Handleiding tot de geschiedenis der letterkunde. Deel 2
(1873)–Willem Doorenbos– Auteursrechtvrij
[pagina 219]
| |
II.
| |
[pagina 220]
| |
Antonio Pérez, die op aanstoking van Philips II, Escovédo, den vertrouwden secretaris van Don Juan van Oostenrijk vermoord had, werd daarom later verraderlijk vervolgd door den koning zelven en nam eindelijk de vlucht naar Hendrik IV, die den vijand van zijnen vijand met opene armen ontving. In Frankrijk gekomen, bracht Pérez de verraderlijke handelingen van zijnen meester voor den dag, en dit geschrift onder den naam van Raphael, den Pelgrim, uitgegeven, maakte eenen ontzaggelijken opgang. De stijl er van was bloemrijk en rethorisch. Hetzelfde vindt men in de brieven van Perez, die in een kunstigen en pronkzieken stijl geschreven werden. Niettemin wekten zij de algemeene bewondering, zoowel om den autheur, die de lion van den dag was, als om de Spaansche kleur, die zoo wel met de bestaande zeden overeen kwamGa naar voetnoot1). ‘De oud-secretaris van Philips II - zegt Puibusque - is ons komen inenten de verdorvenheid van Spanje juist op het oogenblik dat Frankrijk, een weinig herademende onder den held van Béarn, de uiteengespatte elementen zijner nationaliteit weer bijeen zocht te brengen en hare letterkunde eene aandacht begon te wijden, welke de burgeroorlogen haar hadden doen verliezen; Pérez konde op geen ongelukkiger uur naar Frankrijk gekomen zijn, en hij heeft onze gastvrijheid met eene erkentelijkheid betaald, waarvan wij hem gaarne zouden ontslagen hebben.’ Tot overmaat van ongeluk voor de vrije ontwikkeling der nationale letterkunde in Frankrijk, zoude weldra een Napelsch Spanjaard, Marino, het Spaansche gongarisme een nog grooteren triumf bereiden en daarmede ook het eerwaarde gezelschap in het hotel Rambouillet besmetten. Het hotel Rambouillet was in de nabijheid van de Louvre door de familie Pisani gebouwd. Jean de Vivonne, markies van Pisani, had een edele rol vervuld gedurende de partijschappen van de Liga en er veel toe bijgedragen om den pauselijken stoel met Hendrik IV te verzoenen, door dezen vorst aan te sporen het geloof der meerderheid zijner onderdanen aan te nemen. Zijne gemalin Julia Savelli stamde af van de oudste en doorluchtigstc Italiaansche geslachten. Niemand bestreed haar dus het recht op een vorstelijken voet te leven en een eigen hof te houden. Zoo werd zij het schitterend hoofd van een aanzienlijken kring, waartoe alleen hooge beschaving en zedelijkheid den toegang verleenden. De Fransche edellieden waren door de onafgebrokene oorlogen bijna geheel verwilderd. De ruwheid des soldaats had de voormalige ridderlijkheid en elegantie geheel verdrongen. Nu stelde de markiezin zich voor die ruwheid uit te roeien, dus de wilden te beschaven, désgasconner la cour, is de uitdrukking die men er voor bezigde. De fijnste geesten en de beschaafdste vrouwen vormden alzoo in het hotel Rambouillet eenen schitterenden kring, die zich zuivering van taal even als van zeden ten doel stelde. Vijftig jaren lang vervulde men ook die taak met eere, doch langzamerhand verouderd, werd de naam van precieuses, eerst een eeretitel, allengskens eene spotternij, Dít maakte het Molière gemak- | |
[pagina 221]
| |
kelijk hen voor altijd belachelijk te maken. In den beginne waren echter de bijeenkomsten in het hotel Rambouillet nog geheel op Italiaanschen leest geschoeid. Er heerschte Romeinsche deftigheid benevens Florentijnsche vroolijkheid. De feesten er gegeven herinnerden aan die der kleine Italiaansche hoven; illuminatiën, vuurwerken, balletten, ziedaar wat men in 't klein vertoonde, men zong bonsoirs, danste sarabandes en zocht op de soupers door fijne zetten elkaar te vermaken. Ernstiger tint kreeg het gezelschap, toen de dochter van Julia, Cathérine de Vivonne, er den tooverstaf zwaaide. Strenger dan hare moeder, verscheen zij zelfs niet aan het hof, toen zij gevaar liep er Gabrielle d'Estrées, Jacqueline de Beuil of Henriette d'Entragues te ontmoeten. Onder den naam van Arténice ontving zij de onschuldige huldigingen harer aanbidders en streefde er naar een wetboek van welvoegelijkheid in gedrag en in uitdrukking tot stand te brengen. Een tijdgenoot verklaart van dien kring: C'était le rendez-vous de tout ce qui était le plus distingué en condition et en mérite, un tribunal avec lequel il fallait compter, et dont la décision avait un grand poids dans le monde sur la conduite et sur la réputation des personnes de la cour et du grand monde. De precieuses of chères, want ook zoo werden zij genoemd, onderzochten nauwkeurig de juistheid van iedere uitdrukking en van ieder woord. Als staaltje van den invloed, dien zij uitoefenden, mooge dienen dat Balzac ergens schrijft: ‘het woord feliciter moge nog geen goed Fransch zijn, binnen één jaar zal het dat wezen, Vaugelas heeft er mij zijn woord op gegeven.’ Dit was genoeg, want Claude Favre, heer van Vauglas, was langen tijd president bij de debatten, die 't hotel Rambouillet over de woorden en gezegden gevoerd en met meerderheid van stemmen beslist werden. Zonder twijfel wekte de zucht om steeds geestig en vernuftig te wezen niet zeer gunstig op eenvoud en natuurlijkheid. Daar kwam bij dat de gevierdste vernuften des tijds het opgetooide en opgeschroefde meer en meer in eere brachten. Niemand had in dit opzicht nadeeliger invloed dan Marino, die als een vorst te Parijs ontvangen werd. Hij volbracht, zeide men, voor Maria de Medicis, wat Vergilius voor Augustus, wat Tasso voor het huis van Este gedaan had. Werd de ridder Marino in het hotel van Rambouillet aangekondigd, de deuren openden zich er, als om den prins van Condé te ontvangen. Zijn optreden in den kring was als dat van eenen genadigen beschermer en wee hem, die de Italiaansche letterkunde niet hoog genoeg bewonderde, Malherbe werd er het slachtoffer van. De précieuses wenden zich van hem af. Marino, die steeds naar effekt jaagt en telkens zoekt te verrassen door eenige kunstige nieuwigheid, werd boven alle Italiaansche dichters van vroeger tijd gesteld; zelfs Lope de Vega verklaarde dat Marino boven Tasso stond als de zon boven de maan. De taal en stijl echter van den voorganger en die zijner navolgers geleken aan de geparfumeerde handschoenen, waarvan het gebruik sinds de vorige eeuw algemeen geworden was. De openlijke moord aan Concini gepleegd brak wel den staatkundigen invloed der Italianen. - Malherbe verheugde er zich over en zeide: ‘nous n'avons plus rien à demander à Dieu, il a délivré la France du maréchal d'Ancre.’ - Marino behoefde echter niet te deelen in het lot | |
[pagina 222]
| |
