Handleiding tot de geschiedenis der letterkunde. Deel 2
(1873)–Willem Doorenbos– Auteursrechtvrij
[pagina 304]
| |
IV.
| |
[pagina 305]
| |
belangen van zijn vaderland. In Italie had hij aan een vriend geschreven: ‘Zoo iemand, heeft de Godheid mij eene hartstochtelijke liefde voor het schoone en goede ingeboezemd. Nooit heeft Ceres hare dochter Proserpina met zulk een overdroten ijver gezocht, als ik het idee van 't schoone in alle vormen najage. Wilt gij weten waar ik naar streef? Met 's Hemels hulp naar onsterfelijken roem. En wat ik doe? Ik laat de vleugels groeien, om mij voor te bereiden tot de vlucht.’ Vroeger dan hij dacht, werd hij geroepen de tolk te worden van Engelands krachtigste mannen en hevigste revolutie. Als ernstig Christen begon hij in 1641 de Anglikaansche kerk aan te vallen en schreef over de reformatie der kerk van Engeland, of Reformation, over het bestuur der kerk, The reason of Church Government, over de prelaten en de bisschoppelijke waardigheid, of Prelatical Espiscopacy, en eenige andere geschriften, waarmede hij de staatskerk een duchtige afbreuk deed. Zijn eigen levenservaringen waren intusschen niet gelukkig. Hij huwde in 1643 met de dochter van een landedelman, Mary Powell, wie echter het kalme leven van den statigen republikein niet aanstond en die daarom naar haar familie terug ging, hetgeen Milton later, toen het Parlement triomfeerde, vergold door zijnen schoonvader en diens familie in zijn huis op te nemen, en dus tegen vervolging te beschutten. In 1645 verzamelde hij zijne lyrische gedichten, in éénen bundel, die bevatte Odes, Sonnets, Songs, Psalms en Miscellanies. De voortreffelijkste stukken daarin zijn wel: l' Allegro and il Penseroso, schilderingen van 't leven, volgens de voorstelling van een vroolijk en van van een somber gemoed. Taal en gedachten zijn hier even fraai als diep. Zijn ongelukkige echt deed hem ove rhet huwlijk schrijven en de vrijheid tot echtscheiding bepleiten. Ook vervaardigde hij eene verhandeling over de opvoeding, waarbij hij op zelfstandigheid, geestkracht, liefde voor deugd en kennis den hoogsten klem legde. Beide werken, die nog heden der kennismaking overwaardig zijn. In zijnen tijd echter trok meer de aandacht de Areopagitica, die hij aan het lange Parlement richtte, toen dit voornemens was de vrijheid der drukpers te beperken. Zelden worden woorden, waar een zoo ruime opvatting van 't leven in doorstraalt, uitgesproken; geen wonder dat later Mirabeau, toen ook in Frankrijk tegen de opheffing der censuur gestreden werd, het werk van Milton vertaalde, als de beste verdediging er van. Milton is de profeet van de eerste Engelsche revolutie, zooals Cromwell de held er van was. De een drukte even goed door het woord den geest er van uit, als de andere door zijne daaden de grootheid er van voor 't verschrikt Europa deed schitteren. In 1649, onmiddelijk na de onthoofding des konings kwam Miltons beroemde werk, over het koningschap en de overheden, in 't licht: The tenure of Kings and Magistrates, waarin de leer der volkssouvereiniteit in de uiterste consequentie ontwikkeld wordt, en dus het recht der bestaande demokratische regeering in het volle licht gesteld. Hij kreeg nu een staatsambt en werd secretaris bij | |
[pagina 306]
| |
het ministerie van buitenlandsche zaken. Krachtig verdedigde hij de daden der republikeinsche regeering, tegen de Ikon Basilike, koningsbeeld, van Gauden, bisschop van Exeter, in zijn Ikonoklastes, den beeldenstormer, en toen de beroemde Salmasius, professor te Leiden, hier tegen opkwam en de koningsmoorders aanviel, vervaardigde hij in 1651, op verzoek van den staatsraad, zijn beroemde Defensio pro populo anglicano; in 1654 voegde hij daarbij nog eene tweede verdediging Defensio secunda. Het ongeluk vervolgde sedert den dichter; zijne oogen hadden door zijne aanhoudende studiën zooveel geleden, dat hij eindelijk geheel van het gezicht beroofd werd; zijne vrouw stierf in 1652; in 1656 weder gehuwd, stierf ook deze echtgenoote in 1657. In 1663 trad hij nog in den echt met Elizabeth Minshull, die hem door zijnen geneesheer aanbevolen was, en die hem 53 jaren overleefde. Na de restauratie der Stuarts, werd Milton uit zijne openbare bediening ontslagen en zoude in rechten betrokken zijn, als zijne vrienden hem niet gered hadden. Hij werd dus in de amnestie besloten, ofschoon niettemin zijne werken door beulshanden verbrand werden. Milton leefde voortaan een innerlijk leven, waar het schoonste epos, dat de Engelsche letterkunde kan aanwijzen, zijnen oorsprong aan te danken heeft. Het Paradise lost, Paradijs verloren, waaraan hij in 1658 begonnen was, werd in 1667, in 10 zangen verdeeld, voor 't eerst uitgegeven. In 1674 verscheen echter eene nieuwe uitgave, die, eenigszins gewijzigd, in 12 zangen verdeeld was. Het gedicht begint met eene inleiding, waarin de dichter den inhoud opgeeft. Het is des menschen val en het verlies van Eden. De slang, of liever Satan in die gedaante, is er de bewerker van. Satan was, ten gevolge van zijnen opstand tegen God, met zijne millioenen saamgezworenen, uit den hemel verdreven en in de diepte der hel ter nedergestooten. De dichter beschrijft de verblijven der ellende, waar Satan, van zijne bedwelming bekomen, zijne lotgenooten oproept, om met hen eenen nieuwen aanval op den hemel te beramen, wijl daar het plan bestaat om eene nieuwe wereld met nieuwe bewoners te scheppen. Dat werk Gods wil hij belemmeren en dit wordt een punt van beraadslaging bij de algemeene vergadering der helsche geesten, welke in het pandaemonion, het paleis van Satan aangelegd wordt. De beschrijving er van luidt aldus: ‘Eensklaps steeg een groot, tot een tempel ingericht gebouw, als uit een nevel, onder het geluid van liefelijke akkoorden, uit de aarde op; het was omringd en geschraagd door kolommen en Dorische zuilen, met gouden kroonlijsten gedekt, overvloedig versierd met alles, wat de bouwkunst in friezen, kornissen en kunstrijk beeldwerk heerlijks en schoons bevat, de gewelven van het dak waren met goud overtrokken. In statige hoogten verhieven zich de pilaren; weldra openden zich de metalen vleugeldeuren, die het oog een schoonen aanblik in een ruime zaal van gepolijst marmer gaven. Door tooverkracht daalden van de hooge gewelven eene menigte schitterende lampen en flikkerende kronen, die, voortdurend met asphalt en naphta gevuld, een licht verspreidden, den gesternden hemel gelijk.’ Het tweede boek beschrijft de debatten, door de helsche vergadering gehouden. Men besluit de nieuwe schepping te onderzoeken, Satan zelf neemt die taak op zich en begeeft zich naar de poorten der hel. ‘Zoo ijlde de Satan steeds voorwaarts, totdat hij ten laatste de muren der hel en hare drie poorten bereikte; welke driewerf zich tot aan het reusachtige dak verhieven; drie van hare vleugelen waren van koper, drie van ijzer en drie van diamantrots; alle waren ondoordringbaar en door nooit verteerend vuur omringd. Voor elke zijde der deuren lag een ijzingwek- | |
[pagina 307]
| |
kende gedaante. De eene vertoonde ten halven lijve de gestalte van eene schoone vrouw, doch eindigde van onderen in de gedaante van eene slang, die met een doodelijken angel gewapend en met vele schubbige ringen omkleed was; om haar midden woedde een bende helsche honden, die met hunne muilen als van Cerberus allen schrik aanjoegen door hun afgrijsselijk en luid gehuil. Zij kon echter, wanneer het helsch gejoel haar hinderde, ze in haar ligchaam terugtrekken, waar zij, hoewel ongezien, toch niet ophielden met hun gebas en gehuil; het is het beeld der zonde. De andere gestalte was zwart als de nacht, grimmig als de furiën, schrik-kelijk als de hel. Zij zwaaide een vreesselijken werpschicht; wat haar hoofd moest beteekenen, had een koningskroon opgezet. Toen Satan naderde, verhief het monster zich van zijne zitplaats en kwam hem met schrikverwekkende schreden, waaronder de hel dreunde en daverde, tegemoet. De onverschrokken Vorst der duisternis verwonderde zich er over wat dit zijn konde; slechts verwonderde hij zich, omdat hij alleen voor God en Zijn Gezalfde bevreesd, voor geen geschapene wezens schrikken kon. Het was de dood.’ - Uit de hel geraakt, zet Satan zijnen tocht voort door den bajert, die door den dichter in het laatste gedeelte van den tweeden zang beschreven wordt. In den derden zang worden wij naar den hemel verplaatst God de Vader houdt een gesprek met God den Zoon, en deze biedt zich aan als een zoenoffer voor de toekomstige ongehoorzaamheid van den mensch. God neemt dit aanbod aan, beveelt de menschwording van den Zoon, voorspelt Zijne verhooging boven alle machten in den hemel en op aarde; waarop hem lof en eer door het geheele geestenheir van den hemel wordt toegebracht. Aan 't einde van dezen zang ontmoet Satan Uriel, den engel der zon; hij vraagt hem naar den weg tot de pasgeschapen aarde en stijgt daarhenen in de gedaante van een engel des lichts. In den vierden zang wordt het paradijs en het eerste menschenpaar beschreven. ‘Twee wezens van het edelste uiterlijk stonden daar met opwaarts gerichte ligchamen, als goden, met aangeboren grootheid, In natuurlijke majesteit toonden zij dat hun de heerschappij over al het geschapene aangewezen was, eene macht die zij waardig schenen. Uit den goddelijken opslag van het oog straalde het beeld van hun goddelijken Schepper, waarheid, wijsheid met strenge en reine heiligheid. Anders geleken zij elkaar niet en ook verschilden zij in geslacht. Tot verheven bespiegeling en krachtig werk scheen hij geschapen zij, de bekoorlijke, tot zachtmoedigheid. Hij was door zichzelven voor God, zij door hem voor God; zijn verheven en open voorhoofd, zijn goddelijke blik waren het teeken van gezag. Van zijn hoofd golfden mannelijke hyacinthenlokken tot op de breedte zijner schouders. Zij daarentegen droeg haar goudgeel hoofdhaar los en ongebonden, als een fladderende sluier. Het was als de ranken van den wijnstok, in kronkelende ringen gekruld en hing tot beneden de slanke heupen. Nog was niets verborgen, geene oneerbare schaamte, noch onteerende eere was er omtrent de dingen der natuur. Hoe hebt gij, o spruiten der zonde! de reinheid der menschen verward met den blooten schijn en uit het leven der menschen zijn gelukkigst deel, de onbevlekte onschuld en kinderlijke eenvoud verbannen! Zoo gingen zij hand aan hand zonder gewaad, zonder zich voor den blik van God of engelen te schamen; zoo zonder eenige booze aof onreine agedachten; het liefelijkst paar, aanminniger dan eenig | |
[pagina 308]
| |
paar, dat na hen zich ooit in zoete omhelzingen verheugde. Adam, de krachtigste boven al de uit hem geboren zonen, Eva, de schoonste boven hare dochteren.’ Treffend schildert de dichter hoe de nijd en alle lage hartstochten in het gemoed van Satan zich verheffen bij het zien van dit edel geslacht. Hij verschuilt zich in hun nabijheid en hoort hunne gesprekken, en daaronder welk gebod zij moeten onderhouden, en welke straf op de overtreding er van staat. Gabriël, de beschermengel van Eden, verneemt echter van Uriël, dat de booze geest zich naar het paradijs had begeven. Bij het aanbreken van den nacht, toen hij reeds Eva door een droom had verontrust, wordt hij door de wachten ontdekt, en voor Gabriel gevocrd, die hem ondervraagt en daarna uit Eden zet. In den vijfden zang verhaalt Eva haren droom aan Adam, die haar gerust stelt. Daarop doen zij hun gebed aan den ingang van hun lustpriëel. ‘Reeds naderde op paden van rozen de morgen in het oosten en bezaaide de aarde met oostersche parelen, toen Adam ontwaakte; gelijk altijd was zijn slaap verkwikkend en licht; enkel door het geruisch der suizende bladen, het gemurmel eener beek of het helder morgenlied der vogelen was hij afgebroken. Groot was zijne verwondering, toen hij Eva nog niet ontwaakt en met verwilderde lokken en gloeiende wangen in een onrustige sluimering vond. Half opgericht op zijne zijde leunend, bukte hij, met blikken vol hartelijke liefde, over haar henen; in zoete droomerijen beschouwde hij hare schoonheid, die, slapend of wakend, steeds een aanlokkelijke bevalligheid vertoonde. Met eene stem, zacht als die waarmeê Zefier de bloemen toeademt, lispelt hij, terwijl hij hare hand teeder drukt, nauwelijks hoorbaar: ‘ontwaak, mijne schoonste; mijne bruid, mijne laatstgevondene, mijn laatst en dierbaarst geschenk des Hemels! ontwaak, o mijn alles, mijn altoos nieuw genoegen! de morgen straalt, het bedauwde veld noodt ons uit; wij verliezen de schoonste uren, waarin wij zien kunnen, hoe onze planten opschieten, hoe de mirt en balsem geuren druipt, hoe de Natuur hare kleuren mengelt, hoe de nijvere bij van de bloemen vloeibare zoetheid inzuigt,’ Zoo lispelend wekte hij haar. Weldra ontvangen beiden een bezoek van den engel Raphaël, afgezonden om de menschen voor de listen van Satan te waarschuwen; hij verhaalt hun den opstand der Engelen en hunne verdrijving uit den hemel. De driedaagsche strijd, die eindelijk door het verschijnen van den Zoon op het slagveld beslist werd, wordt in dit en in het volgende boek uitvoerig beschreven. In den zevenden zang verhaalt de Engel hoe God de wereld geschapen heeft en wordt de glansrijke terugkomst van den Messias in de gewesten der heerlijkheid voorgesteld. In den volgenden zang antwoordt Adam met het verhaal van hetgeen hij in 't paradijs ondervond, zijn gesprek met God en de ontmoeting van Eva en hunne vereeniging. In den negenden zang wordt vermeld wat er na het vertrek van Raphaël in het Paradijs voorviel. Satan was des nachts teruggekeerd en had zich in de slapende slang verborgen. Den volgenden morgen vindt hij Eva alleen aan den arbeid, hij weet het zoo verre door zijne vleiende redenen te brengen, dat zij eindelijk van de verbodene vrucht eet en daarna Adam ook in 't verderf lokt. Droevig berouw volgt die daad op den voet. In den tienden zang zien wij de schuldigen veroordeeld, om het Eden te verlaten. De Zonde en de Dood verlaten daarop hunne akelige | |
[pagina 309]
| |
verblijven en begeven zich naar de bovenwereld. Weldra gaat Satan naar zijne volgelingen terug en doet in het Pandaemonion verslag van zijne daden. Het boek eindigt met Gods voorzegging, dat zijn Zoon eens de poorten der hel, de Zonde en de Dood overwinnen zal. Hiermede troosten Adam en Eva zich en zoeken door berouw en onderwerping den vrede met God. In den elfden zang verneemt men hoe God wel het berouw van Adam heeft aangenomen, maar zij niettemin gelast worden het Eden te verlaten. De aartsengel Michael wordt afgezonden om dit bevel klem bij te zetten. Hij toont Adam in een visioen het lot der menschen vóór den zondvloed. In den twaalfden zang wordt dat gezicht voortgezet. Adam wordt getroost door het lot der menschen na den zondvloed, doch bovenal door eene schilderij van de menschwording des Heilands, zijn dood, opstanding, hemelvaart en latere terugkomst op den Doemsdag. Zoo verwijderen zich Adam en Eva dan gelaten uit het paradijs: ‘Nog eenmaal zagen beiden achter zich om en ontwaarden het oostelijke gedeelte van den hof, waarin zij pas geleden nog zoo gelukkig leefden, nu geheel door vlammende zwaarden omgeven, en de poorten met vurige wapenen en schrikkelijke gestalten bezet. Stil rolden eenige tranen uit hunne oogen; doch zij wischten ze weldra van hunne wangen; voor hun gezicht lag de geheele ruime wereld, waarin zij een schuil en rustplaats zouden vinden, terwijl de hemelsche Voorzienigheid hen begeleidde. Zoo gingen zij hand aan hand met wankelenden tred voorwaarts en namen hunnen eenzamen weg door de velden van Eden. De Paradise Lost van Milton is eene dichterlijke Theodicee volgens protestantsche, doch niet calvinistische begrippen. Hij volgt de arminiaansche meeningen, die de macht van den vrijen wil erkennen. Men zoude het gedicht met Dantes Commedia kunnen vergelijken, hoewel de Italiaan het in plastiek van den Engelschman wint. Ernst en diepte van gemoed is bij beiden; de krachtige en edele porsoon van Milton komt in 't gedicht duidelijk voor den dag en geeft er iets tragisch aan. Voorts bevat het de roerendste ontboezemingen en de treffendste tooneelen, waar hemel, aarde en hel met alle hunne wonderen samenwerken om den lezer te schokken. De liefelijke eenvoud van het menschenpaar in 't paradijs, de rustige verhevenheid der Godheid en de stoute trots van Satan worden met groot talent er in voorgesteld. Ook is de melodie der verzen geheel in overeenstemming met den inhoud van hetgeen geschilderd wordt. Het is vervaardigd in rijmlooze verzen, de blanc verse, die aldus door Milton voor het eerst in het epos werden ingevoerd. Als eene aanvulling er van verscheen in 1671 het Paradise regained, het weergewonnen paradijs, dat minder dichterlijke schoonheid, doch meer theologische wijsheid bevat. In vier zangen verdeeld, wordt er de verzoeking van Christus door Satan in behandeld. Ook hier is Miltons meening over het wezen en den oorsprong der zonde de hoofdgedachte van 't stuk. In den eersten zang is Jezus gedoopt en neemt nu de taak op zich Satan te bestrijden. Daartoe begeeft hij zich naar de woestijn, waar Satan hem in de gedaante van een ouden boer te gemoet treedt en zijn gedrag poogt te rechtvaardigen. In den volgenden zang vinden wij een gesprek van de helsche geesten onderling en de poging van Satan om Christus door eenen heerlijken maaltijd en door schitterenden rijkdom te verleiden. In den derden zang duurt die verzoeking van Satan voort. Nu zoekt hij op | |
[pagina 310]
| |
de eerzucht van Gods zoon te werken, door hem de schitterende rijken van Azië aan te wijzen en hem de heerschappij er over aan te bieden. In den vierden zang wordt de groote macht van Rome en de heerlijke roem van Athene Christus voorgehouden; doch niets vermag dezen te doen wankelen. In de woestijn moet Christus daarop nog een geweldigen storm doorstaan, waarna Satan weer verschijnt en hem op de tinne des tempels plaatst en alle heerlijkheid der aarde in eens aanbiedt; doch ook nu wordt hij versmaad en tot zwijgen gebracht. Het gedicht eindigt met een heerlijken lofzang der Engelen, die den zoon Gods na zijn vasten komen dienen en hem lof en eere toebrengen over zijn goddelijk gedrag. - Des dichters groote kennis komt vooral te voorschijn bij de prachtige beschrijving van Babylons, Romes en Athenes grootheid. Het schijnt dat hij zich zelf door dit gedicht heeft willen troosten over het verlies van de schitterende voordeelen, die hij als volgeling van Karel II zoude hebben kunnen genieten. Het laatste werk van Milton is de Samson Agonistes, een drama, geheel in den trant van Vondels treurspelen, vervaardigd in 1671. Het is een schoon en krachtig gedicht ter eere van den moedigen strijder Gods. Als of de dichter zich zelven bedoelde, schildert hij dien gehoonden blinden reus, bij wien, wat hem ook gebeure, hooghartigheid en vast geloof aan de eindelijke zegepraal der waarheid niet verloren gaat. Heerlijk zijn de reizangen in dit drama gevlochten, vooral die, waarin de onderworpen en op den nek getrapte deugd zich als de phenix weer eenklaps verheft, en in jeugdiger gestalte schitterender praalt dan ooit te voren. Had Milton 1688 kunnen zien, hij had in Willem III dien Simson erkend. De dichter stierf den 8 November 1671 en werd in de kerk St. Gilles te Londen begraven. 2. Den roem en eer, die Milton niet begeerde, werd Samuel Butler deelachtig. Hij was in 1612 te Strensham, in Worcesterhire, geboren uit eene landbouwers familie. Hij studeerde te Cambridge of te Oxford, doch overigens is weinig van zijn leven bekend. Hij is in dienst geweest van de gravin van Kent, later in die van Sir Luke, een getrouw dienaar en vrederechter van Cromwell, en werd eindelijk secretaris van lord Cirbury. Van zijne populariteit heeft hij geene geldelijke voordeelen getrokken, slechts eens kreeg hij van Karel II, die zijn gedicht altijd bij zich droeg, een geschenk van 300 pond; hij stierf in armoede, in 1680, en werd op kosten van een vriend in de St. Pauluskerk begraven. Eerst zestig jaar na zijn dood richtten zijne bewonderaars een gedenkteeken voor hem op in de Westminster-abdij. Butler heeft zijnen roem te danken aan de Hudibras, een komiek heldendicht, waarin hij de stijve en grommige Puriteinen geeselt, wier heldendaden hij aan den spot van het algemeen prijs geeft, een onderwerp dat de cavaliers aan 't hof van den lichtzinnigen Karel II tot aanhoudende scherts en hoon aanleiding gaf. De huichelende schijnheiligheid wordt ook werkelijk door den dichter diep getroffen. De inkleeding is naar Don Quichote genomen, doch de inhoud overtreft het voorbeeld niet. Sir Hudibras, waarschijnlijk een karikatuur van Sir Luke, een vrederechter, is overal en altijd met zijn klerk in de weer om de volksvermaken, die door het Parlement verboden waren, te verstoren en de feestvierenden te astraffen. a Vooral awerden ade beerengevechten, waar 't Engelsche volk | |
[pagina 311]
| |
dier dagen zooveel vermaak in schiep, door de Puriteinen vervolgd. Zelfs had eens een peloton soldaten moeten oprukken om de beeren, die men gegrepen had, dood te schieten. Sir Hudibras is een lafaard en een huichelaar. Het gedicht is in negen zangen vervat. De inhoud er van wordt door den dichter in de volgende verzen opgegeven, die wij, om de lezers ook daarmee bekend te maken, volgens de hoogduitsche vertaling van Eiselein, hier plaatsen: 1. Welch hohen werth Sir Hudibras,
Sein knappe auch und Gaul besass,
Und wie er ritt auf Abenteuer,
Sing' ich zuerst auf meiner Leier.
