waardoor hij de aandacht van geheel Europa tot zich trok. Hij was geen minder edel en beminnenswaardig man dan Diderot, en won het van hem in geleerdheid, doch verloor het weer in moed en volharding bij den strijd tegen het obscurantisme. d'Alembert was de zoon van Destouches, een broeder van den dichter en van een bekende salondame, Mevrouw de Tencin. Door zijne moeder te vondeling gelegd, werd hij gebracht naar eene arme vrouw, die het zwakke kind liefderijk verpleegde. d'Alembert, bleef ook tijdens zijn hoogsten roem, deze pleegmoeder trouw aanhangen. Van zijne eigen moeder daarentegen, die den beroemden man gaarne als zoon erkende, wilde hij niets weten. Frederik de Groote noodigde te vergeefs hem herhaaldelijk uit om zich te Berlijn te vestigen, hij gaf hem een jaargeld en bleef steeds met hem in briefwisseling, Keizerin Katharina bood hem een inkomen van 100.000 livres jaarlijks aan, als hij de opvoeding van haar zoon op zich wilde nemen. d'Alembert weigerde, want hij beminde noch rijkdom, noch grootheid. Van 1765 af woonde hij bij zijne vriendin, mejufvrouw l'Espinasse, die hem met de innigste en reinste vriendschap liefhad. Na haar dood trok hij eerst in zijne ambtswoning, als secretaris de l'Académie des sciences, in de Louvre. Den 29 Oct. 1783 overleed hij na een langdurig lijden. Men bejammert wel eens zijne angtvallige voorzichtigheid, zoodat hij | |
[pagina 373]
| |
o.a. in de lofredenen op de gestorvene leden der Akademie de waarheid meermalen te kort deed. In zijn geschrift sur la déstruction des Jesuites, pleitte hij echter duidelijk genoeg voor eene verdraagzaamheid, die bij hem het gevolg was van de overtuiging, dat in vele, vooral metaphysieke onderwerpen, het verstandiger is, een non liquet uit te spreken, dan zich maar dol weg aan de eene of andere opinie te verslingeren. Zoowel uit een litterair als uit een wetenschappelijk oogpunt, zijn van veel geringer waarde de werken van Holbach (1723-1789), wiens Système de la Nature, in 1770 verschenen, algemeen verbazing en schrik verwekte, van Condillac (1764-1780), wiens voornaamste werk is de Traité des Sensations, van den graaf Déstutt de Tracy (1754-1836), die in zijn Éleméns d'Ideologie, (6 tom. 1801-15), een niet te verachten werk, de zoogenaamde methode der natuurwetenschappen op het onderzoek van de eigenschappen des geestes toepast - of, zooals men thans zegt, de ervaring tot grondslag van het onderzoek maakt, zooals bij ons prof. Opzoomer en zijne school, van La Mettrie (1709-1751), die even lichtzinnig leefde als hij dacht; van Helvetius (1715-1771), wiens geschrift sur l'esprit, in 1758, hem veel beroemder maakte dan hij verdiende; van Volney, eigenlijk de Chasseboeuf geheeten, (1758-1820), wiens ruines vroeger druk gelezen werden. Alleen over Friedrich Melchior Grimm, den 28 December 1723 te Regensburg geboren, dienen wij wat meer te zeggen, wijl hij de geniale schrijver was van de Correspondance littéraireGa naar voetnoot1), d.i. van mededeelingen over alle zaken van belang voor wetenschap en kunst in Frankrijk. Deze correspondentie was aangevangen door den abbé Raynal, en wel ten behoeve van Louise Dorothea, hertogin van Saksen - Gotha - Altenburg, van 27 Juli 1747-1754. In 't midden van 1753 was Grimm van tijd tot tijd de correspondent, en weldra liet Raynal hem alles over. De Correspondance was eene geheime briefwisseling, waarin vrij uit over de litteraire produkten, ook die alleen in handschrift bestonden, geoordeeld werd. De Zoning van Pruisen, de Keizerin van Rusland, de Koning van Polen, de Koningin van Zweden, vele vorsten en vorstinnen in Duitschland en andere aanzienlijke personen teekenden er op in. Om de 14 dagen werd de correspondentie verzonden en voortgezet tot 1790. Gedurende Grimm's reizen voerde Diderot ze; van 1773-1775 H. Meister, een secretaris van