dat de koningin-moeder, dat bijna alle aanzienlijke Italianen trof; hij steunde op den bijval van het hotel Rambouillet en zijn bruiloftszang op het huwelijk van Lodewijk XIII met Anna van Oostenrijk gaf hem nieuwe eerepalmen. Wijl het hierbij echter bleef en Luynes, de gunsteling des konings, aan de feesten ter eere der Spaansche prinses alle gelden besteedde, begreep Marino dat ook zijn tijd voorbij was, en dus keerde hij naar Napels terug, waar hij als een vorst ingehaald werd. Onder de geschriften, welke in de dagen dier bloemrijke vernuften den hoogsten lof verwierven, staat de Astrée van Honoré d'Urfé (1567-1625) bovenaan. Het is een herdersromán, het Spaansch van Montemayor afgekeken, en een wonderlijk mengsel van antieke herderszangen en van middeleeuwsche ridder-poëzie. Voor ons is het niet alleen onbegrijpelijk dat één geheel geslacht er zich voortdurend in verlustigde, maar dat zelfs nog La Fontaine er genot in vond en de nuchtere Boileau het niet veroordeelde. De naam van den held Celadon is tot heden toe bestaan gebleven. De Sylvanders, de Galathéa's en de Hylassen, die ook bij onze vroegere schrijvers hunne rol vervullen, ontleenden allen hunne namen aan de algemeene bekendheid der Astrée. In denzelfden geest waren de Bergeries van Racan (1588-1670) vervaardigd; zij werden wel geprezen, doch de schrijvers die het hoogste aanzien bij den koning en het hotel Rambouillet genoten, waren Balzac en Voiture, de eerste het orakel, de andere de held er van genoemd. Guez de Balzac (1594-1654) bracht zijn leven door op zijn kasteel aan de oevers van den Charente en schreef aldaar eene menigte verhandelingen en brieven. Met eene schitterende verbeelding begaafd, wist hij geestig, maar toch meestal oppervlakkig, over allerlei onderwerpen te redeneeren. Een aangenaam leven te leiden en niet te diep te gevoelen, zie daar zijne hoofdbeginselen. Men leert hem, den voorzichtigen egoïst, het best uit zijne eigene werken kennen, die overigens in eene duidelijke taal en stijl geschreven zijn. Zoo beweert hij dat men zich de menschelijke rampen niet te veel moet aantrekken. Certes nous n'aurions jamais faict, si nous voulions prendre à coeur les affaires du monde et avoir de la passion pour le public dont nous ne faisons qu'une foible partie: peut-estre qu'à l'heure que je parle la grande flotte des Indes faict naufrage à deux lieues de terre; peut-estre que l'armée du Turc prend une province sur les Chrestiens et enleve vingt mille ames pour les mener à Constantinople; peut-estre que la mer emporte ses bornes et noye quelque ville de Zelande. Si nous faisons venir les malheurs de si loin, il ne se passera heure de jour qu'il ne nous arrive du desplaisir; si nous tenons tous les hommes pour nos parens, faisons estat de porter le deuil tout le temps de notre vie.’ Al heeft men met deze redeneering misschien nog vrede, dan zal men toch zoo licht niet instemmen met de redenen, waarmede hij zijn ongehuwden staat verdedigt: ‘Je ne veux point être en peine de compter tous les jours les cheveux de celle que j'épouseray, afin qu'elle ne donne de ses faveurs à personne, ni craindre que toutes les femmes qui la viendront voir ne soient des hommes desguisés. L'exemple de nostre voisin me fait peur qui a mis au monde tant de muets, tant de borgnes et de boiteux qu'il en pourrait remplir un hospital. Je ne veux point estre obligé d'aimer des monstres parce que je les auray faicts, et quand je serois asseuré de ne faillir pas en cela, je me pas- | |
[pagina 223]
| |
seray bien d'avoir des enfants qui desireront ma mort s'ils sont mechants, qui l'attendront s'ils sont sages, et qui y songeront quelque fois, encore qu'ils soient les plus gens de bien du monde.’ De uiterlijke schoonheid is bij Balzac alles; van daar zijn niet onaardig gezegde omtrent eene coquette, die devoot wilde worden: ‘Elle est aussi eloignée de sa conversion que de la jeunesse.’ Leelijk te wezen schijnt hem de grootste straf en hij wijst de verwaten jeugd op den ouderdom: ‘Vostre front,’ zegt hij tagen een meisje, ‘s'estendra jusq'au haut de vostre teste, les joues vous tomberont sous le menton, et vos yeux de ce temps-là seront de la couleur de vostre bouche à ceste heure.’ Rust te hebben en tevreden met al het bestaande te wezen, ziedaar zijn hoogste wensch. ‘Nous ne sommes pas venus au monde pour faire des loix, mais pour obeïr à celles que nous avons trouvées et nous contenter de la sagesse. de nos pères comme de leur terre et de leur soleil.’ Hij predikt niettemin eene deugd, die achting verdient, hoewel hij er de gevolgen van zelf niet begrepen had: ‘On laisse crier la vieille philosophie dans les escholes et dans les chaires des predicateurs où elle n'est escoutée que des enfans et des femmes; elle dit assez qu'un petit mal est defendu, quand il devroit naistre un grand bien; que si le monde ne se peut conserver que par un peché, elle est d'avis qu'on le laisse perdre; que ce n'est pas à nous à troubler l'ordre de la Providence et à nous mesler des affaires superieures; que Dieu a mis entre nos mains ses commandemens et non pas la conduite de l'univers; et qu'il faut que nous fassions nostre devoir et que nous lui laissions faire sa charge.’ Men kan reeds hieruit zien dat Balzac een rethorijker was, een sophist in de oude beteekenis. Voor de ontwikkeling der Fransche taal zelve had hij zijne verdiensten, maar de denkbeelden, die hij uitte, waren de uitdrukkingen van eenen oppervlakkigen tijd en verloren daarmede hunne waarde. Hetzelfde, ja nog in grootere mate, mag men zeggen omtrent Voiture (1598-1648), die door zijn geestige snapperij en zijne vernuftige brieven de ware held van het hotel Rambouillet geworden is. Van burgerlijke afkomst, wist hij zich door dit talent zoozeer te verheffen, dat gravinnen en marquisinnen op zijne complimenten naijverig waren. Den geest, welke toen in de hooge kringen van Frankrijk heerschte en die als eene hernieuwing was van den Italiaanschen, een eeuw of langer geleden, leert men goed kennen uit eenen brief van Voiture zelven aan Balzac, toen deze zich op zijn kasteel teruggetrokken had: ‘Je trouve étrange,’ schrijft hij, ‘qu'avec tant de raison que vous avez d'être content, vous ne le puissiez estre, et que tous les grands hommes estans satisfaits de vous, il n'y ait que vous seul qui ne le soyez pas; aujourd'jui toute la France vous écoute; il n'y a plus personne qui sache lire à qui vous soyez indifférent. Tous ceux qui sont jaloux de l'honneur de ce royaume, ne s'informent pas plus de ce que fait M. le mareschal de Créqui, que de ce que vous faites, et nous avons généraux d'armée plus de deux qui ne font pas tant de bruit avec trente mille hommes, que vous en faites dans votre solitude. Ne vous estonnez donc point qu'avec tant de gloire vouz ayez beaucoup d'envie, et souffrez doucement que ces mêmes juges, devant qui Scipion a été criminel, et qui ont comdamné Aristide et Socrate, ne vous donnent pas tout d'une voix ce que vous | |
[pagina 224]
| |
méritez. C'est de tout temps que le peuple a cette coutume de haïr en autruy les mêmes qualités qu'il y admire: tout ce qui est hors de sa règle l'offence, et il souffriroit plus volontiers un vice commun qu'une vertu extraordinaire. De sorte que si nous avions en usage cette loy qui permettait de bannir les plus puissans en autorité ou en réputation, je croy que l'envie publique se déchargeroit sur votre tête, et que M. le cardinal de Richelieu ne courroit pas tant de fortune que vous; mais gardez-vous bien d'appeller votre malheur ce qui n'est que le malheur du sciècle, et ne vous plaignez plus de l'injustice des hommes, puisque tous ceux qui ont quelque valeur sont de votre côté.’ Zulk eene schijnbare overdrijving kan alleen verklaard worden uit de gelijksoortige stemming der Italiaansche Aristocratie, tijdens de zoogenaamde restauratie der classieke letteren. In Frankrijk hadden gelijke oorzaken dezelfde gevolgen. Het was dan ook vooral een fraaie briefstijl, zooals reeds Petrarca begonnen was, waar de humanisten der Italiaansche school hoogen prijs op stelden. Bij ons volgde Hooft daarbij dezelfde richting. Voiture vervaardigde ook verscheidene gedichten, waarvan eenigen niet zonder vernuft geschreven zijn, zooals deze op den naam en de overwinningen van den prins de Condé: Ces deux syllabes glorieuses,
Qui font ensemble votre nom
Seront de tout votre renom
Les héretiéres glorieuses:
Ces trois faits d'armes triomphants,
Ces trois victoires immortelles,
Les plus grandes et les plus belles,
Qu'on trouve en la suite des ans;
Tant d'exploits et tant de combats,
Tant de murs renversés à bas,
Dont parlera toute la terre,
Seront pour elles seulement,
Et pour les figures de pierre
Qui feront votre monument.