Das Lied von Bären und Gebrüder
Bricht mitten ab, kommt aber wieder.
2. Vernehmet Katalog und Thaten
Der Thiere brav wie der Soldaten,
So Hudibras der grosze Held
Aufforderte im offnen Feld.
Schlug sich mit Talgol, warf den Petz
Bekam Fidlero in sein Netz,
Den er sofort mit runder Schliesze
Gefangen setst im Burgverliesze.
3. Die Schaar, die vorhin war reiszaus
Gelaufen, kam zu neueM Strauser,
Sir Hudibras wird abgeschmiert,
Gefangen und davon gefuhrt.
Man stürmt voll Grimm das Zauberschlosz,
Laszt munter dann Fidlero los,
Und Hudibras und Ralfo müssen
Statt seiner in dem Blocke büsszen.
4. Da nun von Teufelei und List
Sir Hudibras gefesselt ist,
Knüpft Amor seine Fäden an,
Und reclamirt den theuren Mann.
Frau Igelzart erzeigt dem Armen,
Ihr Mitleid und ihr grosz Erbarmen,
Er schwört ihr Liebe immerfort,
Und sie befreit ihn auf sein Wort.
5. Sir Hudibras in heiszem Streite
Mit Ralf sich um ein Haar entzweite,
Als Beide ein vermummter Zug,
Erschreckt mit Larmen und unfug.
Sie lassen ihn nicht unberührt
Und werden garstig abgeschmiert.
6. Der Ritter is des Zweifels voll,
Ob ihm die Dame werden soll.
| |
[pagina 312]
| |
Dies zu erfahren, zieht er kühn
Zu Sidrophil dem Zaubrer hin.
Viel Streit und Redens führen sie
Von Schwarzkunst und Astrologie,
Bis Zank sich endet als Gefecht,
Worin der Held den Zaubrer schlagt.
7. Wie Hudibras den Ralfo eben,
So hat auch Ralf ihn aufgegeben,
Sie treffen bei der Wittwe ein,
Zu klaffen Ralf, sein Herr zu frei'n.
Die Dame regalirt mit Tanz
Und Maskerade von Popanz,
Wo Ralf den Ritter sich bei Nacht
Wegstielht und mit ihm Reiszaus macht.
8. Rebellen liegen sich in Haaren
Um irdisch Gut und kirchenwaaren,
Die sie geplündert; denn hievon
Will jeder seine Portion,
Just in dem eignen Schatzungfusz,
Wonach man ihn taxiren musz.
Jedoch, dasz wups im Sturmgewitter
Cromwell verschied, fiel ihnen bitter.
9. Nachdem sich Hudibras bei Nacht,
Mit Ralfo aus dem Staub gemacht,
Will er der Liebe zartes Werben
In einen Rechtsprocesz verderben;
Geht auch zum Advokaten hin,
Um Rath deszhalben einzuzieh'n.
Allein vorher versucht er doch,
In einem Brief die Milde noch.
Met dezen brief en het weigerend antwoord sluit de Hudibras, die dus tot geen voldoend einde gekomen is, hoewel in 1663 reeds het eerste. gedeelte verscheen, zooals het tweede in 1664 en het derde in 1678. 3. Met de restauratie der Stuarts begon tegelijk de groote invloed van Frankrijk op de zeden en denkwijze van de heerschende partij in Engeland. In de letterkunde bleek dit niet minder dan in de regeering. Wel bijzonder zochten de Stuarts het tooneel, dat onder de Puriteinen bijna geheel te gronde gegaan was, weder te herstellen en in hooge eere te brengen. Dit gelukte hun alleen wat het uiterlijke betrof. De stukken zelve waren gemeenlijk geestelooze voorstellingen van het door en door bedorven leven der hoogere standen en vooral van het hof onder de Stuarts. De talentvolste dichter van dien zedeloozen en dus zwakken tijd was John Dryden, in 1631 te Oldwinckle, in Northampton, geboren. Hij was de oudste van 14 kinderen en gebruikte al in 1649 zijne gaven om zich begunstigers te verschaffen. Zooals zijn geheele leven door wendde hij zich tot de heerschende partij en schreef een lofdicht op Cromwell, | |
[pagina 313]
| |
die pas overleden was en op lord Hastings. Pas was echter Karel II teruggekeerd, of hij dichtte een welkomstgroet aan dien koning Astraea redux, en bij zijne kroning (1661), Panegyric to His sacred Majesty, een lied waarin hij de hoogste jubeltoonen aansloeg. Sedert volhardde hij in deze aanhankehjkheid en voegde zich zoozeer naar zijnen meester, dat toen deze meer en meer zich naar het katholicisme neigde en eindelijk Jacob II openlijk deze dienst aannam, de voormalige Puritein ook evenzoo van geloof verwisselde. Ja zelfs omdat de Stuarts het tooneel beminden, werd Dryden een tooneeldichter. Aldus vervaardigde hij van 1663-1670 vele stukken, zooals The Indian Emperor, Tyrannick love or the royal martyr, the conquest of Granada en vele andere treur en blijspelen of beide tegelijk, wat men toen tragicomedien noemde. Allen waren in navolging der Franschen in berijmde verzen geschreven. Het drama Amboina, of de wreedheid der Hollanders, is alleen in proza. Dryden had echter geen aanleg voor de dramatiek, van daar dat er bijna geen handeling en volstrekt geen motivering of ontwikkeling van karakters in te vinden is. Ook waren zijne denkbeelden over de dramatische poezie, die hij in een Essay on Dramatic Poetry blootlegde, onjuist en verward. - Door rijmen te maken en heroische personen te laten optreden, meende hij Corneille, door geestverschijningen en gevechten in zijn stuk te brengen, meende hij Shakspeare na te doen. Toch werden Drydens stukken langen tijd zoowel door het hof, als door de overige toeschouwers zeer bewonderd; hetgeen men echter ook aan de nieuwe costumen, decoratien en machinerien toeschrijven mag. Dryden werd voor wetgever en het voorbeeld van de verhevene tragoedie gehouden, tot de bekende Georg Villiers, hertog van Buckingham, met hulp van eenige letterkundigen, waaronder ook Butler, Dryden scherp en geestig bespotte en zijne stukken parodieerde in eene komedie, The Reheasal, het debut. In 1671 werd dit stuk gespeeld en kreeg de lachers, tot onze eeuw toe, geheel op zijne zijde; zoodart de heroische tragoedie in den trant van Dryden weldra geheel van het tooneel verdween. Dryden was echter niet geheel verslagen; met nieuwen moed zette hij zich nu tot de vervaardiging van blijspelen, zooals Mariage à-la-Mode en de Assignation. Hij veranderde the Tempest van Shakspeare in een spectakelstuk en bewerkte de Paradise Lost tot een drama, onder den titel van: the State of Innocence. In 1675 gaf hij weder eene tragoedie, Aureng-zebe, uit, welk stuk door vele anderen werd gevolgd, zooals All for Lowe, Don Sebastian, Amphitryon, Cleomenes en Love triomphant. Dryden heeft door zijne dramatische werken de Fransche theoriën naar Engeland overgebracht en voor geruimən tijd er ingang doen vinden. Zijne voorbeelden waren: Corneille en Racine voor de dramatiek en Boileau voor de overige dichtsoorten. De netheid en regelmaat der Franschen is hem dus evenzeer eigen als hunne dorheid en geringe verheffing. In zijn veel geprezen gedicht, Annus mirabilis, beschrijft hij de ongevallen van 1667, de pest en brand te Londen en den inval der Hollanders in Engeland. Toen Milton het gelezen had, prees hij wel den vorm der verzen en de juistheid der beschrijvingen, maar meende toch dat echt dichterlijke gloed er aan ontbrak. Dryden abezat wel een scherp oordeel en een | |
[pagina 314]
| |
juisten blik, maar geen innig gevoel noch ware geestdrift. Juist daarom munt hij meest uit in zijne leerdichten en satyren. Zoo verscheen 17 November 1681, Absalom en Achitophel, waarin hij, op verzoek van Karel II, de partijgangers van Mommouth hekelde. Absalom is Mommouth, en Achitophel is de minister Shaftesbury. In 1682 gaf hij uit Religio Laïci, een vrij droog, doch in fraaie verzen geschreven leerdicht, waarin de godsdienstige meeningen des dichters, tusschen deïsmus en katholicismus in, ontvouwd werden. Hooger waarde heeft the Hind and the Panther, de hinde en de panther. Het verscheen 1685, toen de dichter openlijk tot het katholicisme overgegaan was. Onder het beeld eener sneenwwitte hinde stelt hij de roomsche kerk voor, die steeds in doodsgevaar verkeert, doch steeds ontkomt. De dieren des velds bedreigen haar van alle kanten; alleen de schuchtere haas, de kwaker, houdt zich onzijdig, terwijl de Sociniaansche vos, de Presbyteriaansche wolf, de Independente beer en de Wederdoopende ever haar niet minder vervolgen dan zij het haren trotschen vijand doen, den veelkleurigen en trotschen panther, waarmede de Anglikaansche kerk bedoeld wordt. De hinde en de panther spreken onderling over het gemeenschappelijke gevaar en handelen over de verschillende leerstellingen, waarin zij van elkaar afwijken. Het geheel is dus eene allegorie, deels satyre, deels leerdicht. Het wekte bij 't verschijnen een geweldigen storm op; onder de vele geschriften er tegen, is het geestigste the City-Mouse and Country-Mouse, een hekelende samenspraak, door twee dichters, Montague en Prior, vervaardigd. Door de groote revolutie van 1688 verloor Dryden zijne inkomsten en betrekkingen. Vol ijver sloeg hij nu aan 't vertalen en bracht aldus over de werken van Persius, Virgilius, Horatius, Theokritus, Juvenalis, Lucretius en Homerus in nette taal en in vloeiende verzen. Van alle werken des dichters heeft geen zoo hoogen roem behaald als zijne inderdaad uitstekende Ode on St. Cecilia's Day, ook wel het Alexander-feest geheeten, die in 1697 in 't licht verscheen, Het is een zuiver lyrisch gedicht en geheel voor muzikale instrumentatie vervaar digd. De dichter zocht daarin uittedrukken de verschillende aandoeningen, welke de grieksche citharoedus Timotheos in Alexanders borst zou opgewekt hebben, toen deze in de schitterende zalen van Persepolis met zijne veldheeren het zegefeest vierde. Engelsche componisten deden dit lied reeds grooten opgang verwerven, doch door het oratorium van Händel word het onsterfelijk. Dryden werkte onvermoeid en gaf nog even voor zijnen dood Fables uit, waarvan de stof, deels uit Chaucer, deels uit Boccacio genomen, door hem in nette taal en rijm gebracht is. Den 1sten Mei van 1700 overleed hij en eenige dagen daarna werd zijn lijk in de Westminster-Abdy bijgezet. Hij was in 't laatst van zijn leven het orakel van alle vernuften te Londen, waar zijn zetel was in het vermaarde koffiehuis van Will. Door hem kregen de fransche theorien voor langen tijd de bovenhand in de engelsche letterkunde en verdrongen de stukken van Shakspeare met de zijnen. De andere tooneeldichters uit dezen tijd hebben weinig degelijks en duurzaams geleverd. Het waren o.a. Thomas Otway, in 1651 te Trotting, in Sussex geboren. In 1669 ging hij naar de universiteit te Oxford, om die weldra te verlaten ten einde tooneelspeler te worden. In 1673 trad hij op met eene tragoedie, Alcibiades geheeten, en ging zoo voort om in den fran- | |
[pagina 315]
| |
schen trant, heroïsche treurspelen te vervaardigen, De meest geprezene er van zijn de Orphan, de wees, en Venice preserved, het geredde Venetië. Vergeleken met de stukken van Dryden, hebben zij eenige waarde, doch aan hooger ideaal getoetst, verliezen zij ook deze. De meest gevierde blijspeldichters in 't laatst der 18de eeuw waren William Wycherley en William Congreve. De eerstgenoemde was te Shropshire geboren uit een oud adellijk geslacht. Zijn vader, een echt cavalier, zond bem naar Frankrijk, alwaar hij tot het roomsche geloof overging. Bij de restauratie keerde hij naar Engeland terug en kort daarna ook tot de Anglikaansche kerk. Eenigen tijd wijdde hij zich aan de rechtspraktijk in den Temple; maar zijn loszinnige natuur neigde meer tot de lusten van den dag en zoo vervaardigde hij dan in 1672 een blijspel Love in a wood, liefde in het woud, dat zeer goed ontvangen werd en waardoor hij in de gunst kwam van de hertogin van Cleveland, de bekende maitresse des konings, die hem dus aan het hof verbond. Hij bevond zich ook op de vloot, waarmede de Engelschen ons Vaderland toen, bestreden en liet nog gedurende zijne afwezigheid een ander stuk, the Gentleman Dancing-Master, te Londen speien. Doch de meest geprezene hlijspelen van hem zijn the Country-wife, de vrouw op het land, in 1675, en the Plain-dealer, de vrijmoedige, in 1677. Beide stukken teekenen de bedorvenheid van dien tijd en zijn dus geheel reatistisch. De handeling is vlug, de karakterteekening scherp en levendig, maar het geheel is een toonbeeld van lichtzinnigheid. De ontknooping van het laatstgenoemde stuk doet aan Busken Huets Lidewyde denken. Terzelfder tijd schreef een vrouw, Aphra Behn, onder den naam van Astraea, even grove en lichtzinnige blijspelen, - 17 in getal, - gedichten en romans. Het was dezelfde die te Antwerpen eenigen tijd de bewegingen der Hollanders bespiedde en o.a., hoewel vruchteloos, den koning vooraf kennis gaf van hunne onderneming naar Chattam. Het grootste talent onder de blijspeldichters dier eeuw is William Congreve; in 1670 te Bardsey, nabij Leeds, geboren en evenals Wycherley tot een der oudste familiën van Engeland behoorende. Echter bracht hij zijne jeugd door in Ierland en studeerde te Dublin. Daarna ging hij tot de rechtspraktijk over in den Temple te Londen, doch liet zich daarvan geheel aftrekken door de salons en de koffiehuizen. In 1693 gaf hij uit the Old Bachelor, de oude vrijer, een stuk, dat de goedkeuring wegdroeg van eenen kunstrechter als Dryden, en van den aanzienlijken mecenas der kunst, lord Halifax, die hem dadelijk van geldzorgen onthief, door hem met rijk bezoldigde bedieningen te begiftigen. Het volgende jaar kwam hij reeds met the Double-Dealer voor den dag, in 1695 met Love for Love, liefde voor liefde, in 1697 met the mourning Bride, de treurende bruid, een stuk dat nog lang daarna door Samuel Johnson voor het beste engelsche treurspel verklaard werd. Hij schreef daarna nog maar één stuk, thé Way of the World, des werelds loop, zooals Hettner verklaart, misschien het beste stuk van den dichter, maar dat niettemin bij de eerste vertooning viel. Hij wilde nu niet meer voor een ondankbaar publiek dichten en leefde voortaan als een voornaam heer. Onder het huis van Hannover werd Congreve secretaris voor de zaken van Jamaica, hetgeen hem een jaarlijksch inkomen van over de 1200 pond bezorgde. Groote eere genoot hij bij de letterkundi- | |
[pagina 316]
| |
gen. Dryden, Pope, Swift, Addison en Steele droegen hem enkele hunner werken op. In zijn ouderdom werd hij blind en leed hij aan de jicht. Hij stierf in 1729 en had de hertogin van Marlborough tot zijne erfgename benoemd. Deze liet hem met groote statie in de Westminster-Abdy begraven. Hoe geestig en levendig ook de stukken van Congreve zijn, zij en vooral de eerste stukken deelen in de fouten des tijds, in de grof zinnelijke voorstellingen van de ruwste tafereelen. Hij beeldt echter getrouw het leven af, ten minste als men Voltaire gelooven mag, die verklaarde dat Congreve de zoogenaamde voorname Societeit goed gekend had; zijne personen zijn in taal en manieren uiterst fijn en voorzichtig, in hunne handelingen echter volslagen schurken. Tegen de grofheden van het blijspel ontstond eindelijk verzet, vooral nadat J. Collier in 1698 zijn beroemd werk over de zedeloosheid en heiligschennis van het engelsch tooneel, a short view of the Immorality and Profaneness of the english stage, geschreven had. De bijtend scherpe redeneering en hartstochtelijke taal van dit boek trof het doel en gaf een doodsteek aan de ongebondenheid. Farqauhar en vooral Vanbrugh gaven een betere richting aan de stukken, die zij voortaan vervaardigden. Laatstgenoemde was in 1668 geboren en van Vlaamsche afkomst. Hij was eigentlijk architect en bouwde o.a. het hospitaal Greenwich en den schouwburg op de Haymarket te Londen. In hooge eere onder het Hanoversche huis, werd hij in 1714 tot ridder geslagen. Hij stierf in 1726. Zijne voornaamste blijspelen zijn: the relapse or virtue in danger, de tengkeer of de deugd in gevaar, en Aesop, in 1697, the confederacy, het verbond, in 1705, the mistake, de dwaling, in 1706 en de provoked husband, de getergde echtgenoot, in 1707, een stuk dat door Cibber afgewerkt werd. In deze stukken zijn nog niet alle dartele voorstellingen verdwenen, maar daarom zijn zij ook niet zoo stijf en droog, als de latere blij of liever zedespelen, naar Cibbers en Steelers voorbaeld, geworden zijn. 4. Met Willem III was Engeland voor altijd gered. Sedert verhief zich dat eiland tot een welvaart en macht, die de verbazing der wereld wekte. Ook de lettterkunde nam daarmede een nieuwe vlucht. Krachtig openbaarden zich de scherpte en de ernst van den engelschen geest in de ontdekkingen van Newton. Wat deze voor de natuurwetenschap was, werd John Locke voor de wijsbegeerte en staatswetenschap. Zooals Milton de profeet van Cromwell's democratie werd, is Locke dit geweest van het constitutionalisme, van toen af onder Willem III in Engeland, tot een voorbeeld voor andere volken, gevestigd. Locke was 29 Aug. 1632 te Wrington, in Sommersetshire, geboren. Hij studeerde te Oxford en kreeg er tegenzin in de scholastieke wijsbegeerte, doch lust voor de geneeskunde, waarin hij wel promoveerde, maar die hij wegens zijne zwakke gezondheid niet konde uitoefenen. Hij zocht dus eene andere werkzaamheid en was o.a. secretraris van het engelsche gezantschap naar Kleef, tot den keurvorst van Brandenburg. In 1670 hield hij zich op te Oxford en begon daar zijn hoofdwerk Essay concerning human understanding, dat echter eerst in 1689 in 't licht kwam en waarvan de grondslag ligt in de stelling dat alle menschelijke kennis eigenlijk ervaring is. Hij had intusschen vriendschap aangeknoopt met lord Ashley, later Earl van Shaftesbury, die in 1672 lordkanselier werd en toen aan Locke een aanzienlijke | |
[pagina 317]
| |