Grimm. Voor het karakter van Grimm pleit niet, dat hij later van zijne kennis veler geheimen gebruik maakte om vreemde vorsten gewichtige politieke mededeelingen te doen, vooral aan Rusland; ook verschafte zijn ijdelheid hem vele vijanden. Op zijn ouden dag werd hij blind en vluchtte hij, na een groot deel van zijn vermogen door de revolutie verloren te hebben, naar Gotha, waar hij zijne zeer interessante memoires schreef en den 19den Deeember 1807 overleed. Hoe zijne stemming was in 't laatst van zijn leven, blijkt uit het slot van die mémoires, waar hij eindigt met de woorden: S.M. l'Auguste Catharine a bien voulu me permet- | |
[pagina 374]
| |
tre de terminer ma carrière dans les lieux, qui m'ont vu naître, ses bienfaits m'y ont assuré un rang honorable, une retraitre paisible. J'ai rédigé ces mémoires dans les longs loisirs de ma solitude. J'ai vu grandir la jeune famille du prince auprès duquel j'avais passé mes plus belles années. Quelques voyages ont seuls interrompu la monotonie de mes occupations; mais je n'ai jamais connu l'ennui. J'ai pu revoir la France, mais elle ne m'offrait plus que des tombeaux. Je survis à tous mes vieux amis. J'ai dû leur consacrer mes derniers souvenirs. In Frankrijk openbaarde zich gedurende de 18de eeuw eene groote begeerte naar kennis, eene neiging, die wij bij de opkomst en verheffing van den burgerstand telkens zien terugkeeren. Gemeenlijk komt er bij, dat men iets anders wil weten, dan datgene waarin de heeren belang stellen. Dit was een van de oorzaken, waarom de beoefening der natuurwetenschap toen zulk eene menigte beminnaars trok, en niemand deed meer om haar populair te maken dan George Louis Leclerc, graaf van Buffon, (7 Sept. 1707-16 April 1788). In 1739 tot directeur van den Jardin des Plantes benoemd, vatte hij het plan op om eene uitvoerige geschiedenis der natuur te schrijven. In 1749 verschenen de eerste drie deelen van de histoire universelle, générale et particulière. Toen hij stierf, was het met 36 deelen nog niet voltooid; hoewel eenige geleerden hem hunne hulp verschaft hadden. De groote verdiensten van dit werk zit meer in de kunst dan in de wetenschap, die thans ook verouderd is. Hoe oplettend hij op den stijl acht sloeg, kan men nagaan, uit de vele opmerkingen die hij er over gemaakt heeft, zooals: Pour bien écrire, il faut posséder pleinement son sujet; il faut y réfléchir assez pour voir clairement l'ordre de ses pensées et en former une suite, une châine continue, dont chaque point représente une idée; et, lorsqu'on aura pris la plume, il faudra la conduire successivement sur ce premier tracé sans lui permettre de s'en écarter, sans l'appuyer trop inégalement, sans lui donner d'autre mouvement que celui qui sera déterminé par l'espace qu'elle doit parcourir. C'est en cela que consiste la sévérite du style; c'est aussi ce qui en fera l'unité et ce qui en réglera la rapidité, et cela seul aussi suffira pour le rendre précis et simple, égal et clair, vif et suivi. De werken van Buffon hebben uit een litterair oogpunt ook langer hunnen roem gehandhaafd, dan die van Jean Francois Marmontel, (1723-1799), die even oppervlakkig is als J.P. Claris de Florian, (1755-1794) in de even veel gelezene Numa Pompilius, en Gonzalve de Cordoue overdreven en flauwhartig is. Zijne Fables zijn verdienstelijker doch ver beneden die van La Fontaine. Onder de werken, die algemeen gelezen werden en lang hunne waarde behielden, behoort ook de Voyage du jeune Anarcharsis van den abbé de Barthelemy, (1716-1795), waardoor de Franschen weer eens met de Grieken, zoo dan niet geheel juist, toch beter dan vroeger bekend werden. Uit de stemming, die Rousseau in 't leven geroepen had, is het leven en zijn de geschriften van Bernardin de Saint Pierre, (1717-1814) te verklaren. Van zijn jeugd af zwierf hij de wereld rond, vol gevoel voor het leven der natuur, wier eenvoud en liefelijkheid hij dan ook schoon schildert in Paul et Virginie, waarbij hij steeds zijn afschuw voor de gekunstelde maatschappij te kennen geeft, waar het geluk niet te vinden is, veeleer nog in eene Chaumière Indienne, zooals hij die in | |