Als dichter en geschiedschrijver wordt Voiture overtroffen door Sarrasin (1603-1653), die echter om zijne scherpere taal minder aanzien genoot bij de toongevende vrouwen, waarop hij zich misschien heeft willen wreken door een bitter sonnet. Ook het Testament de Goulu en Bellum parasiticum hekelen duchtig en niet ongeestig de zeden zijner tijdgenooten. Zijne geschiedkundige werken Siège de Dunkerque en Conspiration de Walstein bezitten historische waarde en zijn niet zonder verheffing. De stichting der Academie Française door Richelieu, in 1635, was eene navolging van Italiaansche inrichtingen. In Frankrijk was echter het doel meer bepaald en wel om een rechtbank voor de taal in te stellen, en mannen van talent door de opneming in dat lichaam als te adelijken. Pelisson (1624-1693) wijst in zijne l'Histoire de l'Académie, een uitnemend geschreven werk, er op dat de naam, waaronder de veertig, - want dit is het vaste getal leden - zich vereenigen, niet | |
[pagina 225]
| |
zoo prachtig klinkt als dat bij de Italiaansche gelijksoortige inrichtingen veelal het geval is. Au choix de ce nom qui n'a rien de superbe, ni d'étrange, elle a témoigné peut-être moins de galanterie, mais peut-être aussi plus de jugement et de solidité que les académies d'au dela les monts, qui se sont piquées d'en prendre ou de mystérieux, ou d'ambitieux, ou de bizarres, tels qu'on les prendrait en un carrousel ou en une mascarade, comme si ces exercices d'esprit étaient plutôt des débauches et des jeux que des occupations sérieuses. Men vatte dan ook het werk, dat in het hôtel Rambouillet begonnen was, daar en in een litterairen kring, ten huize van de Conrart, voortgezet was, met ernst aan en vervaardigde alzoo het bekende woordenboek der Fransche taal. Alle leden hadden hunne taak er bij; Vaugelas was president, en hoeveel bezwaren ook later tegen dat werk ingebracht zijn, het is toch eene onwaarheid, dat alleen eigen willekeur over de juistheid van eenig woord of uitdrukking beslist zoude hebben. De bewerkers erkenden wel degelijk de heerschappij van het gebruik - het usus est tyrannus van Horatius. Slechts tegen vreemde indringers en tegenstrijdige uitdrukkingen waren hunne wapenen gericht. Niettemin werd dit woordenboek niet op zulk eene groote schaal bewerkt, als de rijkdom der Fransche taal verdiende, van daar ontstond reeds in de eerste tijden der vervaardiging eene klacht over de bekrompenheid der censoren, waarvan de bekende etymoloog Menage zich een tolk maakte in zijne Requête des dictionaires, die aldus luidt: Nous osons dire hautement,
Que tous les vieux dictionaires
Sont absolument nécessaires;
Par eux s'entendent les auteurs,
Pas eux se font les traducteurs;
Ils servent à tous de lumières
Dans les plus obscures matières;
Ils sont les docteurs des docteurs,
Les précepteurs des précepteurs,
Les maîtres des maîtres de classes,
Et tels qu'on a cru savantasses
A la faveur de leurs bons mots,
Sans eux n'étoient rien que des sots.
Que si nous sommes moins utiles
Aux l'Estoiles, aux Gombervilles,
Aux Serisays, aux saint-Amants,
Aux Conrards, Baros et Racans,
Et tels autres savants critiques
Des ouvrages académiques,
Ces grands et fameux palatins
Étrangers aux pays latins;
Il est pourtant très-véritable
Que, ce qu'ils savent de la Fable,
Ils l'ont appris des versions,
Qu'à l'aide de nos dictions,
Il fut autrefois nécessaire
De leur faire en langue vulgaire;
| |
[pagina 226]
| |
Ainsi, quoique indirectement,
Nous leur servons de truchement.
Er is dan ook wel geen twijfel aan of de kieskeurigheid der vervaardigers van het woordenboek heeft menig goed en oud woord uit de Fransche taal ten onrechte verbannen. Doch in dien tijd waren de letterkundigen in alles bedacht op regeling en beperking der natuur, voor wier rijkdom en vrijheid zij bijna geen oogen hadden. Vooral had dit in Frankrijk plaats, waar men trouwens ook in de vorige eeuw zooveel leelijks, gedrochtelijks en afschuwelijks van de uitingen der natuur ondervonden had, dat voortaan orde en netheid als de eenige schoonheden begroet werden. De leden der akademie hielden zich echter niet enkel met woorden bezig, zij zouden ook de beoordeelaars worden van litteraire kunstwerken. Natuurlijk zochten zij hiervoor vaste regels te vinden en die van Aristoteles oefenden daarbij den grootsten invloed uit. Dit kwam o.a. voor den dag, toen zij geroepen werden om over de Cid van Corneille te beslissen. 2. Pierre CorneilleGa naar voetnoot1), te Rouaan geboren den 6 Juni 1606, werd door de Jezuiten opgevoed met plan om daarna in de rechten te studeeren, doch zijn lust dreef hem naar de dramatische poëzie. Hij vervaardigde dus verschillende stukken, die geheel naar den heerschenden smaak ingericht werden. Mélite (1629), Clitandre (1630), la Veuve (1634), la Galerie du Palais (1634), la Suivante (1634), la place Royale (1635) en Médée (1635). Het eerstgenoemde, de Mélite, maakte een verbazenden opgang, vooral omdat de auteur vier minnenden door één intrigue met elkaar in twist had weten te brengen. Het laatstgenoemde stuk was de eerste poging des dichters om eene tragedie te schrijven. Dit drama verheft zich echter niet boven de gewone navolgingen van Seneca en Euripides. De strijd van wraakzucht en liefde wordt er in voorgesteld. In vroeger en lateren tijd werd vooral de plaats geprezen, waarin Médée zich beklaagt over het verraad van Jason: Me peut-il bien quitter après tant de bienfaits?
M'ose-t'-il bien quitter après tant de forfaits?
Sachant ce que je puis, ayant vu ce que j'ose,
Croit-il que m'offenser ce soit si peu de chose?
en hare vertrouwde er bij voegt; Votre pays vous haït, votre époux est sans foi:
Dans un si grand revers, que vous - reste - t'il?
waarop de trotsche antwoordt: Moi! Moi, disje, et c'est assez.