bediening bij het ministerie van Handel aanbood. Shaftesbury werd echter het volgende jaar reeds ontslagen en Locke in het lot van zijnen begunstiger medegesleept. In 1675 ging hij wegens zijn zwaar asthma voor eenigen tijd naar Frankrijk en leerde daar de treurige gevolgen der bekrompene en drukkende politiek van het absolutisme onder Lodewijk XIV kennen. In 1679 keerde hij naar zijn vaderland terug. Niet lang kon hij daar echter vertoeven. Shaftesbury was van hoogverraad aangeklaagd en vluchtte in 1682 naar Nederland. Locke volgde dit voorbeeld in 1683. Hierom werd hij in 1684 van zijne rechten als lid van het christcollegie te Oxford ontzet en zelfs van de Staten opgeëischt. Daarom leefde Locke zeer stil en verborgen te Amsterdam, en verliet een poos, van 16 April - 23 Mei 1685, ook deze stad en toog naar Utrecht, wijl hij allen schijn van te deelen in de onberaden onderneming van Mommouth wilde vermijden. Een poging zijner vrienden om hem met Jacob II te verzoenen, sloeg hij af; wijl hij geene vergiffenis wilde verzoeken, waar niets misdreven was. Gedurende zijn verblijf te Amsterdam vervaardigde hij zijn eersten brief over de verdraagzaamheid, in 't Latijn geschrevenGa naar voetnoot1); terwijl een uittreksel van zijn werk over 't menschelijk verstand in 't Fransch verscheen in de Algemeene Bibliotheek van Le Clerc, te Amsterdam. Na de revolutie in 1688 ging Locke met Willem III naar Engeland, doch verkreeg zijn betrekking te Oxford niet weer terug, maar wel in 1695 een ambt aan het ministerie van Handel, dat hij echter slechts twee jaren behield, wijl hij wegens zijn zwakke gezondheid genoodzaakt werd er afstand van te doen. In 1689 verscheen de eerste brief over de verdraagzaamheid in 't Engelsch, in 1690 gaf Locke een tweeden uit en in 1692 den derden. In 1695 verscheen the Reasonableness of Christianity, as delivered in the scriptures, eene verdediging van het rationeele christendom tegen Dr. Edwards en Stillingfleet, bisschop van Worcester. Locke meende reeds dat Staat en Kerk geheel van elkander gescheiden dienden te zijn. Het voornaamste geschrift van Locke over de staatkunde is: the treatise on government, een doorwrocht werk, waarin de beginselen der groote revolutie in 1689 gerechtvaardigd werden. De Franschen, vooral Montesquieu en Rousseau, hebben er later een aantal Stellingen uit overgenomen.Ga naar voetnoot2) Hooge waarde bezit ook Lockes verhandeling over opvoeding, Essay on Education, in 1690 uitgegeven. Ook uit dit boek heeft Rousseau zeer veel geput. Locke heeft tevens over economische onderwerpen geschreven, en wel over een, dat toen in Engeland de gemoederen in beweging bracht, over de verlaging der rente en verhooging der geldswaarde some aconsiderations of the aconsequences of the lowering of | |
[pagina 318]
| |
interest and raising the value of money, in 1691. Op verzoek van het ministerie van financiën, schreef hij in 1698 een vervolg er op: Further considerations concerning raising the value of money. Sterk ijverde de schrijver in deze geschriften tegen hen, die de munt wilden deprecieeren, door haar van minder gehalte te maken. Lockes gevoelen behaalde de overhand. Het laatst van zijn leven bracht hij stil op het land door te Oates in Esses. Hij stierf aldaar 28 Oct. 1704. in twee en zeventig jarigen ouderdom. Zijne werken hebben zulk een invloed op wetenschap, staatkunde en opvoeding uitgeoefend, dat hij terecht met een Socrates of een Luther vergeleken wordt. Daardoor werd de grond gelegd van alle latere instellingen tot ontwikkeling van waarachtige politieke en religieuse vrijheid. Over de geschriften der zoogenaamde deisten is het niet noodig hier uit te weiden, hoewel o.a. de werken van Collins, en van Toland bijzonder de aandacht verdienen. Een weinig dien ik te zeggen van de schrijvers over de zedekunde en vooral over den uitstekendsten hunner, over Anthony Ashley Cooper, later graaf van Shaftesbury, den kleinzoon van Locke's begunstiger Hij werd in 1671 te Londen geboren en geheel volgens de beginselen van genoemden wijsgeer opgevoed. Hij kreeg eene gouvernante die vlug Latijn en Grieksch sprak en leerde deze talen dus als zijne moedertaal. In 1683 kwam hij op school te Winchester. Na een driejarig verblijf aldaar aanvaarde hij een langdurige reis naar Frankrijk en Italië om er levenservaring en kennis van de schoone kunsten op te doen. Vierentwintig jaar oud werd hij tot lid van het lagerhuis gekozen en bleef dit tot 1698, waarna hij naar ons land vertrok en daar druk met Le Clerc en Bayle verkeerde. Wegeus den dood zijns vaders, in 1699 keerde hij naar zijn vaderland terug en werd daardoor tevens lid van het hoogerhuis. Willem III hield hem in hooge eere en bood hem tevergeefs de hoogste waardigheden aan. Na de troonsbestijging van koningin Anna wendde hij zich geheel van de staatszaken af en leefde hij alleen voor zijne wijsgeerige en litteraire studien. In 1709 begaf hij zich op aandrang zijner bloedverwanten in het huwelijk. Zijne gezondheid was echter zoo zwak, dat hij tot herstelling er van zich in 1711 naar Napels begaf, alwaar hij in 1713 overleed. Hij vervaardigde verschillende kleine verhandelingen - de eerste was over de Deugd en werd tegen zijn zin door Toland in 't licht gegeven - welke allen door hem in 1711 herzien werden en gezamenlijk uitgegeven onder den titel: Characteristics of men, manners, opinions, times, in drie deelen, een werk dat een buitengemeenen opgang maakte en in de meeste europeesche talen overgezet werd. Na zijnen doodGa naar voetnoot1) kwamen nog in 't licht de brieven, die hij van 1706-1710 aan een jong student geschreven had: Lettres written by a noble-man to a young man at the university. De werken van Shaftesbury behooren tot de edelste geschriften, die ooit vervaardigd zijn. Innerlijke en uiterlijke schoonheid is hier weer geheel vereenigd, zooals bij Plato. Uitstekend zijn o.a.: a letter concerning enthusiasm, on the freedom of wit and humour, an inquiry concerning virtue and Merit, the Moralists en in 't algemeen de Miscellaneous | |
[pagina 319]
| |
Reflections. De beste denkers hebben de waarde van deze geschriften erkend. Zoo verklaart J.H. Fichte in zijne geschiedenis der Ethik, dat in Shaftesbury alles berat is, wat er goeds en diepzinnigs in de moraal gedacht werd, Vroeger schreef Herder aan zijn zoon: Shaftesbury's geschrift is het beste boek, dat ik u aanraden kan. Zijn moraal is het zuiverste systeem van moraalphilosophie, en zijne andere Verhandelingen de beste school van kritiek en goeden smaak, die ik ken. Hij vormt inderdaad, en onuitwischbaar zijn zijne lessen. Goethe zegt van hem: Ik behoef Shaftesbury slechts te noemen, om ieder beschaafd man een voortreffelijk denker in 't geheugen te roepen. Schleiermacher en Schlosser miskennen hem ten eenenmale. De grijze K. Fr. RaumerGa naar voetnoot1) verdedigt hem daartegen en zegt haierna: Ik ben het geheel en al eens met de woorden van Hettner (I. 188): Shaftesbury is een der belangrijkste verschijnselen der 18de eeuw. Alle groote geesten van dien tijd, niet alleen Engelschen, maar ook Leibnitz, Voltaire, Diderot, Lessing, Mendelssohn, Wieland en Herder, hebben uit zijne werken de beste denkbeelden getrokken. De schoonheid zijner geschriften blijft steeds even aantrekkelijk en men verwaarloost ze heden aten onrechte. 5. Intusschen kregen de fransche theorien omtrent de poëzie geheel de overhand in Engeland. Datzelfde stijve, nette en afgebakende, dat regelrechte, waardoor het hofleven bij Lodewijk XIV zoo ordelijk werd, drong ook in Engeland en vond zijnen uitstekendsten vertegenwoordiger in Alexander Pope, in 1688 te Londen geboren uit een vader, die streng roomsch en een aanhanger der Stuarts was. Reeds vroeg werd de geest van den jongen Pope naar de poëzie gedreven. Nog maar twaalf jaren oud, maakte hij reeds navolgingen van Waller, daarna van Spenser, en vervolgens van Dryden. Hij bestudeerde voorts de fransche, italiaansche latijnsche en grieksche dichters en werd door den vorm er van bijzonder aangetrokken. Op zestienjarigen leeftijd vervaardigde hij de Pastorals, herdersgedichten, die echter eerst in 1709 uitgegeven werden. In 1711 verscheen de Essay on criticismGa naar voetnoot2) en de Ode aan den Messias. In 1712 gaf hij zijn fraaist en meest beroemd gedicht in 't licht, the rape of the Lock, de roof van den haarlok, een komiek heldendicht, in den trant van Boileau's Lutrin, die weer Tassoni's emmerroof ten voorbeeld had.Ga naar voetnoot3) Het bevat in vijf zangen de geschiedenis van den haarlok, die lord Petre geroofd had van Arabella Fermor, eene schoone dame aan het hof van koningin Anna. Met toejuiching werd ook begroet in 1717 de Epistle from Eloisa to Abelard, bij ons door D. Smits en door Tollens in verzen overgebracht, De meeste aandacht, om den inhoud vooral, verdient het zedekundig gedicht essay on man, in vier brieven, waarvan de eerste handelt over de natuur en toestand des mensohen in betrekking tot het heelal, do tweede, in betrekking tot hem zelf, als individueel wezen, de derde, in betrekking tot de maatschappij en de vierde in betrekking tot het geluk. Hoewel hij het niet bekende, volgde hij in deze stukken de denkbeeiden van Shaftesbury. In 1728 | |
[pagina 320]
| |
verschenen de eerste drie boeken, in 1742 het vierde en laatste boek van de Dunciade, het lied der domkoppen. Hij hekelde daarin allen die hem of zijne richting bestreden. Dit gedicht maakte echter niet zooveel opgang als zijne vrije vertaling van Homerus (1715, - 1720 de Illias en 1725 de Odysseia), Het was eene vertaling zooals vroeger de Italiaansche humaniaten deden, wanneer zij een Grieksch werk latinitate donabant, d.i. met de latijnschheid begiftigden. Pope's Homerus was vervormd naar de stijve begrippen der verfransche Engelschen dier dagen en streelde dus den heerschenden smaak. Geen wonder dus dat het algemeen langen tijd instemde met de verklaring van Johnson, dat Pope's Ilias die van Homerus overtrof. Pope werd door dit alles niet alleen de meest gevierde dichter en meest invloedrijke kunstrechter, maar ook een gezeten man, die op een bekoorlijk landgoed te Twickenham aan de Theems zijne laatste levensdagen in genoegelijke rust doorbracht. Hooggeëerd genoot hij daar den omgang der beroemdste mannen van zijnen tijd en overleed er den 30sten Mei 1744. Allen die de Fransche theoriën aanhangen, verheffen Pope ten hoogste: algemeener is echter thans het oordeel, dat Hettner in de volgende woorden over hem uitspreekt: Nur in einem Zeitalter, dem dass Gefuhl für ächte Poesie so völlig abhanden war, wie der ersten Halften des achtzehnten Jahrhunderts, konnte Pope einen so breiten und machtigen Einfluss gewinnen, wie er ihn in der That nicht blos in der englischen, sondern auch in der deutschen Literatur mehr als ein Menschenalter hindurch ausubte. Am richtigsten scheint es, urtheilt man über Pope, wenn man das bekannte Wort auf ihn anwendet, das sein Genre zwar klein, er aber in diesem Genre grosz sei. Die innere Gehalt und die Komposition seiner meisten Gedichte ist entsetzlich schwach; jeder einzelne Vers aber ist ein sprachlicher Meisterwerk. Pope ist vor Allem der Dichter der Dilettanten, die ein Gedicht nie als Ganzes betrachten, sondern immer nur nach sogenannten schönen Stellen haschen. Popes Stern verblich, asobald der Begriff ächter Lyrik wiedergefunden war. Onder de gelijktijdige dichters, die in dezelfde richting der letterkunde zich bewogen, is vooral opmerkelijk John Gay (1688-1732). Zijn eerste werk is Rural Sports, het buitenvermaak, een gedicht in twee zangen, waardoor hij de vriendschap van Pope verwierf. Later vervaardigde hij verschillende dichtwerken, Trivia, or the Art of Walking the Streets of London, Trivia, of de kunst om op Londens straten te wandelen, een boertig heldendicht in drie zangen; voorts drama's als the Captives, de gevangenen, een treurspel; three hours after marriage, drie dagen na het huwelijk, een blijspel; en Beggar's opera, de bedelaars-opera, een stuk dat in 1727 het licht zag en een ontzettenden opgang maakte. Het werd te Londen alleen drie en zestig maal gespeeld en het bleef het lievelingstuk van vele Engelschen. De waarheid der schildering van het lagere volksleven is de voorname oorzaak hiervanGa naar voetnoot1). Het gaf tevens aanleiding tot de ontwikkeling der Engelsche opera. Onder de meest populaire gedichten van Gay behooren ook de Fables, welke in Engeland met die van La Fontaine gelijk gesteld worden, doch in natuurlijke eenvoudigheid er toch voor onderdoen. - In | |
[pagina 321]
| |
den tijd van bovengenoemde Engelsche dichters wekte ook een Schot, die in de taal van zijn land schreef, bijzonder de aandacht. Het was Allan Ramsay (1686-1758), eerst pruikemaker, later boekhandelaar, te Edinburg. Hij bewerkte vele oud-schotsche gezangen, naar het voorbeeld van Butler, Dryden en Pope. Zijn landspel The Gentle Shepherd, geeft een duidelijke en merkwaardige beschrijving van het landelijk leven der Schotten. Het onderscheid tusschen de Franschen en Engelschen blijkt daaruit, dat bij de laatsten de revolutie ook eene herstelling der zeden bewerkte. Onder Cromwel was de zorg daarvoor even scherp als de revolutie zelve. Onder Willem III was maat en orde in beide. Ook ging de verbetering der zeden toen niet van den staat uit, maar de besten der natie zorgden er zelve voor. De ruwheid en ongebondenheid der comedie was door Collier zwaar getuchtigd, en toen koningin Anna in 1704 een bevelschrift uitvaardigde, dat voortaan niets ten tooneele mocht gebracht worden dat streed tegen de religie en de goede zeden, had zij de stemming der natie voor zich. De tooneeldichters sloegen dus ook een anderen toon aan. Colley Cibber was er mede begonnen, doch meer nog, zoowel door het tooneel als door zijne geschriften, zocht Richard Steele, 1676-1729, de zeden zijner landgenooten te verbeteren. Hij vervaardigde vier blijspelen, in 1702, the funeral or Grief à la mode, lijkstatie of de rouw naar de mode; in 1709, the tender Husband or the accomplished fools, de lieve echtgenoot of de volmaakte gekken; in 1704, the lying Lover or the Ladies friendship, de gehuichelde liefde of vrouwen-vriendschap en the conscious Lover, de naauwgezette minnaar, eerst in 1721 ten tooneele gebracht. Hoewel deze stukken nog niet zoo zedig zijn, dat zij aan de eischen van de deftige lieden onzer dagen voldoen, was de tegenstelling met de vroegere niet alleen zeer groot, maar gaf Steele daarbij ook bepaald te kennen zijne bedoeling, om de deugd te prediken. Dat de kunst daarbij niet gewonnen heeft, was te verwachten. Dit is dan ook de reden dat eenigen het blijspel van de tlartele Susanna Centlivre, The busy-body, de bemoeial, boven alles stellen wat Steele in dat soort geschreven heeft. Hooger zijn echter de Verdiensten van Steele, als schrijver van spectatoriale tijdschriften. Eerst in 1708 verscheen de Tatler, de Snapper, een blad, dat driemaal in de week uitkwam, waarin over allerlei onderwerpen van den dag gehandeld werd. Bijzondere en algemeene zaken: de letterkunde en wetenschap, de staatzaken, de oorlog, de gebeurtenissen in de straten van Londen evenzeer als familiezaken, die éclat maakten, in één woord, alles waarover in verschillende gezelschappen of koffijhuizen gepraat werd, werd in den Tatler opgenomen. Buitengemeen was de bijval, dien dit werk bij zijn verschijnen genoot. In vier deelen, 1710-1711, zijn de verschillende opstellen verzameld, doch hoe verder men komt, hoe meer bijdragen men van andere schrijvers er in aantreft, en wel bijzonder van eenen ouden schoolvriend des schrijvers, van Addison, dien Steele eenen bondgenoot noemt, van wien hij langzamerhand geheel afhankelijk geworden was. In 1710 was het Whig-ministerie gevallen, waardoor Steele als redacteur van het staatsblad ontslagen werd, doch, wijl hij ook ambtenaar was bij het zegelkantoor, waagde hij het niet in gesohriften het nieuwe | |
[pagina 322]
| |