[pagina 375]
| |
1791 beschreef. Doch de tijd was niet voor rustige Idyllen geschapen. Hard en scherp wrokten de onderdanen tegen de gepriviligieerde heerschers. Eindelijk stond de man op, die stout, scherp en met veel talent die machtige lieden aan den spot der wereld prijs gaf. Het was Pierre Auguste Canon, genaamd Beaumarchais, (1732-1797). Zoon van een Parijschen horologiemaker, was hij door zijne vlugheid en kennis van geldzaken tot een gezeten handelaar geworden, had zich het adeldom gekocht en een hoog ambt aan het hof. Doch in 1771 werd hij genoodzaakt een proces te voeren tegen den graaf la Blache, die hem voor 15,000 fr. wilde bedriegen. Door omkooping gelukte het den graaf het proces te winnen. Beaumarchais, hierover vertoornd, openbaarde nu alle knoeijerijen, die daarbij hadden plaats gehad, hij werd nu op nieuw aangeklaagd en o.a. tot verlies van zijn burgerrecht veroordeeld. Doch intusschen had hij zich tot het publiek gewend, dat hem wegens zijn moed bewonderde en toejuichte. Na zijne veroordeeling gaf o.a. de prins de Conti te zijner eer een gastmaal, hem uitnoodigende met de woorden: Nous sommes d'assez bonne maison pour donner l'exemple à la France de la manière, dont on doit traiter un grand citoyen tel que vous. Na de ontbinding van het zoogenaamde parlement Meaupou, werd in 1776 dan ook het geslagen vonnis vernietigd, terwijl de graaf la Blache daarentegen veroordeeld werd tot uitbetaling van bovengenoemde som, benevens interessen en schadevergoeding. Dit proces had de gebreken der rechtspleging aan den dag gebracht en Beaumarchais konde in het 4de deel van zijne Mémoires met recht zeggen: La nation n'est pas assise sur les bancs de ceux qui prononcent; mais son oeil majestueux plane sur l'assemblée. Si elle n'est jamais le juge des particuliers, elle est en tout temps le juge des juges. Van nog meer geest en talent dan de Mémoires getuigen de beroemde komediën: Le barbier de Séville, (1772) en Le mariage de Figaro, (1781), die zulk een gerucht maakten dat zij als het voorspel der revolutie beschouwd worden. De bediende wint het hier van den heer. De nietigheid van den geboorteadel was nog nooit zoo openlijk aan de kaak gesteld. Geheel Frankrijk juichte de woorden van Figaro toe als hij zegt: Parceque vous êtes un grand Seigneur, vous vous croyez un grand génie! Noblesse, fortune, un rang, des places, tout cela rend si fier! Qu'avez vous fait pour tant de biens? Vous vous êtes donné la peine de naître et rien de plus. De geheele oude maatschappij kreeg door deze beide stukken, die in alle steden van Frankrijk herhaaldelijk vertoond werden, den laatsten knak. De mannen der revolutie zullen wij hier niet meer behandelen; de geschriften van Mirabeau en van Siéyès behooren meer tot de staatkundige geschiedenis dan tot die der letterkunde. Ook den dichter der Marseillaise, in 1792 te Straatsburg vervaardigd, Joseph Rouget de l'Isle (1760-1835) zal ik slechts noemen en deze beschrijving eindigen met den naam van den uitstekenden lier- en idyllendichter, den ongelukkigen André Chenier (1762-1794), wiens schoone elegie: ‘la Jeune Captive’, gedicht in de gevangenis op een jong meisje, Madem. de Coigny, even als hij een slachtoffer van het schrikbewind, hier eene plaats moge vinden: | |
[pagina 376]
| |
L'épi naissant mûrit de la faux respecté;
Sans crainte du pressoir, le pampre tout l'été
Boit les doux présents de l'aurore;
Et moi, comme lui belle et jeune comme lui,
Quoique l'heure présente ait de trouble et d'ennui,
Je ne veux pas mourir encore!