Intusschen had een oud-secretaris van Maria de Medicis, welke te Rouaan woonde, den dichter de beoefening der Spaansche taal- en letterkunde aangeprezen en de vrucht hiervan was de vervaardiging van de Cid | |
[pagina 227]
| |
(1636), waarin met eenige veranderingenGa naar voetnoot1) Las mocedades del Cid van Guillen de Castro den Franschen voorgesteld werden. Het stuk werd met de grootste toejuiching door het publiek ontvangen en nog lang daarna hoorde men de Franschen zeggen:‘schoon als de Cid.’ Dit oordeel kwam echter niet overeen met de meening der kunstrechters dier dagen. Scudery, een edelman en vervaardiger van eene menigte tooneelstukken, gaf er weldra eene beoordeeling van, waarin hij onder anderen zeide: het gaat met eenige stukken als met zekere dieren, die in de verte als sterren blinken, doch in de nabijheid gezien slechts wormen blijken te zijn. Hij spreekt van de Cid als van een méchant combat de l'amour et de l'honneur. Richelieu gaf de beslissing van het geschil, dat hierdoor ontstond, over aan acht leden van de Akademie, welke de Cid veroordeelden, wijl het stuk streed met de zoogenaamde drie eenheden, van tijd, plaats en handeling. Bekend zijn de verzen van Boileau, En vain contre ‘le Cid’ un ministre se ligue,
Tout Paris pour Chimène a les yeux de Rodrigue;
l'Académie en corps a beau le censurer,
Le public révolté s'obstine à l'admirer.
Met dien minister is Richelieu bedoeld. Men weet echter dat Corneille steeds in diens gunst gedeeld heeft en onder anderen tot de vijf tooneeldichters behoorde, waaraan de kardinaal de uitwerking der stukken had opgedragen, die onder zijn leiding ten tooneele gebracht werden. Ook heeft Corneille zich in de volgende stukken meer en meer naar de idealen en naar de taal der beschaafde lieden zijner dagen geschikt. Groote staatkundige vraagstukken behandelde hij in zijne tragediën en wist daarbij aan zijne personen de hooghartigheid te geven, welke men bij de ouden zoozeer bewonderde. Zoo werd Horace (1639) vervaardigd, om de vaderlandsliefde te verheffenGa naar voetnoot2), want in dit stuk wordt de liefde voor vrienden, voor familie, voor de geliefde gesteld verre beneden die, welke men aan het vaderland verschuldigd is. Sabina, de zuster der Curiatièrs, woont te Rome en is met een der Horatiërs gehuwd; zij siddert voor hare vaderstad en voor hare broeders, terwijl zij aan haren echtgenoot de overwinning toewenscht. Camilla is de zuster der Horatiërs en de bruid van eenen Curiatius. De wapenstilstand wekt bij beiden de stille hoop dat nu weldra hun huwelijk doorgaan zal; doch de op nieuw begonnen strijd vernietigt deze verwachting en doet het hart der jonkvrouw beven, dan eens voor het lot van haren minnaar dan ook weer voor dat van hare broeders. Toen de drielingen opgeroepen waren om voor de eer van hun vaderland te kampen, wordt bij de Romeinen het eergevoel en plichtbesef zoo hoog verheven, dat zij de bloedverwantschap en de vriendschap van hen, die zij bekampen zullen, geheel vergeten. Curiatius daarentegen huivert er voor den broeder zijner bruid neer te | |
[pagina 228]
| |
vellen. Ook de oude Horatius stelt, hoe diep het afscheid zijner zonen en van den verloofde zijner dochter hem ook treft, het belang van Rome boven zijn eigen gevoel. Ah! n'attendrissez point ici mes sentiments;
Moi - même en cet adieu j'ai les larmes aux jeux,
Faites votre devoir et laissez faire aux dieux.
Ook in de volgende tooneelen wordt telkens de zware strijd tusschen vaderlandsliefde en eigen leed gestreden. Zoo komt in het vierde bedrijf het bericht voor dat Horatius de drie Curiatiussen gedood heeft. De vader jubelt over den triomf door Rome en door zijn nu eenigen zoon behaald. Camilla jammert over den dood van haren geliefde, wiens bebloede wapenen door haren broeder worden meegebracht. In woede doorsteekt hij daarop zijne zuster. In het vijfde bedrijf biedt de jonge Horatius zijn bloed aan ten zoen van zijne zuster. ‘Gij hebt op éénen dag,’ zegt de vader, ‘een triumf en den dood verdiend;’ en daarop begeeft hij zich met Sabina, de vrouw van den held en de zuster der Curiatiussen, naar den koning om de zaak zijns zoons te bepleiten. ‘Hij leve om den staat te dienen, als hij deed,’ luidde het vonnis van den vorst. Horace wordt door eenigen voor het krachtigste en oorspronkelijkste van Corneille's tragdiën gehouden. Anderen geven den eerepalm aan Cinna (1639)Ga naar voetnoot1), waarin de buitengewone grootmoedigheid van Augustus verheerlijkt wordt. In het eerste gedeelte van dit stuk is de verbitterde stemming der republikeinen goed geschilderd en door den dichter voortreffelijk aangewend, om de grootheid van den keizer des te meer te doen uitkomen. Hij die zulke gevoelige en in vele opzichten edele hartstochten weet te bedwingen, moet zelf wel groot wezen en der heerschappij waardig. Emilie, l'adorable furie, zooals Balzac zeide, vormt het middelpunt der handeling. In haar haat is zij groot. Geene weldaden van den dwingeland hebben haar, de kleindochter van Pompeius, de dochter van een vogelvrijverklaarde, er toe kunnen brengen de wraak te vergeten, die zij den dwingeland gezworen heeft. Bij haar is alle gevoel voor eigen genot of geluk onderworpen aan dat grootsche en schrikkelijke beginsel. Cinna bemint haar, ook zij heeft hem lief, maar zij reikt hem hare hand slechts onder voorwaarde dat hij Augustus, haren weldoener, zal dooden en de republiek herstellen. Zoo ontstaat de samenzweering tegen het leven van dien vorst. Doch nu worden juist de hoofden van het complot, Cinna en Maximus, bij Augustus ontboden, om hem raad te geven omtrent de vraag, of hij de republiek weer herstellen zal, dan wel voortgaan met alleen te regeeren. De politieke gesprekken, welke hierbij op het tooneel gehouden werden, verhoogden de achtbaarbaarheid van het drama. Cinna komt er door in strijd met zijne vrijheidsliefde en met den eed, dien hij Emilie gezworen heeft, en geeft tegen zijne eigenlijke meening in Augustus den raad om alleenheerscher te blijven. Maximus, die Emilie ook bemint, begrijpt dat zijn medeminnaar zoo gesproken heeft alleen om de hand zijner geliefde te kunnen erlangen; hij verraadt de samenzweering en poogt dan met Emilie te | |
[pagina 229]
| |
ontvluchten, hetgeen deze echter weigert. Daarentegen ijlt zij naar het paleis en geeft zich zelve aan als de hoofdschuldige. De keizer had ook Cinna bij zich ontboden, en zoo ontstaat er een edele strijd tusschen Cinna en Emilie om elkaar te redden; totdat beiden eindelijk besluiten roem en dood eerlijk te deelen. Augustus had nu de volheid des haats van Emilie en het vurige republicanisme van Cinna geheel leeren kennen, doch in plaats van groote verbittering wekt dit slechts groote vergevingsgezindheid bij hem op. Hij scheldt de schuldigen alle straf kwijt met het uiten van de volgende steeds hooggeroemde woorden: Je suis maître de moi comme de l'univers:
Je le suis, je veux l' être. O siècles! ô mémoire!
Conservez à jamais ma dernière victoire.
Je triomphe aujourd'hui da plus juste courroux,
De qui le souvenir puisse aller jusqu'à vous.
Soyons amis, Cinna; c'est moi qui t'en convie.
Comme à mon ennemi je t'ai donné la vie;
Et malgré la fureur de ton lâche dessein,
Je te la donne encor comme à mon assasin.