ministerie aan te tasten, zoodat voortaan alle politieke onderwerpen uit den Tatler geweerd en alleen de maatschappelijke gebreken aangetast werden. Een schoone reeks karakterbeelden is echter in deze laatste nummers voorhanden. Zoo o.a. deel 4, No. 250 vgd., de eererechtbank; deel 3, No. 158, de pedante geleerde; deel 3, No. 163, de dilettantpoëet; deel 3, No. 155, de onnoozele behanger, die door zijne bemoeizucht eerst arm en daarna krankzinnig wordt. Den 2 Januarij 1711 verscheen het laatste nummer van den Tatler; waarna reeds den 1 Maart daarop volgende, het eerste van den Spectator in het licht kwam. De verandering bestond bijna alleen in den titel, en ook hierin dat Addison er meer in schreef - 274 stukken - dan Steele, die 240 artikelen leverde, terwijl 121 opstellen door anderen zijn vervaardigd. In den Spectator zijn meer letterkundige onderwerpen behandeld dan vroeger. Ook was de opgang van dit blad, dat dagelijks uitkwam, grooter en eischte een voor die tijden ongewone oplage van 14000 exemplaren. 7 deelen verschenen er van. Het laatste nummer kwam uit den 6 December 1712. Daarna verscheen The Guardian, de Wachter, ook dagelijks; doch den 13den Maart 1713 begonnen, eindigde dit dagblad reeds den 1sten October 1713. In plaats er van kwamen nu twee bladen, het eene zuiver staatkundig, The Englishman, een orgaan van de Whigs tegen het Tory-blad, The Examiener, gericht, en een blad voor het huisgezin, The Lover. Beiden hielden het echter niet lang uit. Een der voornaamste redenen van het kort bestaan der drie laatstgenoemde bladen was gelegen in de politieke bemoeiingen van Steele. In 1714 was deze tot lid van het lagerhuis gekozen en sedert wijdde hij zich geheel aan de staatkunde. Hevig bestreed hij de Jacobitigche gezindheid, die de koningin zoowel als hare ministers tijdens den vrede van Utrecht koesterden. Dadelijk nadat hij zitting genomen had, trad hij met eene scherpe rede op tegen het ministerie en eischte o.a. de ontmanteling der vesting van Duinkerken. De Tories noemden dit hoogverraad en niettegenstaande hij vurig verdedigd werd door zijne partijgenooten o.a. door Robert Walpole, werd hij uit het parlement gestooten. Voort aan schreef hij slechts politieke brochures, totdat hij na den dood van koningin Anna in hooge eere kwam bij het Hanoverschc vorstenhuis. Hij zette echter zijn spectatorialen arbeid niet voort, en stierf, na de achting zijner tijdgenooten in hooge mate verworven te hebben, den 1 September 1729. Zijn vriend Addison had intusschen, in 1714, bij den ouden Spectator nog een achtste deel gevoegd dat sommigen voor het beste gedeelte van het geheele werk houden. Addison (1672-1719) had, behalve door andere werken in proza en poezie, zooals door The Campaign, een lofdicht ter eere van Marlborough, en door de Travels in Italy - vooral grooten roem en invloed verworven door een treurspel, Cato geheeten dat verreweg het uitstekendste stuk is van de vele moraliseerende tooneelstukken dier dagen. Door zijne schilderingen en vertoogen in den Spectator was die roem nog toegenomen, en zoo verkreeg hij als eene belooning zijner Verdiensten in 1717 het ambt van eersten staatssecretaris, doch slechts twee jaren was hij in het genot van die eervolle betrekking, want hij stierf in 1719. Buitengemeen was de invloed, dien hij en zijn vriend Steele op de zeden der Engelschen hebben uitgeoefend, ja zelfs verzekert | |
[pagina 323]
| |
een Engelschman, Drake, dat het geluk en de welvaart, die Engeland sedert genoot, vooral aan de werken van deze beide mannen te danken zijn. Minder matig en aminder edel, maar puntiger en vuriger, daardoor meer opwekkend en prikkelend zijn de geschriften Jonathan Swift, (1667-1745) te Dublin na den dood zijns vaders ageboren. Een oom zond hem naar het Trinity-College te Dublin, doch liet hem er bijna verhongeren. Hij zoude er in de theologie studeeren, doch zijn vrije en vurige natuur kreeg er zulk een afschrik van de formeele en officieële wetenschap, dat hij met veel moeite - speciali gratia, zoo als het heette - den graad van baccalaureus verwierf, in 1685. Gedurende den burgeroorlog, die na de komst van Willem III op den troon eenigen tijd in Ierland woedde, ging hij naar Engeland en werd hij secretaris bij William Temple, met wien hij een vrij vertrouwelijken omgang schijnt gehad te hehben. Niettemin streed de afhankelijke betrekking met zijn inboret, zoo dat hij een predikantplaats te Kilroot in Ierland aannam, nadat hij in 1692 te Oxford doctor geworden was. Het stille en afgelegen oord kon hem echter op den aduur niet boeien. Hij verzoende zich weder met Temple en vertoefde nu. op Moorpark tot den dood van zijnen heer en beschermer, 27 Jan. 1698, wiens nagelatene geschriften hij uitgaf met eene opdracht aan koning Willem III. Hij had gehoopt daardoor eene passende betrelking te erlangen, doch dit mislukte. Hij werd nu wel genoodzaakt de betrekking van kapellaan en secretaris bij lord Benkeley, een hoog ambtenaar in Ierland, aan te nemen, hoe geweidig zulks hem ook tegen de borst stuitte. De lord beloofde hem een vet kerkambt, doch hield zijn woord niet en Swift moest, zich met het predikantschap van Laracor, Aghar en Rattveggan te vrede stellen. Hij was echter zoo ongeschikt mogelijk voor zijn ambt en gevoelde dit zelf, weshalve hij in 1701 naar Londen ging - hij nam voor zijn betrekking een vicar aan - om zich aldaar aan de letterkunde en de politiek te wijden. Hij begon met een scherp pamphlet ten voordeele van lord Somers, het hoofd van het Whigministerie, te schrijven, waardoor hij wel in hooge eere en vriendschap bij de aanzienlijke Wighs en bij Addison en Steele geraakte, maar toch geen post, die voor hem geschikt was, verkreeg. Aan een rijk kerkelijk ambt konden zelfs zijne vrienden hem niet helpen, wijl hij door zijn vertelsel van de Ton, the tale of the tub, in 1704Ga naar voetnoot1), het geheel bij de geestelijkheid bedorven had. Verbitterd en vol menschenhaat ging hij in 1710 over tot de Tory's, die hem met open armen ontvingen. Het tijdschrift The examiner, dat hij toen schreef, voer hevig los tegen de Whigs en had grooten invloed. Zijne nieuwe politieke vrienden brachten het dan ook zoover bij de Koningin, die evenwel zijne Profetie of Windsor niet vergeten noch vergeven kon, dat hij toch de waardigheid van deken der St. Patrick's kerk te Dublin erlangde, in 1713. Toen echter het Hanoversche huis op den troon kwam, was het met Swift's vooruitzichten gedaan en moest hij Londen verlaten. Bij dit ongeluk kwam nog de grievende smart, die hij wegens twee vriendinnen ondervond. De eene was Esther Johnson, die van jongs af door hem geliefd en zijne vertrouweling was. Zijn dagboek aan Stella - zoo noemde hij ze - is een schoon document van de hartelijke | |
[pagina 324]
| |
en edele betrekking die tusschen beiden bestond. Ongelukkig kreeg te Londen een rijk en schoon meisje, miss Vanhomrigh - onder den naam Vanessa door Swift verheerlijkt - hem lief en ook bij kon hare vurige liefde niet weerstaan. Swift had haar echter verboden hem naar Ierland te volgen, en zoo kwam Stella er achter, die hem nu noodzaakte een geheim huwelijk met haar te sluiten. - Toen Vanessa dit vernomen had, kwijnde zij weg en stierf weldra. Ook Stella had geen geluk meer. Swift had - men weet nog niet goed waarom - geweigerd het gesloten huwelijk openbaar te maken, hetgeen haar diep trof, zoodat ook zij kwam te overlijden, Januari 1728. Toen was Swift als razend van verdriet over al zijne rampen. ‘It is time for me to have done with the world.... And so I would.... and not die here in a rage, like a poisoned rat in a hole,’ schreef hij. In zijne verbittering had hij reeds in 1723 zeven brieven met de onderteekening M.B. Drapier (d.i. Draper) geschreven, waarin hij de zaak der Ieren als de zijne bepleitte en openlijk opstand predikte. Het gouvernement werd zelfs genoodzaakt den maatregel, die er aanleiding toe gegeven had, in te trekkenGa naar voetnoot1). Niettemin deed Swift nog weer eene poging om met de regeering op goeden voet te geraken. Bij de troonsbeklimming van George II (1727) verwachtte hij veel van den invloed dien mrs. Howard bezat, doch toen ook deze eindelijk verklaarde, dat hij zich te veel vijanden gemaakt had, dan dat zij hem aan eenig aanzienlijk ambt helpen konde, keerde Swift diep getroffen over de mislukking zijner plannen, naar Ierland terug en vervaardigde voortaan niet dan bittere schotschriften op Walpole, op de Koningin en tegen de protestantsche dissenters. In 1736 begon zijn geheugen af te nemen, en hij leed meermalen aan aanvallen van waanzin. In de laatste twee of drie jaren van zijn leven sprak hij zelfs bijna niet meer. Hij stierf den 19 Oct. 1745, acht en zeventig jaar oud. Bij testament had hij al zijne bezittingen, ter waarde van 120,000 gl., vermaakt tot de oprichting van een krankzinnigengesticht. Swift had buitengemeene talenten, bezat een diep gevoel en een gezond oordeel. Hooghartig van natuur, was hij als geboren om een grooten rol in den staat te vervullen. Hij werd echter door de omstandigheden telkens teruggestooten en geraakte zoo in eene scheve positie, hetgeen hij zelf gevoelde, waardoor zijn verbittering toenam. Hij is een der groote mannen, die voor de kwalen, waar de maatschappij aan lijdt, zelf duchtig heeft moeten boeten, doch het ook aan anderen vergold. Swift awas geen dichter in den gewonen zin. Hij was noch verheven, noch bevallig, evenmin zocht hij geestig te zijn als b.v. Voltaire. Zijn phantasie was echter forscher, zijne conceptiën zijn inderdaad grootsch, zijne satire is akelig scherp. Swift heeft zijn beeld zelf geschilderd in een klein opstel ‘over het lot van een geestelijke,’ een menigte schotschriften gemaakt en verscheidene gedienten, zooals: Cadénus en Vanessa, het gedicht op zijn dood, enz. Doch zijne hoofdwerken zijn ade reeds genoemde Tale of the Tub en de Travels of Gulliver. Het eerste behelst de geschiedenis van een vader, die aan ieder zijner drie zonen een rok naliet, met een testament, | |
[pagina 325]
| |
waarin bepaald was hoe ze te dragen. Pieter, Martin en Jack - zoo heetten de zonen - verbeeiden de Roomschen, de Lutherschen en de Puriteinen, die er allen duchtig in bespot worden, en hoewel Swift verklaarde dat het ter verdediging der Staatskcrk geschreven was, begreep men zeer goed, dat eigenlijk de gebeele Christelijke kerk er door aangetast werd. Gullivers reizenGa naar voetnoot1), van 1720-25 geschreven, vervallen in vier deelen. Gulliver komt eerst bij de Lilliputters, waar allen en alles zoo klein is en toch geschiedt, wat Swift in Engeland zag gebeuren. De nietigheid der staatspartijen, van den minister Walpole enz., worden hierin vooral gegeeseld. Dan komt Gulliver in een land van reuzen, op het. eiland Brobdingnag. Hier komen al de ondeugden der menschen ook in 't groot voor en worden dus uiterst afzichtelijk. Daarna komt de avonturier in Laputa, het land der mathematici, waar de eenvoudigste dingen mathematisch, d.i. omslachtig, vervelend en dus zeer slecht gedaan worden. Eindelijk komt Gulliver in het land der Houyhnhnms, d.i. van zeer edele en verstandige paarden. Hij wordt daardoor zoo getroffen, dat hij in Engeland teruggekeerd, zich schaamt een mensch te zijn; want hij was nu overtuigd dat de menschen tot een leelijk en afschuwelijk apengeslacht behooren of, zooals de Koning van Brobdingnag zeide: I cannot but conclude the bulk of your natives to be the most pernicious race of little odious vermin, that nature ever suffered to crawl upon the surface of the earth. Swift steekt met dolken. De belangstelling in den politieken toestand van het land, was nergens grooter dan in Engeland. De meeste letterkundigen besteedden een groot deel van hunne werkzaamheid om hunne denkbeelden over den Staat, over de maatschappij, over de zeden te ontvouwen, Hunne geschriften krijgen daardoor misschien een minder ideale tint, maar treffen toch dieper den lezer, wijl zij het leven beroeren, dat hij rondom zich ziet. Noch bij de Fransche, noch bij de Duitsche schrijvers zal men zulks in die mate aantreffen, wijl bij hen het politieke leven of niet of weinig ontwikkeld was. Van geen schrijver geldt deze opmerking meer dan van Defoe en van Swift, zoodat men kan twijfelen of zij eer onder de gtaatkundigen dan onder de letterkundigen behooren gerckend te worden. Daniel Foe, gemeenlijk Defoe geheetenGa naar voetnoot2), werd in 1661 te Londen geboren. Zijn vader was een puritein en een gezeten vleeschhouwer, die zijn zoon zeer goed onderricht liet geven. De onderdrukking der dissenters, vooral na Cromwel's tijd, wekte al vroeg den moedigen en talentvollen knaap op om een strijd met de heerschende kerk te beginnen. Ofschoon hij eerst een kousenhandel dreef, later een pannebakkerij en | |
[pagina 326]
| |
daarna een lakenwinkel, was zijne ziel toch geheel bij de staatkundige en kerkelijke troebelen van zijnen tijd. Reeds tijdens Karel II schreef hij onder den titel van Speculum crapegownorum, een scherpe satire tegen de staatskerk, en nam in 1685, na den dood des konings, deel aan de expeditie van Mommouth. Hij streed moedig mee, doch moest na den ondergang van den aanvoerder, zijn teil in de vlucht zoeken en zwierf zoo eenigen tijd door Spanje, Frankrijk en Duitschland. Hij keerde echter later naar Londen terug, waar hij ongestraft vertoefde. Zijn scherp inzicht in de ware bedoelingen van Jacobus II bewees hij door twee schotschriften, waarin hij wel de staatskerk anviel, maar toch ook de puriteinen aanspoorde voor eenigen tijd hunne kerkelijke twisten te laten varen, om gemeenschappelijk met de heerschende kerk voor de burgerlijke en politieke vrijheid te kampen. Aan geen der beide partijen behaagde echter dit voorstel. Groot was het geluk van Defoe, toen Willem III de vrijheden van Engeland was komen herstellen. Om de publieke aangelegenheden had hij echter zijne eigene zaken verwaarloosd. Hij sloeg een bankroet en vluchtte naar Bristol, waar hij zich alleen des Zondags in 't openbaar durfde vertoonen en dus onder den naam van the Sunday Gentleman bekend werd. Te Bristol schreef hij een zijner beroemdste en invloedrijkste werken, een Essay on Projects, waarin hij over een bankstelsel, over wegen ter bevordering van den handel, over assurantie maatschappijen, over de oprichting van gestichten voor krankzinnigen en over meer zaken van groot belang voor de maatschappij zulke heldere aen avoortreffelijke inzichten ontwikkelt, dat eerst deze eeuw de waarde er van recht leert kennen. De beroemde Amerikaan Franklin verklaarde reeds dat hij aan de lectuur er van zijne begrippen omtrent de ware belangen der maatschappij te danken had. Koningwillem III werd door dit geschrift op den schrijver opmerkzaam en schonk den Engelschman, wat zelden gebeurde. zijn volle vertrouwen. Defoe werd in staat gesteld zijne schulden af te doen en wijdde zich voortaan geheel aan de politiek. In 1701 vervaardigde hij zijn beroemd gedicht: the true born Englishman, de ware Engelschman. Het was eene verdediging van Willem III, die niet zeer populair bij het volk was. Doch toen dit gedicht, waarvan 80,000 exemplaren binnen kort verkocht werden, tot op de straten gezongen werd, keerde ras de meening des volks. De Koning bedankte hem persoonlijk voor dezen dienst, gaf hem vrijen toegang tot zijn kabinet, waar hij hem meermalen over gewichtige onderwerpen, vooral die de financiën betroffen, om raad vroeg. Ongelukkig stierf Willem III weldra en Defoe werd het slachtoffer van de reactie onder Koningin Anna. In 1703 schreef hij The shortest way with the Dissenters, een scherpe satire op de woeste kreten, welke de predikanten der staatskerk tegen de puriteinen anhieven. Het stuk was zonder naam uitgegeven en een lid van de universiteit Cambridge werd er zelfs door bedrogen en ver klaarde het voor een der beste geschriften ten behoeve van de staatskerk geschreven. Ras zagen echter de leden der hoogkerk hoe duchtig zij beetgenomen waren; eri anu aan 't vervolgen van den schrijver, die zich eerst schuil hield, doch uit zich zelven zich voor 't gerecht stelde, toen men zijn uitgever er het slachtoffer van had willen maken. Defoe werd tot eene zware geldboete, tot drievoudige tepronkstelling en zevenjarige | |
[pagina 327]
| |
gevangenschap veroordeeld. Den 29, 30 en 31 Juli 1703 werd Defoe dan ook op drie verschillende plaatsen van Londen aan den schandpaal gesteld. Het volk echter juichte hem toe en zong luide het lied, dat Defoe op den schandpaal vervaardigd had. Geen grooter eer had hem in een paleis kunnen bescheren worden, dan hem toen daar geschiedde. Men strooide bloemen op de plek waar hij stond, kransen werden hem toegeworpen en telkens weergalmde de lucht van het ‘lang leve Defoe.’ In 1704 werd hij weder ontslagen uit de gevangenis, waar hij vele brochures vervaardigd had. Het nieuwe ministerie onder lord Harvey wilde zich van zijne ervarenheid bedienen. Defoe werd tot verschallende, zendingen gebruikt, zoo is o.a. de staatkundige vereeniging van Schotland en Engeland zijn werk. Defoe schreef in 1709 de geschiedenis van deze verbinding, een werk dat door inhoud en vorm een voortdurende waarde bezit. De roem van Defoe, als staatsman en als schrijver, was toen wel ten hoogste gestegen. Na den val van het Whigministerie was het echter met zijn invloed gedaan. Wel leefde hij eenigen tijd rustig bij eenen vriend in het noorden van Engeland, doch toen de Jacobieten, onder begunstiging van de Koningin zelve, weer de Stuarts op den troon trachtten te brengen, barstte de verontwaardiging van den puritein los, en uitte zich in drie schotschriften ten gunste der opvolging van het huis Hanover, die hem in 't begin van 1713 weer in de gevangenis brachten, waaruit hij echter nog in 't laatst van dat jaar ontslagen werd. Toen George I den troon bestegen had, werden wel anderen, maar niet de edelste en talentvolste strijder voor de vrijheden van Engeland met gunsten overladen. In 1715 schreef Defoe zijn laatste politieke brochure: een Appeal tot Honour and Justice, een openlijke en ware ge schiedenis van zijne politieke loopbaan met een beroep op eer en rechtvaardigheid. Vrije en aonafhankelijke mannen worden gemeenlijk door regeeringsbeambten gehaat - van dankbaarheid kon dus geen sprake zijn. Defoe moest nu voortaan van zijne pen leven en schreef eene menigte deels zedekundige werken. Eerst in 1719 kwam het geschrift in 't licht dat hem den meesten roem yerschaft heeft: The life and surprising adventures of Robinson Crusoe, het leven en de wonderbare lotgevallen van Robinson Crusoe. Een wezenlijke gebenrtenis ligt ten grondslag van dit verhaal. Een Schotsche matroos, eigenlijk Alexander Selderaig geheeten, doch die naderhand, om onbekend te blijven, den naam van Selkirk aangenomen had, was op Juan Fernandez, een eiland in de Zuidzee, van zijn schip weggeloopen en vertoefde aldaar in volle eenzaamheid vier jaar en vier maanden. In 1709 vond een Engelsch schip hem en nam hem mede naar Engeland, alwaar hij in 1711 aankwam. Deze gebeurtenis baarde toen veel opzien, en in 't algemeen was de tijdgeest zeer verzot op berichten omtrent zeetochten en de landen in Indië en in de Zuidzee. De Verdienste van de Robinson Crusoe is dus niet gelegen in het vontuurlijke, waaraan door vele andere geschriften voldoende, ja meer dan dat voldaan wordt; maar zij is gelegen in de eenvoudige en juiste voorstelling van Robinson's leven op het eiland. Deze roman bevat de geschiedenis der menschelijke maatschappij en treft te meer, omdat Robinson zelf een gewoon mensch is, wiens denkwijze en gevoel een algemeen goed is. Doch alleen voor het eerste deel. geldt de hooge roem, dien dit werk inoogstte, het tweede bevat de avonturen | |