Qu'un stoïque aux jeux secs vole embrasser la mort,
Moi je pleure et j'espère. Au noir souffle du nord
Je plie et relève ma tête.
S'il est des jours amers, il en est de si doux!
Helas! quel miel jamais n'a laissé de dégoûts?
Qu'elle mer n'a point de tempête?
L'illusion féconde habite dans mon sein;
D'une prison sur moi les murs pèsent en vain,
J'ai les ailes de l'espérance.
Échappée au réseau de l'oiseleur cruel,
Élus vive, plus heureuse, aux campagnes du ciel
Philomèle chante et s'élance!
Est-ce à moi de mourir? Tranquille je m'endors
Et tranquille je veille, et ma veille aux remords
Ni mon sommeil ne sont en proie.
Ma bienvenue au jour me rit dans tous les yeux.
Sur des fronts abattus, mon aspect dans ces lieux
Ranime presque de la joie.
Mon beau voyage enfin est si loin de sa fin!
Je pars, et des ormeaux qui bordent le chemin
J'ai passé les premiers à peine.
Au banquet de la vie à peine commencé,
Un instant seulement mes lèvres ont pressé
La coupe, en mes mains encore pleine.
Je ne suis qu'au printemps, je veux voir la moisson,
Et comme le soleil, de saison en saison,
Je veux achever mon année.
Brillante sur ma tige, et l'honneur du jardin,
Je n'ai vu luire encor que les feux du matin,
Je veux achever ma journée.
O mort, tu peux attendre; éloigne, éloigne-toi:
Va consoler les coeurs que la honte, l'effroi,
Le pâle désespoir dévore.
Pour moi Palès encore a des asiles verts,
Les amours des baisers, les muses de concerts:
Je ne veux pas mourir encore.
| |
[pagina 377]
| |
Ainsi, triste et captif, ma lyre toutefois
S'éveillait, écoutant ces plaintes, cette voix,
Ces voeux d'une jeune captive;
Et secouant le joug de mes jours languissants,
Aux douces lois des vers je pliais les accents
De sa bouche aimable et naive.
De invloed der Fransche litteratuur op het leven en de letterkunde van de overige volkeren Europa's is zeer groot geweest. In Spanje deed de geleerde en edele Campomanes door woord en daad al wat mogelijk was om dat land uit de dommeling te wekken, waarin de priesterschap het als getooverd had. In de letterkunde poogden eenigen het drama in Spanje weer te verheffen, Thomas de Yriarte, en de edele Jovelanos waren de besten, doch geen hunner bereikte de voortreffelijkheid van vroeger eeuwen. Door den nieuwen geest opgewekt, traden er ook in Italië edele en groote mannen op, die over wetgeving en staathuishoudkunde de schoonste denkbeelden ontvouwden. P. Berri, Becaria, en Filangieri hebben stellingen verkondigd, waarvan thans eerst recht de waarde gevoeld wordt. Hunne geschriften behooren echter niet tot de eigenlijk gezegde letterkunde. Goldoni, (1707-1797), de vervaardiger van vele tooneelstukken, waarin hij meermalen de stof aan Engelsche romans, van Richardson en Fielding, ontleende, en Vittorio Alfieri, (1749-1803), die in zijn drama's nooit vergeet zijne vurige vrijheidsliefde te verkonden, werkten wel in den geest der nieuwe richting; doch verhieven zich niet hoog genoeg om op den duur den roem op te houden, dien hunne tijdgenooten hun gaven. Geheel anders ging het in Duitschland. Wat in Engeland en Frankrijk was ontkiemd en opgegroeid, kwam daar tot volle rijpheid. |
|