Geen wonder dat Augustus, door zooveel grootheid en zooveel goedheid, zelfs over zijne ergste vijanden triomfeert, en geen vrees voor oproer of samenzweering hem meer behoeft te kwellen. De Cinna is de verheerlijking der onbeperkte monarchie, en was in den tijd van Richelieu, toen nog zoo vele Fransche grooten zich het juk niet wilden getroosten, dat de absolutistische beginselen van dezen staatsman hun wilden opleggen, niet zonder politieke beteekenis. De aanleiding van het onderwerp is genomen uit eene plaats van Seneca, de Clementia Lib. 1, c. 9. Door velen, vooral in lateren tijd, wordt boven genoemde stukken nog gesteld de Polyeucte, waarin het geloof en de huwelijksliefde verheerlijkt worden. De inhoud er van is de volgende: Pauline, de dochter van een Romeinsch patriciër, had hare hand beloofd aan Sévère, een edel en achtbaar krijgsman. Armoede stond echter de huwlijksverbindtenis in den weg. Dientengevolge wordt Pauline door haren vader Felix, die aan een veldtocht in Armenië deelnam, gedwongen om te huwen met Polyeucte, een afstammeling der oude vorsten van dat land. Hoe edel deze vreemdeling echter ook was, Pauline konde hem slechts eerbied en achting, geen liefde betoonen. Doch eensklaps verneemt zij, dat Sévère door zijne dappere daden de machtige gunsteling van den keizer Decius geworden en naar Armenië vertrokken was om van haar de vervulling harer belofte te vragen. Felix, de vader, gevoelt nu diep berouw over den dwang, dien hij zijne dochter aangedaan had, want Sévère dunkt hem nu een veel verkieselijker schoonzoon. Intusschen wordt Polyeucte door Néarque tot het Christendom bekeerd, en in zijnen geloofsijver verbrijzelt hij, te midden van eene plechtige offerhande, de godenbeelden voor het altaar. Gegrepen, wordt hij ter dood veroordeeld. Thans was Pauline weer vrij in haar keus. De dood van haren echtgenoot zoude haar den beminden Sévère teruggeven. Doch nu triomfeert ook weder de plicht. Zij neemt het op voor haren echtgenoot, zij zoekt den toorn van haren vader, die het wreede bevel gegeven had, te bedaren, | |
[pagina 230]
| |
begeeft zich in de gevangenis tot haren gemaal, gebruikt eerst alle middelen van liefkozing en bedreiging om Polyeucte over te halen om zijn geloof weder te verzaken. Doch toen dit alles afstuit op de godsdienstige geestdrift van den pas bekeerde, wendt zij zich tot haren ouden minnaar, den edelen Sévère, en bezweert hem haren gemaal te redden en zegt: Je sais que c'est beaucoup que ce que je demande;
Mais plus l'effort est grand, plus la gloire en est grande,
Conserver un rival dont vous êtes jaloux,
C'est un trait de vertu qui n'appartient qu' à vous;
Souvenez-vous enfin que vous êtes Sévère,
Adieu. Resolvez seul ce que vous voulez faire;
Si vous n'êtes pas tel que je l'ose espérer,
Pour vous priser encor je le veux ignorer.
Sévère is het vertrouwen, dat Pauline in hem stelde, geheel waardig. Hij spant alle krachten in, om den man, wiens dood hem gelukkig maken zou, te redden; terwijl omgekeerd Polyeucte tegen Pauline verklaart: wees gelukkig met Sévère of sterf als christin met mij. Daarop beveelt de vader, die den toorn des keizers vreest, de strafoefening aan Polyeucte te voltrekken. Toen wordt Pauline door de genade Gods eensklaps bekeerd, en na eene strenge toespraak tot haren vader, ook deze; terwijl Sévère verklaart dat hij steeds een vriend der Christenen blijven en tevens verdraagzaamheid prediken zal. Ook dit stuk hangt eenigzins te zamen met de vraagpunten van den dag en wel met de theologische twisten, die er toen gerezen waren tusschen Jansenius en den abt van Saint-Cyran over het leerstuk der genade, volgens Paulus en Augustinus. Het drama heeft dus niets met de oude mysteriën gemeen, dan in zoo verre er een geloofsheld in voorgesteld wordt. Dat het den bezoekers van het hôtel Rambouillet niet beviel, is geen wonder, wijl de daar bijeenkomende, zooals de meeste beschaafde lieden ten tijde van Richelieu, zeer humanistische meeningen omtrent het geloof der christenkerk koesterden. Met de genoemde stukken is de rij der uitstekende werken van Corneille gesloten. Wel vervaardigde hij er nog verscheidene, doch het genie van den dichter was zichtbaar aan 't dalen. Of de reden gelegen is in eenen valschen smaak, die zich te zeer aan Lucanus vergaapte, dan wel in andere oorzaken, waaronder huiselijke zorgen, is moeilijk na te gaan. Het eerste zou men denken, wanneer men verneemt dat Corneille zichbuitengemeen verhief op zijne Rodogune (1644), waarin Cleopatra, koningin van Syrië, een voorbeeld van ijverzucht en wreedheid, de heldin is en schrik het tragisch effekt moet te weeg brengen. Het geheel is vol ijselijkheden. Hooger dienen gesteld te worden la Mort de Pompée (1642), Heraclius (1647) en Nicomède (1650). Dat het talent hem niet geheel begaf, blijkt uit de voortreffelijke wijze, waarop hij in een ander soort van tooneelpoëzie werkzaam was en de comedie Le Menteur schiep, waardoor hij een waardig voorlooper van Molière werd. De inhoud van dit stuk is aan de beroemde comedie van Arlarçon, la verdad sospechosa, ontleend; in de bewerking echter is een groot ver- | |
[pagina 231]
| |
schilGa naar voetnoot1), Het karakter van Dorante is meesterlijk gemaald en in de gesprekken heerscht eene losheid en geestigheid, welke later niet overtroffen werden. Aardig is de volgende beschrijving van het Parijs dier dagen: Connaissez mieux Paris puisque vous en parlez.
Paris est un grand lieu plein de marchants mêlés:
L'effet n'y répond pas toujours à l'apparence:
On s'y laisse duper autant qu'en lieu de France;
Et parmi tant d'esprits et polis et meilleurs,
Il y croît des badauds autant et plus qu'ailleurs.
Dans la confusion que ce grand monde apporte,
Il y vient de tous lieux de gens de toute sorte,
Et dans toute la France il est bien peu d'endroits
Dont il n'ait le rebut aussi bien que le choix.
Comme on s'y connaît mal, chacun s'y met de mise
Et vaut communément autant comme il se prise.
Corneille kon den val van zijne Heraclius niet verdragen, onttrok zich vooreerst geheel aan het tooneel en leefde lang stil te Rouaan. Eerst in 1664 begaf hij zich, zes-en-vijftig jaar oud, naar Parijs. Hij was in 1640 gehuwd met eene dochter van de Lampérière, commissaris des konings te Andalys en wel, zoo men verhaalt, door bemiddeling van den kardinaal Richelieu. De schoonvader toch had zwarigheid gemaakt in het huwelijk, wijl noch zijne dochter, noch de dichter voldoende middelen van bestaan bezaten. Later huwde echter Thomas, de broeder van Pierre en ook tooneeldichterGa naar voetnoot2), met de andere dochter. Beide familiën leefden zeer eendrachtig te Rouaan; zelfs bestond tusschen hunne woningen eene afzonderlijke communicatie. Pierre hielp zijnen broeder in het maken van gedichten en zij deelden met elkander alle lief en leed. De bevallige Ducis geeft eene bekoorlijke beschrijving van het eendrachtig leven dezer broeders en zusters, welke wij hier invoegen: Ce n'etaient que de bonnes mères,
Des femmes à leurs maris chères,
Qui les aimaient jusqu'au trépas
Deux tendres soeurs qui, sans débats,
Veillaient au bonheur des deux frères,
Filant beaucoup, n'ecrivant pas.
| |
[pagina 232]
| |
Les deux maisons n'en faisaient qu'une;
Les clefs, la bourse était commune;
Les femmes n'étaient jamais deux,
Tous les voeux étaient unanimes;
Les enfants confondaient leur jeux;
Les pères se prêtaient leur rimes;
Le même vin coulait pour eux....