[pagina 328]
| |
van Robinson, na zijn vertrek van het eiland, op zijne tochten naar Sina en Siberie. Het derde deel, waarin de moraal van het eerste deel ontwikkeld wordt, bezit nog geringer waarde. - Met moeite kreeg Defoe de Robinson gedrukt en wel voor een honorarium van 10 pond sterling. Maar pas was het uitgekomen, of een algemeene geestdrift brak er over los. Weldra werd het de geheele wereld door gelezen, in alle talen bijna vertaald en door alle beschaafde Volkeren bijna nagevolgd. - Men telt thans ruim zestig Robinsiaden. Jean Jaques Rousseau heeft de waarde van Robinson Crusoe voor de opvoeding in 't licht gesteld. Dat boek wil hij zijn Emile het meest en het langst laten lezen en bestudeeren. De paedagogische school der philanthropisten greep dit denkbeeld met beide handen aan, vandaar ontstond de bewerking van Campe, die ongeveer 70 uitgaven in Duitschland beleefde en ook in ons land de meest bekende is. Een andere bewerking, die van Wezel, hoewel minder dichterlijk, heeft beter de philosophische beginselen van het oorspronkelijke werk bewaard. Het groote succes, dat de Robinson genoot, zette den schrijver aan om meer verhalen te schrijven, zooals: The Life of Colonel Jack, Memoirs of a Cavalier, The Adventures of Captain Singleton, enz. Hoewel geene dezer geschriften de voortreffelijkheid van het hoofdwerk bereikte, geldt toch van allen wat Taine - eer een bediller dan een beschrijver der Engelsche letterkunde - in de volgende woorden verklaart: Même en fait de fiction, ses renseignements sont aussi précis qu'en fait d'histoire. Il donne les dates, l'année, le mois, le jour; il marque le vent, nord-est, sud-ouest, nord-ouest; il écrit un journal de voyage, des catalogues de marchandises, des comptes d'avoué et de marchand, le nombre des moidores (monnaie portugaise), les intérêts, les payements en espéces, en nature, le prix de revient, le prix de vente, la part du roi, des couvents, des associés et des facteurs, le total liquide, la statistique, la géographie et l'hydrographie de l'île, tellement que le lecteur est tenté de prendre un atlas et de dessiner lui-même une petite carte de l'endroit, pour entrer dans tous les détails de l'histoire et voir les objets aussi nettement et pleinement que l'auteur. Il semble que celui-ci ait fait tous les travaux de son Robinson; tant il les décrit exactement, avec les nombres, les quantités, les dimensions, comme un charpentier, un potier ou un matelot emérite. On n'avait jamais vu un tel sentiment du réel et on ne l'a point revu. Nos réalistes aujourd'hui, peintres, anatomistes, hommes de métier et de parti pris, sont à cent lieues de ce naturel; l'art et le calcul percent dans leurs descriptions trop minutieuses. Celui-ci fait illusion, car ce n'est point l'oeil qu'il trompe, c'est l'esprit, et cela à la lettre; son récit de grande peste a passé plus d'une fois pour vrai, et lord Chattam prenait ses Mémoires d'un cavalier pour une histoire authentiquc. Aussi bien il aspirait. ‘L'éditeur, disent les vieilles éditions de Robinson, croit que ce livre est une vraie histoire de faits. Du reste, on n'y voit aucune apparence de fiction.’ C'est lá tout son talent, et de cette façon ses imperfections lui servent; son manque d'art devient un art profond; ses négligences, ses répetitions, ses longueurs, contribuent à l'illusion; on ne peut pas supposer que tel détail, si petit, si plat, soit inventé; un inventeur l'eût supprimé; il est trop ennuyeux pour qu'on l'ait mis exprés; l'art achoisit, | |
[pagina 329]
| |
embellit, intéresse; ce n'est donc point l'art, qui a mis en monceau ce paquet d'accidents ternes et vulgaires, c'est la vérité. Het was alsof de fortuin een weerzin had in den edelen Defoe. Zijno romans hadden hem genoeg winsten afgeworpen om op zijn ouden dag onbekommerd te leven. Ter kwader ure stond hij dit geld af aan zijn oudsten zoon, onder voorwaarde hem en zijne echtgenoot tot den dood toe te onderhouden. De onbarmhartige zoon onttrok zich bijna geheel aan die verplichting. De verontwaardiging en smart over deze handelwijze schokten den ouden man diep, zoodat hij aan 't kwijnen ging en den 24 April 1731 overleed te Londen, waarheen hij weinig dagen voor zijn dood vertrokken was. In Engeland verhief zich, vooral na 1688, de burgerstand. De denkbeelden, waardoor hij bezield werd, waren dezelfde die men overal bij de opkomst en zelfstandigheid van den derden stand opmerkt. Men streeft naar degelijkheid, naar nuttig onderricht, naar zedelijkheid, een begrip, dat in Engeland nog verscherpt werd door de puriteinsche of calvinistische beginselen. Godsdienstige lectuur werd een tijdlang alleen voor de rechte en noodzakelijke gehouden. In de fransche romans, waar onnatuurlijke galanterie en dwaze avonturen scheering en inslag maken, kon de ernstige en verstandige Engelschman geen behagen scheppen. Ook trok hem het familieleven meer aan dan al die prinsen en vorsten, wier lotgevallen in fransche romans nog steeds beschreven werden, en de Arkadische herders, die ook in Engeland, sedert Sidney, inheemsch geworden waren, konden voor het gezond verstand niet lang bestaan. Zoo gebeurde het dat er groote behoefte ontstond aan een nieuwe en degelijke soort van fraaie letterkunde. Samuel Richardson (1689-1761) was de man, die het eerst in dezen nood voorzag. Hij werd de grondlegger van den huisselijken en burgerlijken roman, die sinds een zoo groote verbreiding in de Europeesche letterkunde gevonden heeft. Richardson, van arme ouders geboren, had zich door vlijt en oppassendheid tot een welvarend boekdrukker verheven en reeds vijftig jaren oud, trad hij voor het eerst als schrijver voor den dag. Zijn eerate roman droeg den titel van ‘Pamela of de beloonde deugd, in eene reeks van brieven, geschreven door een jong en schoon meisje aan hare ouders, uitgegeven om de beginselen der deugd en van den godsdienst te ontwikkelen bij jongelieden van beide seksen, een werk, dat eene ware geschiedenis ten grondslag heeft, en dat terwijl het den geest aangenaam bezig houdt, door allerlei vreemde en treffende lotgevallen, geheel zuiver is van alle beeiden, die in te veel geschriften alleen voor vermaak geschreven, de strekking hebben om de driften gaande te maken in plaats van nuttige leering te verwekken’. In 1740 uitgekomen, maakte Pamela een verbazenden opgang. De fijne schildering der karakters, de roerende tafereelen en bovenal de zedekundige strekking maakte het ras tot het lievelingsboek van geheel Engeland. In 1740 werden er reeds vier uitgaven van gedrukt en vele predikanten bevalen van den kansel de lectuur er van aan. De geschiedenis zelve is eenvoudig. Pamela is de dochter van een boschwachter. Een rijke graaf, haar meester, wendt alle middelen van geweld en bekooring aan om haar te doen vallen, doch zij blijft standvastig en zoowel tegen verdrukking als tegen verleiding bestand, zoodat de graaf eindelijk, bewogen door | |
[pagina 330]
| |
zooveel deugd en liefelijkheid haar zijne hand aanbiedt. In denzelfden geest, maar met grooter talent geschreven, is: Clarissa or the history of a young Lady: comprehending the most important concerns of private life, and particularly shoning the distresses that may attend the misconduct both of parents and children in relation to mariage, an 8 deelen, ieder van 5 à 600 bladzijden en in 1748 uitgekomen. Clarisse Harlowe, een toonbeeld van vrouwelijke zachtheid en liefelijkheid, wordt door een hardvochtigen vader en broeder, door eene jaloersche zuster, door eene zwakke moeder, in één woord, door al hare bloedverwanten gekweld, ja gemarteld om met een rijken, doch haar hatelijken minnaar in het huwelijk te treden. Om aan den geweldigen dwang harer bloedverwanten te ontkomen, ontvlucht zij eindelijk het vaderlijke huis en abegeeft zich onder de bescherming van een harer aanbidders, Lovelace, dien zij heimelijk liefheeft. Lovelace is het voorbeeld van een lichtmis en verleider uit de groote wereld. Men wil dat Lord Wharton, stadhouder van Ierland, - dezelfde die door Swift streng gegeeseld is en die aan Pope zooveel ergernis gegeven heeft - door den schrijver tot model genomen is. Clarissa leert te laat het karakter van Lovelace kennen en heeft nu weder een geweldigen strijd te strijden ategen al de kunsten der verleiding en van geweld, waarin haar minnaar uiterst ervaren is. Eindelijk neemt Lovelace zijn toevlucht tot opium en onteert Clarissa, die daarna van verontwaardiging en smart uitteert en sterft. Lovelace krijgt nu ook berouw, maar wordt door een oom van Clarissa in een tweegevecht gedood Ook deze roman is in brieven. De karakterschildering vooral van Clarissa en van Lovelace is zoo fijn mogelijk en de ijzeren standvastigheid van de hoofdpersonen in het bereiken van hun doel bewonderenswaardig. Een derde roman, Sir Charles Grandison, in 6 deelen, 1753, bereikte de hoogte der beide eersten niet. De titel zoude eerst geluid hebben: De brave man, en zoo iemand uit de hoogere standen wordt ook inderdaad voorgesteld, doch Grandison is zoo braaf, dat men zich er bij verveelt of er van walgt. De roem en de invloed van Richardson op zijne tijdgenooten was buitengemeen. Hij drukt geheel den geest zijner dagen uit. Diderot hield eene lofrede op hem en volgde zijne richting. Rousseau stelde hem op ééne lijn met Homerus en nam hem in zijne Heloise ten voorbeeld. Voltaire's blijspel Nanine is eene dramatiseering van Pamela. Klopstoek ging naar Engeland om persoonlijk met Richardson kennis te maken. Gellert vertaalde de Pamela en de Grandison. Doch bovenal vond hij een bewoflderaar in Leasing. Steeds verheft hij hemelhoog den onsterfelijken schrijver ‘denn, zooals hij zegt, wer kann es besser wissen, was zur Bildung des Herzen, zur Einfiössung ader Menschenliebe, zur Beförderung jeder Tugend das zuträchlichste ist, und wieviel die Wahrheit über menschliche Gemüther vermag, wenn sie sich die bezaubernden Reize einer gefalligen Dichtung zu borgen herablasst, als Richardson?’ In de Miss Sampspn en Emilia Galotti zijn niet alleen het hoofdidee, maar ook enkele tafreelen aan Richardsons werken ontleend. Ook in ons land werden Richardsons romans vertaald, druk gelezen en als eene nuttige en stichtelijke lectuur meermalen door de predikanten, vooral die der Doopsgezinden, aanbevolen. De jufvrouwen Wolf en Deken namen er geheel den vorm van over in hunne romans. Ook van Lennep doet in zijn Klaasje | |
[pagina 331]
| |
Zevenster meermalen san Clarissa Harlowe denken. De gebreken van Richardson loopen spoedig in 't oog. Die monsters van braafheid vervelen licht. Zoo heeft Grandison geen enkel gebrek, hij is in alles onberispelijk. Zijn geweten en zijn pruik zijn even smetteloos. ‘Amen,’ zegt Taine, ‘il faut le canoniser et l'empailler.’ Die slecht burgerlijke deugd moge goed zijn, groot is zij niet. De menschelijke natuur verdraagt op den duur de regels niet, die eene beperkte voorstelling van het leven aan allen wil opdringen. De vroolijkheid en frischheid der natuur drijft den spot met de meetkunstige figuren, wier braafheid meer vorm den wezenlijke voortreffelijkheid blijkt te zijnGa naar voetnoot1). Reeds in zijn tijd verklaarden lady Montague en Horace Walpole dat Richardson het leven, vooral der hoogere standen, niet verstond en het naar de begrippen van een gewoon boekverkooper of van een predikant der methodisten afschetste. De stijfheid en de huichelarij der engelsche maatschappij, ook nog in onze dagen, steunt op de leveneopvatting, die Richardson huldigde. Eene vroolijker en vrijer voorstelling vinden wij in de Romans van Fielding, die met het bepalde doel geschreven zijn, om de ideën van Richardson te bestrijden. Henry Fielding werd den 22 April 1707 te Sharpham-Park in Devonshire geboren uit een oud-adelijk geslacht. Zijn vader was generaal, hij bracht zijn zoon eerst op de beroemde school te Eton en liet hem later, volgens de gewoonte der dagen, naar Leiden gaan. Wijl echter de middelen ter voortzetting zijner studien begonnen te ontbreken, begaf Fielding zich naar Londen, waar hij kleine blijspelen voor het tooneel bewerkte, ja zelfs eens een jaar lang directeur van een tooneelgezelschap was. In 1736 trouwde hij eene rijke vrouw en begon nu op zulk een grooten voet te leven, dat hij in drie jaar de bezitting van zijn vrouw en de erfenis van zijne moeder er geheel doorbracht. Daarna werd hij openbaar zaakwaarnemer, doch moest toch het meest met zijne pen in zijn onderhoud voorzien. In 1749 verkreeg hij een klein inkomen en het ambt van vrederechter van Westminster en Middelsex. Hoewel arm, nam hij dit ambt toch vlekkeloos waar. Na den dood zijner eerste vrouw, trouwde hij zijn keukesmeid en leefde er gelukkig mee. Eene wilde en woeste levenswijze ondermijnde echter spoedig zijn gestel. Hij ging ter genezing naar Lissabon, alwaar hij in 1757, op zeven en veertig jarigen ouderdom overleed. In 1742 verscheen de eerste roman van Fielding, the History of Joseph Andrews, waarin hij zich voorstelde de Pamela te parodieeren. Joseph Andrews is een jonge, onschuldige, trouwhartige boerenknaap, en zijn geliefde, de bekoorlijke en bloeiende Fanny, een frissche boerenmeid; de goede predikant Abraham Adams is het toonbeeld van een rechtschapen en toch wat bekrompen geestelijke op het land. In 't geheele werk heerscht een vroolijke en vrije geest, vele tooneelen zijn recht komiek, zooals waar Joseph, die de broeder van Pamela genoemd wordt, door zijn meisje aan dezelfde verzoeking bloot staat als Pamela van haar minnaar. De jongeling blijft echter even deugdzaam als zijne zuster. - Het hoofdwerk van Fielding is: Tom Jones or history | |
[pagina 332]
| |
of a foundling. De levendigste tafreelen en de fijnste karakterschildering treft men daarin aan. De lichtzinnige, maar toch edelhartige Tom Jones, de zachte, maar toch moedige Sophie, de woeste en ruwe landjonker Western, de strenge, maar edelmoedige Alworthy, de listige huichelaar Blisil en de voorname, doch liederlijke lady Bellaston zijn met de levendigste kleuren geteekend. Overal heerscht het volle leven. Met recht zegt Hettner: ‘Ueberall ist es Fieldungs Bestreben, der Heucheley durch sarkastischen Witz die heuchlerische Maske zu nehmen. Gleissende und aüsserlich ansandliche Charaktere, die aber innerlich hohl und lasterhaft sind, werden entlarvt; liebenswürdige Vagebunden, von der Welt verkannt und missachtet, kommen zu Ehren und erlangen die Siegeskrone. Am Vollendesten geschieht es im Tom Jones.’ De andere verhalen, zooals de roovergeschiedenis van Jonathan Wild en Amalia, bereiken de voortreffelijkheid van Tom Jones niet. In alle geeft de schrijver echter de bewijzen van groot talent en Tan eene levenskracht, die voor hem de bron van onverstoorbaar genot geweest is. Hij wordt het meest vergeleken met Richard Steele, die echter in genie en geleerdheid beneden hem Staat. Meermalen worden Fielding en Richardson tegen elkander overgesteld. Bij den eersten, zegt Coleridge, is men in eene opene laan op een liefelijken zomerdag, bij den anderen in een kunstmatig verwarmde ziekenkamer. Duidelijker zegt Hettner: ‘In Fielding der geniale, leichtsinnige, unbefangene, gutmüthige Lebemann; in Richardson der empfindelnde sittenstrenge Pfahlburger, der sein Menschheitsideal in der klügelnden Bewustheit des ehr-und tugendsamen sir Charles Grandison zeichnete. Welch ein schneidender Gegentsatz! Man is gegen Richardson sowohl wie gegen Fielding sehr ungerecht, wenn mann den Hass, den der Beide gegen einander hegten, nur gewöhnlichen schriftstellerischen Eifersüchteleien Schuld giebt; diese persönliche Feindschaft war die ge schworene Feindschaft zweier grundverschiedener Naturen und Weltanschauungen. In Fielding's Kampf gegen Richardson erneut sich der Kampf Butler's gegen die Puritaner. Nur is Fielding unendlich feiner und dichterischer als Butler.’ In denzelfden geest, maar met minder talent en ruwer, schreef Tobias George Smollet (1721-1779). Uit een oude, maar verarmde Schotsche familie geboren, werd hij te Glasgow tot geneesheer opgeleid. Op 19 jarigen ouderdom toog hij echter reeds naar Londen, om met zijn treurspel Regicide zijn geluk te beproeven. Dit wilde echter niet. Hij werd daarop assistent-heelmeester op een oorlogschip. Na vooral in West-Indië rondgezworven te hebben, waarbij hij o.a. eenigen tijd te Jamaica vertoefde, keerde hij in 1744 naar Londen terug, waar hij zich voortaan aan de letteren wijdde. Hij vervaardigde nu vele schotschriften en satiren, doch bovenal romans, zooals: Roderick Random in 1748, The adventures of Peregrine Pickle in 1751, The adventures of Ferdinand, Count Fathom, 1753, sir Lancelot Greeves, 1762 en The expedition of Humphrey Clinker. Bovendien vertalde hij de Don Quichote en schreef een fraaie, maar eenzijdige History of England. Omdat hij de grove gebreken der administratie van de marine aan den dag gebracht had, werd hij tot eene geldboete en gevangenstraf veroordeeld. Onafgebrokene ongesteldheid bewoog hem in 1770 naar Italië te verhuizen, lwaar hij op de helling van een berg in de | |
[pagina 333]
| |
nabijheid van Livorno woonde, waar zijn laatste en beste roman, Humphrey Clinker, geschreven werd. In dit werk, zoowel als in de andere, beeldt Smollet geteel het leven af. Door zijne veelsoortige lotgevallen tad de schrijver een buitengemeene menschenkennis opgedaan en daar maakt hij uitnemend gebruik van in zijne geschriften. Niemand heeft beter dan hij zeereizen beschreven. De ruwheid echter van het leven zoowel van den schrijver zelven als van zijne tijdgenooten, vooral der Engelsche aristocratie, vullen zijne romans met een aantal taferelen, waarvoor zelfs de realistische schrijvers onzer dagen terug zouden deinsen. Allen komen echter daarin overeen, dat de geschriften van Smollet de beste bronnen zijn voor de kennis der maatschappij van zijnen tijd. Hij teekent scherp en verzacht niets. Geen kunst die adelt is bij hem te vinden, en in zoo verre geldt dan ook de uitspraak van Taine, die zegt: ‘Le généreux vin de Fielding entre les mains de Smollet, s'est tourné en eau-de-vie de cabaret.’ In karakter, stemming en levenswijs was Lawrence Sterne geheel het tegenovergestelde van Smollet. Hij werd den 24 November 1713 te Conmel in Ierland geboren. Zijn vader was een officier zonder middelen. Ondersteund door zijne bloedverwanten, kwam hij in 1732 aan de Universiteit te Cambridge, waar hij echter wel door zijne vreemde manieren de aandacht trok, doch overigens geene blijken van bijzonder talent gaf. Daarna kreeg hij een predikantsplaats te Sutton, in het graafschap York, en later aan de hoofdkerk van York zelve, zoodat hij ruim kon leven. Sterne beminde de rust der stille en eenvoudige natuur. Teekenen, muziek en het vermaak der jacht waren zijne uitspanningen. Overigens was zijn pad niet zonder doornen. Zwak van gestel, sukkelde hij veel aan hoest en bloedspuwingen; zijn gevoelige en misschien daardoor eenigzins grillige aard wikkelde hem meermalen in twist met zijne ambtsbroeders, en zijne vrouw verliet hem om in het zuiden van Frankrijk, zoo Let heette voor hare gezondheid, met zijne geliefde dochter Lydia zich op te houden. Sterne overleed te Londen den 18 Maart 1768. Zijne hoofdwerken zijn de Tristam Shandy, in acht deelen, 1759-1767 en de Sentimental Journey, 1767. Tristam ShandyGa naar voetnoot1) is een der zonderlingste werken, die ooit verschenen. Er is noch gang in het verhal, noch eenheid van voorstelling. Het strijdt tegen alle mogelijke regelen, die de kunstrechters stellen of gesteld hebben. Niettemin heeft het een buitengemeenen opgang gemaakt, niet alleen in Engeland, maar bijna in de geheele beschaafde wereld. Onder den naam van den predikant Yorik heeft de Bchrijver daarin een portret van zich zelven gegeven. Hij zegt daarvan o.a.: Yorik heeft niets van de koelheid van het noorden, noch van de verstandelijke regelmatigheid, die daar gemeen is. Integendeel is hij levendig, vol geestdrift en vroolijk, zooals in 't zuiden. Onervaren in de gewone maatschappelijke wijsheid, kwam hij er dagelijks mee in strijd. Deftigheid en gemaaktheid verafschuwde hij. Onbedachtzaam liet hij zijn natuurlijk gevoel den vrijen loop en lette dan noch op den persoon noch op tijd en plaats. Hij kon niet laten zijne neiging tot scherts en spot bot te vieren, hetgeen hem in der tijd vele vijanden berokkende. - Ook thans nog kunnen Engel- | |
[pagina 334]
| |
schen en andere deftige en zoogenaamd fatsoenlijke lieden den frisachen en waarachtig vromen Sterne niet verdragenGa naar voetnoot1). Hij bijt te scherp in hunne ijdelheid en huichelarij. In Tristan Shandy worden slechts zonderlingen geschetst, die allen hun stokpaardje berijden, doch overigens goedhartige en dikwijls zeer verstandige lieden zijn. De vader Shandy en de oom Toby zijn met de meeste fijnheid geteekend. De innige goedhartigheid van Sterne maakt hem tot een tegenbeeld van den steeds wrokkenden Swift. The sentimental journey through France and Italy, in ons land door de voortreffelijke vertaling van J. Geel zoo goed bekend, bevat meer eenheid maar minder diepte dan het eerstgenoemde werk. Door den dood des schrijvers is de reis door Italië blijven steken. Met de uitdrukking sentimental bedoelde de schrijver dat hij niet de omstreken of kunstwerken, maar de indrukken en gevoelens, die de menschen en de natnur bij hem opwekten, heeft willen schilderen of, zooals hij aan eenen vriend schreef, de wereld en onze medemenschen meer dan wij doen, te leeren beminnen en zich het meest met de zachtere aandoeningen en neigingen der menschelijke natuur bezig te houden. Hoezeer Sterne in dit opzicht zijn eigen gemoed openbaart, blijkt vooral uit de brieven aan Elise, die na zijn dood uitgegeven zijn. Elise was een getrouwde vrouw uit Oost-Indië, die voor hare gezondheid naar Engeland gekomen was. Sterne, hoewel 59 jaar oud, beminde de vijf-en-twintig jarige met het eerste vuur eener jeugdige liefde. Hettner zegt van deze brieven: Diese Briefe sind so frisch, so zartsinnig und so rein menschlich, das ihnen in der ganzen Welt nichts an die Seite zu stellen ist als die Briefe Goethes an Lotte Kestner und am Frau von Stein; eine Aehnlichkeit die Sich sogar auf jenen springenden Wechsel zwischen dem Du und dem Sie der Anrede erstrekt, in welchem sich der Kampf zwischen der Selbstrergessenheit der Liebe und der sich immer und immer wieder aufraffenden Widerstandskraft so rührend ausspricht. Met Sterne begint een nieuw element, het humoristische, in de litteratuur zich te doen gelden. Een buitengemeene gevoeligheid voor menschelijke toestanden en menschelijke gevoelens wordt daartoe gevorderd. Men zorge slechts dat de fijngevoeligheid niet uit ziekelijkheid ontspringe of tot menschenhaat leide. Sterne wiat deze kuppen te ontzeilen, vandaar dat wij kunnen instemmen met het oordeel van Taine als hij zegt; L'observation psychologue atteint ici l'un de ses développements extrêmes. Il faut un art bien vancé pour décrire, par delà la régularité et de la santé, l'exception ou la dégénérescence, et le roman anglais se compléte ici en ajoutant à la peinture des formes la peinture des déformations. Dieper had echter Goethe de waarde van Sterne gevoeld, zooals o.a. blijkt ait hetgeen hij in 1829 schreef: Es ware nicht nachzukommen, was Goldsmith und Sterne im Hauptpunkte der Entwicklung auf mich gewirkt haben. Diese hohe und wohlwollende Ironie, diese Billigkeit bei aller Uebersicht, diese Sanftmuth bei aller Widerwartigkeit, diese Gleichheit bis aller Wechsel, und wie alle verwandten Tugenden weiter heissen mögen, erzogen mich aufs Löblichste, und am Ende sind es doch diese Gesinnungen, die uns von allen Irschritten des Lebens wider zurückführen. | |
[pagina 335]
| |
Sterne zocht de menschen van de stijve vormen, waarin zij gekneld waren, te bevrijden, en trad op voor de recliten Tan het vrije gevoel. De poëzie des levens herkreeg door hem weer de achting, die haar in zijn tijd door het domme verstand ontzegd werden. De vorige eeuw ontwaakte ook door hem uit de betoovering, waarin de gewoonte haar had doen inslapea. Het conventioneele kreeg er een diepen knak door, en jniat omdat de geesten naar een ruimer leven haakten, dan het fatsoen hun gande, werden zulke geachriften als Sterne schreef door een juichende menigte begroet. Dezelfde, opgeruimdheid, die Goethe in Sterne zoo goed deed, trok hem nog meer tot Oliver Goldsmith (1728-1774). Zijn vader was een arm predikant in het Iersche dorpje Pallas. Het plan om een koopman van Oliver te maken ging evenzeer te niet, als dat hij een rechtsgeleerde of geestelijke zoude worden. Eindelijk bezorgde een oom, die hem ook al vroeger geholpen had, hem de middelen om te Edinburg in de Medicijnen te studeeren en om vandaar met hetzelfde doel naar Leiden te gaan. Doch weldra was zijn geld op en begon hij een zwerftocht door België, Frankrijk, Duitschland en Zwitserland, tot hij Padua bereikte, waar hij tot doctor in de medicijnen promoveerde. - In den Vicar schilderde hij zijn onrustige jeugd bij het mededeelen van de lotgevallen van George. - In 1756, na den dood zijns ooms, keerde hij naar Engeland terng en vestigde zich voortaan te Londen als letterkundige. Hij vervaardigde de blijspelen: Good Natured Man (1768) en She Stoops to Conquer (1773), die geringer waarde bezilten dan zijne gedichten the Traveller, een meesterstuk, the Deserted village en anderen. Ook schreef hij handboeken van de Engelsche, Romeinsche en Grieksche geschiedenis, gaf Essays uit in 1775, die van een fijn oordeel getuigen, doch behaalde eigenlijk zijn grooten roem door het schrijven van the Vicar of WakefieldGa naar voetnoot1), in 1766. Geëerd door de groote vernuften van zijnen tijd - hij behoorde tot de beroemde club, waar Johnson, Gibbon, Garrick, Burke en Reynolds ook leden van waren - kwam hij, tot groote smart zijner vrienden, vooral van Johnson en Burke, te overlijden den 4 April 1774. Zij zorgden dat kort daarna voor hem een gedenkteeken opgericht werd in de Westminster-Abdij. Zijn Vicar heeft nog heden den roem behouden, dien hij eens inoogstte. ‘La vertu protestante et anglaise - zegt Taine - n'a point formé un modèle plus éprouvé et plus aimable. Religieux, affectueux, raisonneur, il concilie des dispositions qui semblaient s'exclure; ecclésiastique, cultivateur, père de famille, il relève des caractères qui ne semblaient propres qu'a fournir des comiques et dés bourgeois.’ Van Goldsmith wordt in zijn grafschrift gezegd, dat hij was: ‘sive risus essent movendi sive lacrimae, affectuum potens ac lenis dominator.’ Een vriend van hem had het opgesteld. Het was dr. Samuel JohnsonGa naar voetnoot2), den 28 September 1709 te Litchfield geboren. Wegens den dood zijns vaders werd hij gedwongen zijne studie aan de universiteit te Oxford te. staken en in groote armoede | |
[pagina 336]
| |
gedompeld. Na verschillende vergeefsche pogingen om dit te boven te komen, toog hij met Garrick, een zijner leerlingen, naar Louden, om aldaar als tooneeldichter zijn fortuin te maken. Zijne tragoedie Irene viel echter en nu volgden jaren van grooten nood voor Johnson. Aan alles had hij gebrek en hij moest, om er aan te ontkomen, allerlei mishandelingen en krenkingen zich laten welgevallen. Nooit kwam hij den invloed, die dat op hem uitoefende, te boven. Zijn grof uiterlijk en zijne ruwe manieren legde hij nooit af, zelfs niet toen zijne uitspraken als die van een dictator in de letterkunde geëerbiedigd werden. Tot zijn voornaamste werken behooren een satire, London (1749), waarin hij, in den trant van Juvenalis, de gebreken der hoofdstad hekelt; een leerdicht, The vanity of human wishes, de geschiedenis van Rasselas, prins van Abyssinië een roman, (1759), meer naar de kunst dan naar de natuur geschreven. Doch Johnson was vooral criticus en zoo kreeg hij door The Rambler, de Zwerver, en dan door The Idler, de ledigganger, tijdschriften in den trant van de Spectator, een grooten invloed op zijn tijdgenooten. Zijne hoofdwerken echter zijn: een Woordenboek van de Engelsche taal, 2 deelen in folio en Lives of the most eminent English poets, London 1779-81, zijn laatste werk, want hij overleed den 15 December 1784. Johnson volgde nog geheel de kunstregelen der Fransche school; Dryden en vooral Pope waren zijne modeldichters. Alleen toen hij de werken van Shakespere uitgaf, in 1765, begon hij in sommige punten de waarde der natuur te erkennen. Niettemin bleef hij geheel ongevoelig voor de meer en meer opkomende richting, die de banden van het conventioneele classicisme zoude yerbreken. De ruwe Johnson ijvert steeds voor het gladde, nette en keurige. Zijn werkzaamheid was ontzaggelijk. Zijne tijdgenooten eerbiedigden zelfs zijne dwaasheden. Richardson was zijn vriend, en werd door hem verre boven Fielding gesteld. Goldsmith, hoewel ook niet recht gewaardeerd, bleef hem vereeren; miss Burney volgde angstvallig zijn stijl na en eerbiedigde hem als een vader. De geschiedschrijver Gibbon, de schilder Reynolds, de tooneelspeler Garrick, de redenaar en staatsman Burke en de geleerde orientalist William Jones zochten ijverig zijnen omgang. Een zijner vereerders, Boswel, teekende al zijne daden en gezegden op en gaf ze uit in een werk bestaande uit drie dikke kwartijnen. Hoezeer de theoriën van Johnson aiet meer gelden, worden zijne werken, vooral zijn woordnboek, nog in hooge eere gehouden. Niettegenstaande dit alles is de uitspraak van Macaulay niet te hard, wanneer hij Johnson den meest pedanten criticus en den meest bigotten Tory noemt. De natuur triomfeerde en de oude kunsttheoriën moesten wijken voor het nieuwe licht, dat ook de geleerden ontstoken hadden. Lowth, professor te Oxford, gaf, 1753, zijne voorlezingen uit de Sacra poesi Hebraeorum, en Wood in 1769 zijne verhandeling over het oorspronkelijke genie van Homerus. Beide geleerden stelden duidelijk in 't licht, hoe de natuur zelve de ware bron der poëzie is. Hoe waar dit is bleek op nieuw, toen de bisschop Thomas Percy uitgegeven had: The reliques of ancient English poetry, Londen 1765. Daarmede was een nieuw tijdperk geboren. De waarde der volksdichting werd erkend en die vond overal ingang. De eenzijdigheid der vroegere theorie ableek zonneklaar. Joseph Warton schreef een werk in twee | |
[pagina 337]
| |
deelen (1756-1782): Essay on the Genius and Writings of Pope, waarin de beginselen en werken van Pope in hun waar licht gesteld werden en de hoogere waarde der natuurpoëzie daarentegen verkondigd. De voorlezingen van Hugo Blair ‘Lectures on rhetoric and belles lettres’, - ook in ons land door de vertaling van Bosscha, later door Lulofs, met uitgebreide aanteekeningen, algemeen bekend geworden - werden in denzelfden geest gehouden. Young, de dichter der Nachtgedachten, wekte door een vurig geschrift, over den aard der oorspronkelijkheid, on original composition, den geest der jongeren op; en Hogarth verklaarde in zijne Analysis of Beauty, 1773, de schoonheid der golvende lijnen. Terzelfder tijd wist het talent van den grooten tooneelspeler David Garrick (geboren 1716) Shakespeare weer in eere te brengen. - Alle deze bewegingen waren van te meer gewicht, wijl Engeland in dit opzicht de leermeesteres der volkeren werd, en vooral de weer opkomende Duitsche letterkunde met volle teugen den frisschen geur der natuurpoëzie opslurpte. Reeds in het begin der 18de eeuw waren er dichters opgestaan, die als voorloopers der nieuwe richting, hunne inspiratie aan de natuur zelve ontleenden. Het waren vooral Edward Young (1681-1765) en James Thomson (1700-1748). Het hoofdwerk van Young is The Complaint, or night-thougths, waarvan in 1742 de drie eerste nachten uitkwamen. Het verlies zijner vrouw, zijner dochter en van haar bruidegom, allen in 1741, gaf den dichter aanleiding zijn smart achtereenvolgens in negen boeken, negen nachten, uit te drukken. Beschouwingen over leven en dood, onsterfelijkheid, over vriendschap, over den starrenhemel en het zalig uiteinde van den christen worden daarin medegedeeld. De vier eerste nachten, toen de smart nog het grievendst was, maken het schoonste gedeelte van dit gedicht uit. Hoe vreemd het het ons thans ook schijne, lang bleef dit stuk een lievelingswerk bij de beschaafde lieden bijna in geheel Europa. In Duitschland was vooral Klopstock een groot bewonderaar van Young, met wien hij eene innige vriendschap onderhield. In ons land werden de Nachtgedachten door Lublink, den jongen, in proza, en door Schenk in versen overgebracht en nog voor weinig jaren veel gelezen. De reden van dezen opgang wordt goed aangewezen door Hettner, wanneer hij zegt: Diese grossartige Wirkung lag in den geschichtlichen Umständen, unter denen die Nachtgedanken auftraten. Nach langer Winterzeit waren sie wieder der erste erquickende Frühlingstag. Ueberal war Gemachtheid und Künstelei, nur kahle Verstandesdurre; Young sang wieder aus der Tiefe und Inbrunst des eigenen Herzens. In einer Zeit der allgemeinste Nachahmung wagte er es, wieder ursprünglich und selbstschöpferich zu sein. Was schadete es, wenn zunächts noch viel Schlacke den goldenen Kern umhüllte? Reeds voor Youngs nachtgedachten verschenen, had een Schot, James Thomson, zich aan de indrukken, die de schoonheid der natuur op hem maakte, geheel overgegeven en in 1726 eene beschrijving van den Winter uitgegeven, wier opgang hem aanzette om ook de drie andere jaargetijden te beschrijven en onder den naam The Seasons uit te geven. Dit gedicht werd geheel Europa door gelezen, bewonderd, vertaald en nagevolgd. De beschrijving van den winter in het Noorden | |
[pagina 338]
| |
wordt het meest geroemd, doch. overal blinkt het talent om natuurschoon te beschrijven, heerlijk uit. Zoo maalt hij o.a. een engelsch landschap met de volgende verwen: Th' effusive South
Warms the wide air, and o'er the void of Heav'n,
Breathes the big cloud with vernal show'rs distent...
Thus all day long the full-distended clouds
Indulge their genial stores, and well-shon'r'd Earth
Is deep enrich'd with vegetable life,
Till in the western sky the downward sun
Looks out, effulgent, from amid the flush
Of broken clouds, gay-shifting to his beam.
The rapid radiance instantaneous strikes
Th'illumin'd mountain, thro' the forest streams,
Shakes on the floods, and in a yellow mist
Far smoking o'er the interminable plain
In twinkling myriads ligthts the dewy gems.
Moist, bright and green, the landscap laughs around.
Thomson heeft nog vele andere gedichten, zoo ook treurspelen, vervaardigd, doch niets daarvan bereikte de hoogte van de jaargetijden; de slotzang echter van het maskerspel Alfred, Rule Brittania, heeft zelfs den roem van dat gedicht overleefd en is een geliefd volkslied der Engelschen geworden. Hoe de eeuw geneigd was om den beganen weg te verlaten en naar de natuur te luisteren, bewijst wel bijzonder de geestdrift, waarmede de zoogenaamde liederen van Ossian door het beschaafde Europa werden ontvangen. In 1760 was te Edinburg onder den titel: Fragments of ancient poetry, collected in the Highlands and translated from the gaelic or erse language eene verzameling liederen uitgegeven door een jong Schotsch dichter, Macpherson, (1738-1796). De uitgever verklaarde dat hij deze liederen, deels uit den mond des volks opgevangen, deels uit oude handschriften geput had en dat zij afkomstig waren van een ouden bard Ossian, zoon van koning Fingal, zelf een opperhoofd der Bergschotten, in de 3de eeuw v. Chr. Eerst verschenen er slechts vijftien zangen, doch toen een rijke Schot Macpherson in staat gesteld had een zoogenaamde ontdekkingsreis in de hooglanden te ondernemen, verscheen het volgende jaar een tweede, zeer vermeerderde uitgave er van. Niettegenstaande den twijfel aan de echtheid dezer liederen, zooals van Hume en Johnson, deden deze liederen weldra een tocht door Europa. In Duitschland werden zij door Klopstock, Herder en Goethe als in triomf ontvangen. Zij werden in 't Italiaansch, in 't Fransch, in 't Spaansch, in 't Poolsch overgebracht en bewonderd. In ons land werden ze vertaald door van de Kasteele en Bilderdijk en allen verheugden zich dat men nu ook een ander oorspronkelijk dichter dan Homerus uit den voortijd gevonden had, Deze droom der oudheid en oorspronkelijkheid duurde voort, en werd slechts even gestoord toen Malcolm Laing, in 1804, een dissertation on Ossians poems uitgegeven had. Nog in 1836 verklaarde N.G. van Kampen: ‘Wij voor ons gelooven, dat de strijd thans ten einde is, in weerwil van alle tegengeschrif- | |
[pagina 339]
| |
ten en dat aan Macpherson slechts de niet geringe eer toekomt, Tan na zoovele eeuwen deze verhevene dichtstukken, door eene wat stijl en voordracht betreft, allervoortreffelijkste vertaling aan het licht te hebben gebracht.’ Anders had Fr. von Raumer er in zijn jeugd over gedacht, getuige zijne verklaring in 1866Ga naar voetnoot1) ‘Laing hat wo nicht ganz zuerst die Aechtheit der Gedichte Ossians geläugnet, doch zuerst ihre Unächtheit gründlich erwiesen. Dieser Beweis machte mir in meiner Jugend sehr grosse Freude; denn wenn ich auch ausser Stande war einen solchen Beweis zu fuhren, wiedersprach ich doch (damals sehr ungewohnlich) die Behauptungen von der unübertrefflichen Trefflichkeit jener Gedichte, mit grosser Lebhaftigkeit. Insbesondere zürnte ich dem kränklichen Schwachling Werther, daas er das nasskalte nebliche Wetter, die schwebelnden Persönlichkeiten, die lamentabele Sentimentalität, u.s.w. hinaufsetzte über Homers hellreinen milden Himmel, über desen scharfgezeichnete Personen, und ihre kraftige, heitere, glückliche Gesundheit.’ In 1840 kwam het nauwkeurig onderzoek van TalvjGa naar voetnoot2) in het licht en sedert twijfelt niemand meer aan de onechtheid dier liederen. Daaruit blijkt dat Macpherson alleen in de Fingal op eenige Oud-Iersche gedichten gesteund heeft, doch in het vervolg zich geheel aan eigen inblazingen gehouden, waarbij hij echter geleid werd door de denkbeelden over de Hebreeuweche poëzie door Lowth verkondigd. Zonder twijfel behoorde er veel aanleg en talent toe om zulk een frisschen toon aan te slaan, zulke verheven denkbeelden te scheppen en zulk een innig gevoel voor de Schotsche natuur te koesteren, als wij in Macphersons gedichten ontdekken. De lauweren, door Macpherson geplukt, lieten Thomas Chatterton (1752-1770), het wonderkind van Bristol genaamd, niet slapen. Zestien jaar oud gaf hij eenige oude liederen en daaronder zeer fraaie balladen in 't licht, die van een monnik Eowley, uit de 15de eeuw, hunnen oorsprong zouden hebben. Ongelukkig merkte men het bedrog. Door verdriet en gebrek gekweld, vergiftigde hij zich op 18jarigen leeftijd. Het ontbrak echter niet meer aan dichters, die geheel uit de natuur zelve putten en daarover niet de schimmel der oudheid behoefden te werpen; daartoe behooren William Cowper en vooral Robert Burns. William Cowper (1731-1800) van aanzienlijke afkomst, was van jongs af zwaarmoedig en droefgeestig. Vrees voor een examen, dat hij diende af te leggen, om tot reading clerk in het Hoogerhuis benoemd te kunnen worden, bracht hem op de grenzen van waanzin. Op het land herstelde hij weder, vooral door de goede zorgen van den predikant Unwin, wiens vrouw een buitengemeenen invloed op hem uitoefende, zooals later ook Lady Austin. Voor zijne sombere stemming pasten uitnemend de streng calvinistische denkbeelden over de verwerping. Zijn geheele leven door martelde hij zich met daarover te peinzen. Diep gevoelig, ja hartstochttelijk verachte hij de uiterlijkheden der zoogenaamde klassieke poëzie, en drukte hij zijne vurige overtuiging en bittere aandoeningen in weinig liefelijke versen uit. Zijn taal was even scherp als zijne denkbeelden. Lafheid verachtte hij en spotte dus met Pope's zoet- | |
[pagina 340]
| |
sappigheid. Men zou hem met Bilderdijt kunnen vergelijken. Zijn voornaamste werken zijn: the table talk, tafelgesprekken, Truth, waarheid, The progress of Error, de satirieke ballade John Gilpin en bovenal The Task, de taak, eene verzameling van gedichten, naar aanleiding van hetgeen hij opgemerkt en gelezen had. Eene diepe melancholie heerscht er in deze stukken, hij spaart daarbij noch zichzelven, noch anderen. Hij blijft steeds zich zelf gelijk en alles wat hij aanraakt, krijgt eene dichterlijke, al is het ook wat al te donkere kleur. Hoe hij over zich zelven dacht, verklaarde hij o.a. in de volgende woorden: My mind had always a melancholy cast, and is like some pools. I have seen, which, though tilled with a black and putrid water, will nevertheless in a bright day reflect the sunbeams from their surface. Cowper is de dichter van het strenge schotsche calvinisme, dat in de aarde een tranendal ziet en zich afpijnt om dit er van te maken. Het innig gevoelsleven echter, dat zich met diepe genegenheid hecht aan de geringste voorwerpen zelve der omgeving, wordt uitstekend door Cowper weergegeven. Hoewel veel meer door de ruwheid der wereld gedrukt, ja vervolgd, slaat Robert BurnsGa naar voetnoot1) toch veel vroolijker en vrijer toon aan en komen zijne denkbeelden meer overeen met de opkomende kracht van verlichter tijden. Geboren den 25sten Januari 1759, te Doonside in Ayrshire, in het zuidwesten van Schotland, had hij al vroeg met armoede en gebrek te kampen. Zijn vader, een arm landbouwer, had een huisgezin met zeven kinderen te onderhouden uit de opbrengsten van een schrale pachthoeve. Weinig eten en veel werken, ziedaar wat het lot van Hobert was in zijn jonge jaren. Toch kreeg hij zooveel het konde eene goede opvoeding. Heeds vroeg ontwaakte zijn dichterlijke aanleg. De Oud-Schotsche balladen wekten hem op om gelijke liederen voor zijne landgenooten te vervaardigen. Na den dood zijn vaders, toen hij zelf eene hoeve moest pachten, liep hem echter alles tegen. Slechte oogsten brachten hem in zware schulden, zijn geliefde liet hem in den steek; en hij besloot zijn land te verlaten om als opzichter eener plantaadje naar Jamaica te verhuizen. Ten einde de daartoe noodige gelden te verkrijgen, zond hij zijne verzen in 't licht, in 1768. Dit bracht een geheelen ommekeer in 't lot van den dichter te weeg. Geheel Schotland was verrukt over den dichterlijken landman. Hij werd naar Edinburg getroond en daar eenigen tijd hoog gevierd. Men wilde hem den post van commies bij de accijnsen doen aanvaarden. Hij weigerde eerst, keerde naar het land terug, huwde en pachtte in 1788 eene landhoeve bij Dumfries. Hij was hier echter niet gelukkig. Zijn domme naburen ergerden hem, en het vroolijke leven te Edinburg was niet zonder gevolg gebleven, het verleidde hem om zijn verdriet met den beker af te spoelen; hierbij kwam dat zijn oogst mislukte. Hij moest dus wel reeds in 1789 de toegezegde post van commies aannemen. Doch ook dit was voor zijn genie een schraal werk. De hatelijkheden en kwellingen, die een tolbeambte of zelf bedrijven moet, of waaraan hij blootstaat, pasten niet voor zijn grooten geest. | |
[pagina 341]
| |
Toen de Fransche revolutie losbrak, juichte zijn gemoed. Zijn superieuren duidden hem dit euvel. Allerlei nood kwam er bij, zoodat zijn gezondheid verzwakte en hij den 21sten Juli 1796 op een zeebad aan de kust van Solway overleed, zeven en dertig jaren oud. De ruwheid en onbeschaafdheid hadden tot slachtoffer gemaakt een man, die kennelijk geschapen was om de menschheid te troosten en te verlichten. Zijne gedichten en brieven na zijn dood verzameld en met een levensbericht verrijkt, zijn uitgegeven door Dr. J. Currie te Liverpool. De voornaamste zijn: Halloween. The Cottar's Saturday Nigh, The joly Beggars, - volgens TaineGa naar voetnoot1) zijn hoofdwerk - The Twa (Two) Dogs, Tom o' Shanter en dan een tal van melodieuse frissche liederen als: My heart's in the Highlands, Bonnie castle Gordon, the battle of Inverness, Highland Mary, Will ye go to the Indies, my Mary? To Mary in heaven enz. Burns is een natuurlijk dichter der natuur, - een als men van onze Poot had mogen verwachten - vrij van alle ziekelijke gevoeligheid en van lompe ruwheid. Vroolijk en frisch, hijgt hij naar opgeruimdheid en naar liefde. Wat wonder dat hij het Schotsch puritanisme haat, huichelarij en slaafschheid verafschuwt. Schrikt men niet van de vrome beschaafde maatschappij, waarin hij o.a. opmerkt: ‘How it will mortify him to see a fellow, whose abilities would scarcely have made an eight-penny taylor and whose heart is not worth three farthings, meet with attention and notice that are withheld from the son of genius and poverty?’ of beter: See yonder poor o' erlabour'd wight,
So abject, mean, and vile,
Who begs a brother of the earth.
To give himself leave to toil;
End his lordly fellow-worm
The poor petition spam
Unmindful tho' a weeping wife
And help'lless offspring mourn.
Doch alleen de grooten mogen in de politiek zien en hooren, zingt hij met bittere ironie: In politics if thou wouldst mix
And mean thy fortune be
Bear this a mind, be deaf and blind
Let great folks hear and see.
Nog scherper vervolgt hij de predikanten, welke door hunne grove en dwaze voorstellingen op zendingfeesten - zoo zouden wij ze noemen - de domme menigte begoochelen. Zie het beeld van den eerwaarden Moodie: Hear how he clears the points o' faith
Wi' rattlin' an' wi' thumpin'..,
He's stampin' an' h's jumpin!
| |
[pagina 342]
| |
His lengthen'd chin, his turn'd up snout,
His eldritch squeel and gestures,
Oh! how they fire the heaet devout,
Like cantharidian plasters,
On sic a day.
Vol verontwaardiging orer die hoovaardige, ijdele wezens, roept hij uit: An honest man may like a glass,
An honest man may like a lass,
But mean reveuge and malice fausse
He'll still disdain,
And then cry zeal for Gospel laws,
Like some we ken....
... I rather would be
An atheist clean
Than under Gorpel colours hid be
Just for a screen,
Burns was een waarachtig volkszanger, vrij en frank zong hij dan ook: No mercenary bard his homage pays;
With honest pride, I scorn each selfish end
My deares, meed, a friend's esteem and praise:
To you I sing, in simple scottish lays,
The lowly train in life's sequester'd scene;
The native feelings strong, the guileless ways....
Deze liederen hebben grooten invloed op de beste dichters van lateren tijd uitgeoefend. Walter Scott, Thomas Moore, Byron en Shelley hebben er in hunne modellen gezien. In Duitschland bewonderde o.a. Goethe ze en hebben vele lateren, zooals Heintze, Freiligrath, Pertz en anderen, ze vertaald en nagestreefd. Bij ons heeft J. van Lennep een groot gedeelte er van in verzen overgebracht. De menigte navolgers in Schotland en Engeland, zooals James Hogg (1772-1835), William Motherwell (1797-1835), en anderen, hoewel niet zonder talent, bereikten toch niet de voortreffelijkheid van hunnen meester. Alles had samengewerkt om de theoriën der Fransche school omver te werpen. Ook het drama, hoewel van geringer beteekenis dan in de dagen van Elizabeth, had een anderen weg ingeslagen. George Lillo (1693-1739), te Londen geboren, was het eerst begonnen met het burgerlijk treurspel, dat, zooals voor burgers paste, leering en stichting bedoelde. George Barnwell of de koopman te Londen, in 1731 voor 't eerst vertoond, maakte een verbazenden opgang, zoowel in Engeland als later in Duitschland en Frankrijk. Het stuk zelf heeft weinig kunstwaarde, maar omdat een nieuw soort van drama's zich daarmee de baan brak, bleef het in de gedachtenis. Sedert is de naam van burgerlijk treurspelGa naar voetnoot1) in gebruik gekomen - een naam, niet door Lillo, maar door Voltaire en Diderot er | |
[pagina 343]
| |
aan gegeven en zoo door Gottsched en Lessing verder verspreid. - The fatal curiosity, de ongelukkige nieuwsgierigheid, door Zacharias Werner later nagevolgd, Marine, een navolging van Shakespere's Pericles, en Arden of Feversham zijn in denzelfden trant geschreven. De vele moralisatiën, die er in voorkomen, kunnen thans niet behagen. Eenig meer talent toont Edward Moore, wiens the gamester, de speler, in 1753 het eerst gegeven werd, en Cumberland, die o.a. de Westindiër, de Broeders en de Jood vervaardigde, stukken die insgelijks in Duitschland nagevolgd zijn. Juist de geestdrift, waarmede Diderot en Lessing deze soort van drama's toejuichten, maakte dat deze stukken grooter vermaardheid kregen, dan hunne middelmatigheid verdiende. Grooter waarde bezitten de satirieke blijspelen van Samuel Foote, (1719-1777) te Truro in Cornwallis geboren. In 1747 opende hij op de Haymarket een kleinen schouwburg, met een eigengemaakte klucht: Diversions of the Morning. Hij bespotte daarin bekende personen, die daarna zijn schouwburg poogden te doen sluiten, hetgeen hun niet gelukte. Foote was ook zelf schouwspeler, doch trad alleen in zijn eigene stukken op. Er zijn van hem negentien stukken uitgegeven; waaronder de beroemdste zijn: De minderjarige, de Leugenaar, en de Schout van Garratt, die zich nog lang op het tooneel handhaafden. Ook zette men ze over, doch wijl het fijne van de persoonlijke toespelingen voor het nageslacht verloren ging, verloren deze stukken veel van hunne waarde. Hettner oordeelt er aldus over. ‘Allerdings sind diese Dichtungen ohne Ausnahme persönliche Satiren; die Erklärer und Lebensbeschreiber Foote's haben fast alle Namen aufbewahrt, die unter dieser oder jener Maske mit porträthafter Aehnlichkeit vorgefürt wurden. Und allerdings ist die Fabel der Stücke meist äusserst schwach, die Lösung des Knotens oft gewaltsam und hastig, das ganze ist mehr nur ein genialer Entwurf als ein folgerecht ausgeführter Kunstwerk. Aber nie wird Foote's Satire zum frechen Pasquill. In Einzelnen greift er, wie er in der Einleitung zu seinen ‘Minderjährigen’ selbst sagt, immer das Allgemeine an; mit brennenden Farben malt er das Bild der allgemeinen menschlichen Schwäche und Thorheit. Und je weiniger er sich in die straffe Einheit der Handlung und in die Grenzen zwingender wahrscheinlichkeit bannt, desto derber und kräftiger sind seine Charaktere, desto schalkhafter und kecker ist seine muthwillige Laune. Es heisst die Grösse eines Aristophanes völlig verkennen, wenn man Foote den englischen Aristophanes genannt hat; Foote erreicht sein griechisches Vorbild weder an Tiefe der sittlichen Anschauung noch an Feinheit der Kunstform; vielmehr erinnert Foote an seinen Zeitgenossen Hogarth Aber doch liegt jenem Vergleich mit Aristophanes die richtige Einsicht zu Grunde, dass wir hier auf wirklich Aristophanischen Boden gestellt sind. Lustspieldichter, welche nach dem schweren aber verdienstlichen Ruhm ächter und gesunder Volkskomik streben, werden sicherlich ihre Rechnung finden, wenn sie hier und da zu Motiven und Anregungen Foote's zurückgreifen und sie schöpferisch fortbilden.’ De enkele kluchten van David Garrick, (1716-1779), waaronder vooral de Miss in her teens, zijn fijner geteekend; den grootsten roem behaalde hij echter als de acteur, die door zijn voortreffelijk spel Shakespeare weer in eere bracht. Ook vervaardigde hij een blijspel: | |
[pagina 344]
| |
The claudestine marriage, (1766), waarbij hij de hulp genoot van George Colman, die o.a. ook nog vervaardigde een bekend stuk: The Jealous Wife, (1761). Doch deze en dergelijke stukken, zooals zelfs die van Goldsmith, werden allen overtroffen door The rivals, (1775) en The school for scandal, (1777), vervaardigd door Richard Brinsley Butler SheridanGa naar voetnoot1), van wien Byron getuigde: Al wat Sheridan ooit ondernam en uitvoerde, is steeds het beste in zijn soort geworden. Hij schreef de beste Farce (The critic), de beste lofrede (Monody to the memory of Garrick), de beste komedie (The school f. sc.) en hield de beste redevoering (de beroemde rede in het proces van Warren-Hastings voor het Hoogerhuis, 1787). Sheridan werd in 1751 te Dublin geboren. Zijn vader was een uitstekend tooneelspeler, zijne moeder eene talentvolle vrouw, die verscheidene tooneelstukken en romans geschreven heeft. De buitengemeene aanleg van den jongen Sheridan kwam sedert zijn elfde jaar meer en meer voor den dag. Zijn vader zond hem dus reeds vroeg naar de Temple om een rechtsgeleerde van hem te maken, hoewel hij zijn zoon aldaar geen voldoende geldelijke ondersteuning konde geven, zoodat deze door letterkundigen arbeid in zijne behoeften moest voorzien, die niet geringer werden nadat Miss Linley, eene beroemde tooneelspeelster van Drury-Lane, met hem in het huwelijk getreden was. De voornaamste stukken, die Sheridan voor het theater bewerkte zijn: The rivals, (1775), St. Patrick's Day or the Scheming Lieutenant, een klucht binnen 48 uur vervaardigd, en de komieke opera The Duenna, welke een buitengewonen bijval vond. Sheridan werd hierdoor in staat gesteld, in 1776, met nog twee anderen den schouwburg Drury-Lane te koopen. Hiervoor vervaardigde hij nog The Trip of Scarborough, The camp, The critic, en nog vóór deze beide laatste, de beroemde The School for scandal, (1777)Ga naar voetnoot2) een stuk tintelende van geest, levendig van voorstelling en handeling, waarin Joseph Surface, de hoofdpersoon, zulk een fijne en fatsoenlijke lasteraar is, dat men haast gelooven zou, dat de helft onzer deftige lieden hem tot hun model genomen heeft. In alles bewaart hij het fatsoen, hij heeft zooveel geweten en rechtschapenheid als noodig is om in de wereld vooruit te komen, terwijl hij inderdaad een hardvochtige en zelfzuchtige schurk is, ongeveer als de bekende Droogstoppel. In 1780 werd Sheridan, vooral door toedoen van den beroemden Fox, lid van het Lagerhuis. Hij behoorde tot de oppositie en sprak in 1788 vijf uren lang zulk een schitterende rede uit over de mishandelingen en de schraapzucht, waarmede de Engelschen zich in Indie bezoedelden, dat de vergadering, hoewel aan welsprekendheid gewoon, zich er geheel door verpletterd gevoelde. Sheridan werd onder het ministerie van Fox ondersecretaris van Staat; doch in den val van dezen staatsman deelde hij ook. | |
[pagina 345]
| |
Zijne levendige en krachtige natuur had voortdurend behoefte aan een vroolijk leven, waarin hij zijne hartstochtelijkheid lucht geven konde; zijne financiën geraakten daardoor echter in de war en Sheridan zoude voor schulden in gijzeling gekomen zijn, als zijne ziekte, waaraan hij den 7den Juli 1816 bezweek, zulks niet verhinderd had. Zijn lijk werd in de Westminster-Abdij bijgezet. Sheridan leefde in een tijd, toen de parlementaire welsprekendheid in Engeland een ongekende hoogte bereikt had. William Pitt, later lord Chatham, was voorgegaan, zijn derde zoon William Pitt toonde geen mindere begaafdheid. In de geschiedenis der Letterkunde schittert nog meer de naam van Edmund BurkeGa naar voetnoot1), (1730-1797). Te Dublin geboren, kreeg hij zijn eerste onderwijs bij de kwakers, doch hij trok in 1750 naar Londen, om aldaar zich in de Temple tot de rechtspraktijk te vormen. Dit vak mishaagde hem echter, zoodat hij een paar jaren daarna dong naar het professoraat in de logica te Glasgow en daartoe eene wederlegging van Berkeley schreef. Grooter naam bezorgde hem in 1756, een boek over de natuurlijke maatschappij: The Vindication of natural Society, waarin hij het onrecht en de onwaarheid van het fatsoen zijner dagen duidelijk in 't licht stelde. Kort daarop gaf hij ook uit eene verhandeling over het schoone en verhevene: A philosophical Inquiry into the Origin of our Ideas of the Sublime and the Beautiful. Dit werk baarde groot opzien en heeft veel invloed gehad op de wetenschap van het schoone - eene wetenschap, die niet, zooals onlangs Dr. JonckbloetGa naar voetnoot2) beweerde, eerst pas opgekomen is, maar reeds door de Grieken en Romeinen beoefend werd. - Lessing en Mendelssohn juichten dit werk zeer toe en onderzoekingen over den goeden smaak werden sedert - ook in ons land - aan de orde gesteld. Doch de verdiensten van Burke als aestheticus werden geheel overschaduwd door den roem, dien hij als staatsman en als orator, in den zin der Ouden, behaalde. In 1765 werd hij gekozen tot lid van het Parlement; zijne verdediging van de Amerikanen en de aanklacht tegen Warren Hastings zijn wereldberoemd geworden. Onder de politieke geschriften, welke hij vervaardigde, zijn bovenal merkwaardig de beschouwingen over de bestaande ontevredenheid: Thoughts on the Cause of the Present Discontents; in 1770 uitgegeven, waarin de beginselen eener vrije zelfsregeering scherp en luide verkondigd worden. Eene bekrachtiging er van was de beroemde redevoering, die hij in 1780 hield, bij het indienen van een wetsontwerp ter hervorming der financiën. Speech on presenty to the House of Commons a Plan for the better Security of the Independence of Parliament and the Economical Reformation of the civil and other Establishments. Daardoor werd een begin gemaakt met de hervorming, welke het Engelsche Parlement eerst in deze eeuw volledig onderging. Veel besproken zijn ook de Reflections on the French Revolution, waarin hij over het wilde, woeste en onhistorische der Fransche revolutie den staf breekt. Men zoude in dit geschrift en nog veel minder in zijnen voortgezetten strijd tegen de revolutie niet den vrijen | |
[pagina 346]
| |
Burke van vroeger herkennen, als men er niet bij bedenkt, dat zeer verlichte en kundige staatslieden alleen aan regelmatige ontwikkeling, niet aan hartstochtelijke vlagen waarde kunnen toekennen. Burke beschouwde de engelsche staatsregeling, sedert 1688, als voldoende om tot elke gewenschte vrijheid te geraken. Dat hij zich dus ook met kracht tegen de lusten van een jonger geslacht verzette, was even natuurlijk als wij zulks bij den staatsman, wiens dood de goe gemeente ten onzent zoo diep betreurt, gezien hebben. Burke stierf in 1797Ga naar voetnoot1). Letterkunde en staatkunde zijn in Engeland en overal, waar kundige en bedrevene mannen aan 't roer staan, niet afgescheiden. De beoefening van de Letterkunde wordt er bij den staatsman voor noodwendig gehouden en - men weet het - de Engelsche varen er niet slecht bij. Hoe machtig het litterair talent kan zijn, blijkt wel uit geen geschrift sterker dan uit de Lettres of Junius. De oorzaak daarvan lag wezenlijk in de tyrannie van het Parlement, dat door omkooperij onder de George's geheel bedorven, tegen de vrijheden van het Engelsche volk met de Regeering samensmeedde. De aanleiding gaf een berucht volksman, John Wilkes, die tegen de wetten in door het ministerie uit het Parlement geweerd werd. Scherper en treffender oppositie is er wel nimmer gemaakt, dan die welke men in deze brieven aantreft. Zij werden van Januari 1769 tot Jan. 1772 in den Public Advertiser opgenomen. Het zijn negen en zestig brieven, waarvan eenige de onderteekening van Philo-Junius, Draper en Home dragen. Zij werden later ontelbare malen herdrukt en door de Engelschen tot de voortreffelijkste voortbrengselen hunner letterkunde gerekend. Men meent thans met zekerheid te weten dat de schrijver er van geweest is Sir Philipp Francis, in 1740 te Dublin geboren. Geplaatst aan het ministerie van oorlog in 1770, nam hij in 1772 zijn ontslag en werd in 1774 tot raad van Indië benoemd, van waar hij in 1781 naar Engeland terug keerde. Hij stierf in 1818. Het is niet mogelijk hier verder over de staatsmannen, die tevens als letterkundigen schitterden, uit te weiden. De werken van lord Bolingbroke (1672-1751) en van lord Chesterfield (1694-1773), wiens Letters to my Son bijzonder boeiend zijn, hebben hooge waarde voor hen, die het leven in alle verschijnselen waarlijk willen kennen. Slechts even mag ik noemen: Adam Smith (1723-1790), wiens Theory of Moral Sentiments, te veel vergeten wordt om den roem, dien hem zijn. Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations, tot onzen tijd toe bezorgd heeft. Engeland bezat in de vorige eeuw een tal veelzijdige en degelijke mannen, die in kennis en talent waarlijk niet alleen niet voor de Franschen behoefden te wijken, maar zelfs in 't begin der 18de eeuw duidelijk hunne leermeesters en voorgangers warenGa naar voetnoot2), terwijl de lateren wederkeerig ook den invloed der Fransche letterkunde ondervonden. Tot dezen rekene men drie geschiedschrij- | |
[pagina 347]
| |
vers, zooals bij de Engelschen, veel minder bij de Franschen en Duitschers er nog niet geweest waren, Hume, Robertson en Gibbon. David HumeGa naar voetnoot1), afkomstig van een oud Schotsch geslacht, werd den 26sten April te Edinburg geboren. Voor de rechtsgeleerdheid bestemd, kreeg hij weldra een weerzin in dat vak en ging over tot den handel. Zijn lust in litteraire studien, reeds vroeg ontwaakt, dreef hem echter tot wijsgeerige en geschiedkundige onderzoekingen. In 1739 verscheen te Londen zijn eerste werk: A Treatise on human Nature being an Attempt to introduce the experimental Method of Reasoning into moral Subject. Men lette in den beginne weinig op dit werk, doch toen hij dezelfde beginselen scherper en duidelijker ontwikkelde in: An Inquiry concerning human understanding, in 1748, was zijn naam gevestigd. In dit werk ontwikkelde en zuiverde hij de denkbeelden van Locke. Hij bepaalde het eerst het begrip der causaliteit, als een rein subjectieve waarheid, die niet in de dingen zelve gelegen is. Immanuel Kant, de groote Duitsche denker, verklaart ergens: Ich gestehe frei, die Erinnerung Hume's was, eben Dasjenige, was mir zuerst den dogmatisches Schlummer unterbrach und meinen Untersuchungen im Felde der speculativen Philosophie eine ganz andere Sichtung gab.’ Hume schreef bovendien nog verscheidene wijsgeerige verhandelingen, zooals: in 1741, Moraland Political Essays, in 1757 Natural History of Religion enz. In alle deze werken verlaat hij geheel de traditie en verwerpt hij alle kerkelijke voorstellingen. In de laatste helft van zijn leven wijdde hij zich echter meer aan de geschiedenis. In 1752 was hij tot bibliothekaris te Edinburg aangesteld en dat gaf hem den vrijen toegang tot een aantal bronnen. In 1754 verscheen een deel van zijne History of England. - Dat over de regeering der Stuarts kwam het eerst en dat van Julius Caesar tot Hendrik VII het laatst, eerst in 1761. Hoewel thans verouderd, wordt het toch nog steeds om den bevalligen en levendigen verhaaltrant hoog gewaardeerd. De toestand der beschaving en der letterkunde wordt er tevens in behandeld. Wijl Hume allee haatte wat naar fanatisme zweemde, wordt hij wel eens zeer partijdig. Zoo wilde hij de waarde der revolutie onder Cromwell niet erkennen, wijl de religie daarbij een zoo groote rol speelde. Ook is hij Torygezind, wijl de politiek der Wighs van de Puriteinen haren oorsprong scheen te hebben. Wat de oude tijden betreft, daarbij gebruikt hij weinig kritiek en wordt door de latere onderzoekingen meestal weerlegd. Indertijd bewonderde men echter dit geschiedwerk, als een schoon gewrocht van wetenschap en kunst tegelijk. Hume kwam er door in groote eere. Hij schreef wel niet meer, maar in 1763 ging hij als gezantschaps-secretaris naar Parijs, waar hij van de letterkundigen zoowel als van het hof de meest vleijende ontvangst genoot; terwijl hij zijn ambt met zooveel ijver waarnam, dat toen de gezant Lord Hertford, tot onderkoning van Ierland benoemd was, hem alleen alle zorg voor de diplomatieke, belangen in Frankrijk werd opgedragen. Hierna werd hij ondersecretaris van Staat in Engeland en nam dezen moeielijken post, achttien maanden lang, met evenveel ijver als talent waar. Na den val van het Ministerie keerde Hume naar Schotland terug en bleef daar voortaan | |
[pagina 348]
| |
vertoeven, tot zijn dood in 1776. Adam Smith getuigde van zijnen vriend, dat hij Hume steeds beschouwd had als het ideaal van een wijzen en braven man, in zooverre de menschelijke natuur dat bereiken kon. Hume stond in nauwe betrekking met Montesquieu, wiens geschriften en denkbeelden niet zonder invloed op hem gebleven zijn. Voltaire's invloed is daarentegen meer zichtbaar bij William Robertson, (1721-1793) te Borthwick in Schotland geboren. Als zijn vader, werd hij predikant en wel te Edinburg, alwaar hij bovendien tot eersten bibliothekaris en tot historieschrijver van Schotland werd benoemd. Zijne voornaamste historische werken zijn: History of Scotland (1759), History of the Reign of Charles V (1669) en History of the Discovery of America (1777), geschriften, die er veel toe hebben bijgedragen, om de lectuur van geschiedkundige werken meer algemeen te maken. Scherper geest bezat Edward Gibbon, den 27 April 1739 te Putney bij Londen uit een oud geslacht geboren. Zwak en teer in zijne jeugd, werd hij toch toen reeds door eene onverzadelijke leergierigheid gedreven. Op zijn zestiende jaar ging hij te Oxford tot de Roomsche kerk over; waarom zijn vader, hierdoor diep gegriefd, hem naar Lausanne zond, waar een hervormd predikant hem weder tot het Protestantisme bekeerde. Terzelfder tijd was hij bekend geworden met de geschriften van Bayle, Voltaire en Montesquieu, die hem, benevens Locke, bijzonder boeiden. Het Fransch werd zijn dagelijksche taal, waarin hij zijn dagboek hield en waarin hij ook, in 1761, zijn eerste werk: Essay sur l'Etude de la Littérature geschreven heeft. Van 1763-1765 bereisde hij Frankrijk, Zwitserland en Italië. Den 15 Oct. 1764 zat hij te Rome mijmerend neder onder de ruïnen van het kapitool, terwijl in de nabijheid de barrevoeters in den voormaligen tempel van Jupiter de Vesper zongen. Toen beving weedom zijn ziel over den ondergang van het heerlijke en machtige Rome. En zoo kwam hij op het denkbeeld om in een groot werk: The History of the Decline and Fall of the Roman Empire, 1776-1788, in 6 deelen, den ondergang van Rome, van 180-1453 na Chr., te beschrijven. Kunst en kennis zijn in dit boek op een schitterende wijze verbonden en al heeft de latere wetenschap vele bijzonderheden juister ontwikkeld, toch blijft dit geschrift een der verhevenste gedenkteekenen van de engelsche letterkunde. Gibbon stierf te Londen in 1794. Hoog werd de litteratuur in Engeland gewaardeerd. Aanzienlijke mannen hielden er zich mede bezig. Zoo Horace Walpole. (1718-1797) die in zijn schoon kasteel, Strawberry Hill, op een grooten voet leefde en o.a. schreef: Catalogue of Royal and Noble Authors, (1758), Anecdotes of Painting in England, (1761), History of the last ten years of the Reign of George II en Castle of Otranto. Doch over hem, zooals over dichters als Gray, Collins en anderen, verder te handelen, verbiedt ons de ruimte voor deze handleiding bepaald. |
|