C'est ainsi qu'au sein du silence,
Ces deux frères, loin des grandeurs,
Vivaient opulents d'innocence,
De travail, de paix et de moeurs.
Doucement vers la rive noire
Ils s'avançaient du même pas.
Des maris on vantait la gloire;
Des femmes on ne parlait pas.
Corneille was, wegens zijn gebrek aan middelen, meermalen gedwongen in de opdrachten aan zijne begunstigers lager toon aan te slaan, dan voor den dichter van zulke verhevene karakters, als hij schiep, schijnt te passen. In 't geheel was hij echter geen man van de wereld. In gezelschap sprak hij weipig en dan noch vloeiend noch zuiver. Ook nadat hij te Parijs gekomen was werd dit er niet beter op. In de laatste jaren zijns levens nam zijne vroomheid toe en bracht hij onder anderen de Imitatio Christi van Thomas a Kempis (?) in Fransche verzen over. De enkele tragedies, welke hij nog vervaardigde, van 1660-1675, gaven hem geen roem. Oud geworden, had hij met armoede te kampen, wijl, na den dood van Colbert, hem een jaargeld van 2000 franks niet meer uitbetaald werd. Toen Boileau vernam hoe de dichter door eene ziekte tot de uiterste armoede was vervallen, haastte hij zich met een voorstel om zijn eigen jaargeld hem over te dragen. Dit bleek echter niet noodig, want dadelijk zond Lodewijk XIV aan Corneille 200 Louis d'or; dit baatte hem weinig, want twee dagen daarna stierf hij, in 78-jarigen ouderdom (1684). Corneille heeft eene bijzondere waarde voor de beoefenaars der Fransche tragedie. Hij heeft den vorm er van voor altijd bepaald en voegt daarbij eene kracht en verhevenheid, welke hem bijzonder eigen is. Zulke hooghartige karakters, als Corneille schept, zijn door niemand meer ontworpen. Niet in schildering van het volle en rijke leven, maar in de ontwikkeling van verhevene hartstochten, van personen, die door vaderlandsliefde, eergevoel en godsdienst gedreven, eigen lust en voordeel verachten, is de grootheid van Corneille gelegen. Fijne schildering van idealen, waardoor de menschheid opgewekt en verheven wordt, ziedaar zijne verdienste. Gemeene naturen kunnen hem niet begrijpen; groote geesten, als Napoleon I, wisten hem te waardeeren. Zijne personen schijnen echter meer met het hoofd dan met het hart te gevoelen en wekken dus niet altijd de sympathie op, die de tragische dichter noodig heeft om allen te boeien. Ook verrukken de orde, de eenvoudigheid, die bijna schraalheid is, de bijna dialectische fijnheid der redeneering wel den koelen bewonderaar, maar kunnen hem, die aan den rijkdom des levens zich laven wil, geen vol- | |
[pagina 233]
| |
komen voldoening geven. Met recht verheffen de Franschen echter dezen dichter, wijl hij hunne neigingen en begrippen het verhevenst uitgedrukt heeft. Volgens dien maatstaf moge men de volgende woorden van Demogeot beoordeelen: ‘Substituer l'idée à l'image; faire percer, à travers les jeux d'esprit de la mode, la pensée, noble, grande et même un peu austère; inventer la poésie de la passion et de la raison, tel fut le rôle littéraire de Corneille. C'est par là qu'il est le poëte vraiment national. Grâce à lui, la France, échappée à l'Italie et à l'Espagne, se retrouvait elle-même, mais agrandie par le génie d'un homme. Elle recueillait la tradition antique, mais en lui imprimant le cachet de sa civilisation; elle acceptait les inspirations étrangères, mais en les transformant; elle en faisait quelque chose d'universel, elle en grossisait l'héritage commun de l'humanité. Par là sa poesie prit légitimement place à la suite de celles d'Athènes et de Rome, et mérita d'être appelée classique. Om Corneille en zijnen tijd geheel te begrijpen, moet men tevens met de werken van Descartes en van Pascal bekend zijn. Deze laatsten deden voor het Fransche proza wat Corneille voor de poëzie verricht had. Door hen allen werd de geest van het Frankrijk hunner dagen duidelijk en klaar geopenbaard. René Descartes (1596-1650) stamde af van eene adelijke familie in Touraine. Onderwezen in de school der Jesuiten te la Fleche, begon hij al spoedig aan de waarheid der traditioneele geleerdheid, die hij er opdeed, te twijfelen. Daardoor geraakte hij aan de beoefening der wijsbegeerte, waarvan hij een bijzondere richting met veel scherpzinnigheid ontwikkelde. Hij vertoefde eenigen tijd te Neurenberg en ook te Amsterdam, had grooten invloed op de denkbeelden zijner tijdgenooten en ook der latere wijsgeeren. Door zuiver denken zocht hij, als de mathematici, uit de eene gedachte de andere te ontwikkelen en kwam aldus tot een idealisme, dat lijnrecht tegenover de school van Bacon en Locke staat. Zijn hoofdwerk in 't Fransch is le Discours de la méthode, uitgekomen in 1637, en munt uit door fijnheid van taal en voorstelling. Er bestond tot dien tijd toe nog geen Fransch werk, dat volgens een zoo strenge wetenschappelijke methode geschreven was. Hij doet geene pogingen om door bloemrijke of redekunstige uitdrukkingen den lezer te trekken of te verleiden en onderscheidt zich in dit opzicht zeer van de stichters der nieuwere scholen, en wel bijzonder wint zijne verdienste, wanneer men hem met de zoogenaamde philosophen der Franschen in de 18de eeuw vergelijkt. Descartes heeft wel ingezien, dat zooals hij zelf zegt: ‘Ceux qui ont le raisonnement le plus fort et qui digèrent le mieux leurs pensées, afin de les rendre claires et intelligibles, peuvent toujours le mieux persuader ce qu'ils proposent, encore qu'ils ne parlassent que bas-breton et qu'ils n'eussent jamais appris la rhétorique.’ Zulk eene opvatting der waarde van zuiver denken strijdt met de gewoonte van hen, die de woorden en uitdrukkingen het eerste en het voornaamste achten, eene meening, die door de taalgeleerden en rethorici te zeer verbreid werd en daardoor aan het wezen der welsprekendheid menig nadeel berokkend heeft. Meer toegevend aan zijn diep gevoel en daarom rijker van taal was Blaise Pascal, geboren te Clermont, in 1628, gestorven te Parijs 1662. Ook hij was een mathematisch genie. Reeds op zijn 16de jaar | |
[pagina 234]
| |
schreef hij eene verhandeling over de kegelsneden en verbaasde, zooals zijne zuster zeide, zijnen vader door zijnen grooten en krachtigen geest. Door zijne onverzadelijke leergierigheid en buitengemeenen ijver, brak hij echter zijne lichaamskrachten reeds in zijne jeugd en wierp zich later in de godsdienstige twisten, welke tusschen het Jansenisme, dat in Port Royal zoo krachtig door Arnaud en anderen vertegenwoordigd werd, en tusschen de Jesuiten, met alle kunsten der scholastiek en casuistiek gevoerd werden. Pascal, die in 1654 in Port-Royal opgenomen werd, schreef, toen zijn vriend Arnaud veroordeeld was, de Lettres Provinciales, waardoor hij de theologische twisten midden onder de menigte bracht en door zijne korte, heldere, scherpe, doch ook geestige en levendige ironie den Jesuiten groote afbreuk deed. Het zijn verdichte brieven aan een provinciaal der Jesuiten, waarin hunne stellingen, vooral de meest casuistische, aan de spotternij en verachting prijs gegeven worden. De beste comediën van Molière, getuigde Voltaire er later van, bevatten niet zooveel echte geestigheid als de lettres Provinciales, en Bossuet heeft geen verhevener taal gevoerd, dan in die brieven te vinden is. In dit werk komt niet alleen klaar voor den dag de buitengemeene scherpzinnigheid van den geleerde, maar ook de diepe en bittere smart van den droeven lijder voor de godsdienst. Zooals Victor Cousin verklaart: C'est par l'âme que Pascal est grand comme homme et comme écrivain; le style qui réfléchit cette âme en a toutes qualités, la finesse, l'ironie amère, l'ardente imagination, la raison austère, le trouble à la fois et la chaste discrétion. Ce style est, comme cette âme, d'une beauté incomparable.’ In de geschriften van Corneille, Descartes, Pascal ademt nog een eigen geest, die het persoonlijk verhevene en groote verheerlijkt en de gedachten en gevoelens der menschen zoo hoog mogelijk tracht te verheffen. Descartes en Pascal redeneerden beiden fijn en scherp; bij den eenen was de gedachte diep, bij den anderen het gevoel innig. Allen lieten zich evenzeer leiden door eene liefde voor harmonie en eenheid van voorstelling en van uitdrukking, die weldra bijna tot vernietiging van het individueele zoude brengen, onder Lodewijk XIV. 3. Wijl deze koning de eenheid van het nationaal bestaan uitdrukte en het daarmede strijdige krachtig bestreed, kan men zonder de kennis van het ideaal, dat hij zocht te bereiken, ook de litteraire producten van zijnen tijd onmogelijk verstaan. Gedurende het langdurige koningschap van Lodewijk XIV wisselde echter de toestand van Frankrijk geweldig; ja zelfs zag het tijdperk na den vrede te Rijswijk geheel het tegenovergestelde van hetgeen voor 1672 - het jaar waarin de beginselen van het verval ontsproten - geschied is. Men is in de laatste jaren, evenzeer bij de Franschen als bij andere volkeren, gewoon om hevig op het glansrijk tijdperk, van den ijdelsten aller vorsten te smalen. Michelet in Frankrijk en Buckle in Engeland, om anderen voorbij te gaan, hebben met levendige kleuren de tyrannie, de zedeloosheid, de geestelijke en materieele ellende in het Frankrijk dier dagen geschilderd. Ik meen echter dat de billijkheid vordert in dezen het oordeel niet alleen naar de laatste jaren der regeering van dien vorst, toen zijne kracht gebroken was, noch naar de leelijke en laffe volgelingen van hem, binnen en buiten Frankrijk, te richten. Voor de kennis van het litteraire leven | |
[pagina 235]
| |
des tijds is ten minste noodig, dat men Lodewijk XIV kenne, zooals hij in de eerste jaren van zijne regeering in 't licht trad. Leopold Ranke heeft er een bekoorlijk beeld ran ontworpen, waarvan ik hier de hoofdtrekken zal ontleenen. Lodewijk XIV poogde het ideaal van menschelijke majesteit te bereiken. Reeds als knaap trok de schoonheid zijner gestalte en zijne vaardigheid in ligchaamsoefeningen aller aandacht. Hij was een vlug ruiter, een elegant danser en bevlekte door zedeloosheid zijne jonge jaren niet. Hij bleef rein. Hoe bewonderde men den jongen vorst, toen hij daarmede nog verbond eene onafgebroken werkzaamheid, dié de stoutste verwachtingen overtrof. Gedurende drie dagen in de week was hij telkens tweemaal en gedurende twee dagen eenmaal met zijne ministers en met andere hooge staats- of kerkelijke ambtenaren aan 't werk. Slechts des Woensdags en des Zondags gnnde hij zich eenige uitspanning. Dan deed hij een pleizierrid naar Versailles of naar andere oorden. Bovendien verzuimde hij nooit, om de groote militaire oefeningen in de nabijheid van Parijs bij te wonen; hij gaf talrijke openbare en private audiëntiën en beantwoordde zorgvuldig de vele smeekschriften, die hem toegezonden werden. Als een bewijs van de getrouwheid, waarmede hij zijnen plicht vervulde, kan de bijzonderheid dienen, dat hij bij zijnen voormaligen leermeester Perefire weder les in het Latijn nam om de Latijnsche brieven, die van den pauselijken stoel uitgingen, zelf te kunnen lezen en beantwoorden. Lodewijk XIV had zich voorgesteld, het ideaal van een koning in alle opzichten te verwezenlijken. Van nature bezat hij de eigenschappen, die voor een goeden régent onontbeerlijk zijn: een scherp verstand, een goed geheugen en een vasten wil. Hij begeerde echter niet slechts een wijs, of rechtvaardig, of dapper vorst te wezen, of onafhankelijk van iederen invloed buiten en binnen zijn land, maar hij wilde ook alle die eigenschappen te zamen bezitten en in zich vereenigen. Ook wilde hij daardoor niet slechts groot wezen, maar, - en dit is bij hem karakteristiek - ook groot schijnen, doch niet in het ééne zonder het andere. Hij lette dus bij zijne daden vooral op de wijze en vorm van handelen. Onder de regelen die hij zich voorschreef, zijn er als: Neem nooit in der haast een besluit, wacht tot het rijp is; - bouw niet op vleiende hoop, zij is eene verkeerde gids; - overweeg wel wat gij zegt, zoo gij eene goede reputatie wilt krijgen of behouden. Lodewijk XIV dorstte naar roem. Men zag hem op het slagveld en bij belegeringen, midden onder de moordende kogels, de grootste kalmte en bedaardheid bewaren. Daartoe dreef hem wel zijn natuurlijke moed, maar meer nog de gedachte, hoe zulk eene houding hem bij den dapperen adel der krijgzuchtige natie eer en aanzien verschaffen zou. De natuurlijke deftigheid van den koning werd door het gevoel van hetgeen zijne waardigheid paste, nog duchtig versterkt. De dames van het hof klaagden er wel eens over, dat hij de verhevene gaven van zijnen geest geen vrijen loop gunde; zij zouden dan nog schooner geschenen zijn; doch Lodewijk XIV wilde niet voor ééns schitteren, maar voor altijd indruk maken. Zijne woorden waren er op berekend, zijne daden richttte hij er naar. Die met hem gesproken had, diende tot de erkentenis te komen, dat de koning de behandelde zaak grondig verstond, dat hij de | |
[pagina 236]
| |
menschen, die hij daarbij gebruikte, kende en doorzag. Hij was daarom uiterst voorzichtig in zijne uitdrukkingen, zeide nooit meer of minder dan hij wilde en steeds wat hij wel overdacht had. In den beginne viel dit hem eenigzina moeilijk; maar de wet, die hij zich zelf opgelegd had, werd langzamerhand bij hem door de gewoonte een tweede natuur. Lodewijk XIV streefde in den beginne wel degelijk naar schoonheid met kracht, en was geen bedorven weekeling noch een laffe pronker. Het schoone en krachtige lichaam, dat hij van de natuur ontvangen had, werd door matigheid en door eene aanhoudende en strenge oefening, welke in zijne jeugd vast zijn eenig genot uitmaakte, nog bijzonder versterkt. Soms bracht hij geheele dagen te paard door, zonder, hitte of koude te schuwen en niemand kon dan vermoeienis of afmatting bij hem bespeuren. Het gebruik van spijs en drank en den tijd van slapen maakte hij geheel van zijne werkzaamheden of van zijnen wil afhankelijk. Nooit deed hartstocht hem zijne kalme bedaardheid verliezen, en wat Macaulay van zijnen grooten tegenpartij der, Willem III, zegt, geldt ook van hem: ‘Niemand heeft ooit opgemerkt, dat een blij bericht en nog veel minder smart of schrik eenigen invloed op zijne stemming uitoefenden.’ Voor de macht der luimen was hij ontoegankelijk. In het dagelijksch verkeer was hij, vooral jegens vrouwen - hetzij ze van hooge of geringe afkomst waren - steeds beleefd. Hij bleef steeds vriendelijk en voorkomend ook tegen hem, dien hij eenig verzoek weigeren moest; betoonde hij daarentegen iemand eene gunst, dan wist hij deze door kleine oplettendheden en door de kiesche wijze, waarmede hij haar bewees, nog aanmerkelijk te verhoogen. Nooit veroorloofde hij zich eene onwelvoegelijke scherts, veel minder stond hij zulks aan anderen toe of moedigde er toe aan. Had hij iets onbetamelijks opgemerkt, dan scheen hij voor het oogenblik er niet op te letten; maar later liet hij hem, die het bedreven had, in alle stilte waarschuwen. Lodewijk bezat de gave om wegslepend en betooverend te wezen, wanneer hij dit wilde zijn; maar evenzeer het vermogen om verschrikkelijk te worden wanneer hij zijn misnoegen wilde laten gevoelen, want toorn ter geschikter ure te toonen, hield hij ook voor koninklijk. Zijn voorhoofd, zeide men, was dan met den bliksem gewapend. Men beschouwde hem dan, zooals Bossuet zegt, met ijzing en bewondering. Men beminde en vreesde hem evenzeer. Hij bezat een fraaie en verhevene gestalte, die hare schoonheid vooral aan de evenredigheid der leden ontleende en aller bewondering wekte. De donkere kleur van zijn gelaat werkte mede om er die uitdrukking van kracht aan te geven, welke hij zoo zeer wenschte te toonen. Uit de vele afbeeldingen, die wij van hem bezitten, kan men nog heden den machtigen maar ook ij delen man erkennen, wien het bevelen geene inspanning kostte en alles als van zelve scheen te gehoorzamen en te buigen. Lodewijk XIV wilde alles in zich vereenigen, dat was, volgens zijn begrip, het ware regeeren. Het moest worden: un roi, une loi, une foi, daarom had hij recht te zeggen: l'Etat c'est moi. Tot symbool van die éénheid bouwde hij het slot te Versailles, waarvan Mansart als architect, Lebran als schilder en le Nôtre als hovenier, het schoonste paleis der wereld poogden te maken. Hier vereenigde de koning alle aanzienlijke talentvolle mannen, waarop Frankrijk mocht bogen. De praal en | |
[pagina 237]
| |
pracht, die er in de schoonste tijden van Lodewijk XIV ten toon gespreid werden, schenen de weelde der toovertuinen van Annida te overtreffen. Lodewijk XIV was de zon, waar alle glans van uitging. Het schitterend tafereel dat Racine in de Bérénice ophangt, is geheel ontleend aan dat leven, waarin de dichter zelf deelde. Tes yeux ne sont-ils pas tout pleins de sa grandeur,
Ces flambeaux, ce bûcher, cette nuit enflammée,
Ces aigles, ces faisceaux, ce peuple, cette armée;
Cette foule de roi, ces consuls, ce sénat,
Qui tous de mon amant empruntaient leur éclat,
Cette pourpre, cet or que rehaussait sa gloire,
Et ces lauriers enfin, témoins de sa victoire,
Tous ces yeux qn'on voyait venir de toutes parts,
Confondre sur lui seul leurs avides regards;
Ce port majestueux, cette douce présence....
Ciel! avec quel respect et quelle complaisance
Tous les coeurs en secret l'assuraient de leur foi!
Parle: peut-on le voir sans penser, comme moi
Qu'en quelque obscurité que le sort l'eût fait naitre
Le monde en le voyant eût reconnut son maitre?
Het gezelschapsleven, de conversatie-toon, ontwikkelde zich wel het meest en het fijnst onder de regeering van Lodewijk XIV, die niet toeliet dat men zich met ernstige, politieke of religieuse onderwerpen bezig hield. Eene elegante wijze van praten, zonder iets belangrijks te zeggen, strookte met de vernietiging van alle individueele kracht. Gladheid, levendigheid en fijnheid, ziedaar de eigenschappen, die in de hoogste eere geraakten. De hoogste volmaking dier kunst, welke voor alle beschaafde lieden in Europa het model zoude worden, vindt men uitgedrukt in de Lettres de madame de Sévigné (1637-1696), waarin keurig en geestig vermeld worden allerlei onderwerpen, welke gedurende 27 der belangrijkste jaren van Lodewijk's regeering, het onderwerp der gesprekken van de hovelingen te Versailles uitmaakten. De meeste brieven zijn geschreven aan hare eenige dochter, waarvoor zij eene bijna afgodische liefde koesterde en die te Aix woonde, waar zij door hare moeder op de hoogte der bijzonderheden van het hof gehouden werd. De markiezin de Sévigné had eene degelijker opvoeding genoten, dan later de vrouwen in Frankrijk ten deele viel. Zij kende nog haar Latijn en Italiaansch en bestudeerde Tacitus, Quinctilianus, Virgilius en Tasso; van daar dat men bij haar nog menigwerf een scherper oordeel aantreft, dan voor de oppervlakkigheid der cirkels, waarin zij verkeerde, schijnt te passen. Ook waren hare uitdrukkingen wel eens forscher, dan het zwakker geslacht later verdragen konde, zoodat zij in de meeste uitgaven harer brieven verzacht zijn. Sévigné schrijft, zooals zij spreekt, of, gelijk zij zelve zegt: zij laat trotter sa plume la bride sur le cou. Vandaar dat hare brieven overvloeien van eene menigte fijne echt Fransche uitdrukkingen, die de bewondering van alle Fransche stylisten wegdroegen. Wat den inhoud betreft zijn de brieven van d'Aulnoy, Villars, lady Worthley Montrague belangrijker. Een enkel voorbeeld moge haren schrijftrant aanwijzen. De zoon van me- | |
[pagina 238]
| |
vrouw de Longueville was gedood bij den overtocht over den Rhijn. Niemand durfde de moeder die rampzalige tijding brengen: ‘Mademoiselle de Vertus était retournée, depuis deus jours à Port-Royal, où elle est presque toujours: on est allé la quérir avec M. Arnauld pour dire cette terrible nouvelle. Mademoiselle de Vertus n avait qu'à se montrer. Ce retour si précipité marquait bien quelque chose de funeste. En effet, dès qu'elle parut: Ah! mademoiselle, comment se porte monsieur mon frère? (Condé.) Sa pensée n'osa aller plus loin. Madame, il se porte bien de sa blessure. - Il y a eu un combat. Et mon fila? - On ne lui répondit rien. - Ah! mademoiselle, mon fils, mon cher, enfant, répondez moi, est-il mort? - Madame, je n'ait point de parole pour vous répondre. - Ah! mon cher fils! est-il mort sur-le-champ? n'a-t-il pas eu un seul moment? Ah! mon Dieu! quel sacrifice! Et là-dessus elle tombe sur son lit, et tout ce que la plus vive douleur peut faire, et par des convulsions, et par des évanouissements, et par un silence mortel, et par des cris étouffés, et pas des larmes amères, et par les élans vers le ciel, et par des plaintes tendres et pitoyables, elle a tout éprouvé. Tot de uitstekende prozaschrijvers van den eersten tijd der regering van Lodewijk XIV behoorden ook Gondi, kardinaal van Retz (1614-1670) en la Rochefoucauld (1613-1680), De eerste is door zijne Memoires, de geestigste geschiedschrijver van de Fronde geworden, waarin hij zelf zulk een groote niet altijd edele rol vervulde. Hij munt vooral uit in het juist treffen van 'de eigenaardigheden der handelende personen; zooals o.a. blijken kan uit het volgende portret van de zooeven genoemde zuster van den grooten Condé: ‘Madame de Longueville a naturellement bien du fond d'esprit, mais elle a encore plue le fin et le tour. Sa capacité, qui n'a pas été aidée par sa paresse, n'est pas allée jusqu'aux affaires dans les quelles la haine contre monsieur la Prince l'a portée, et dans lesquelles la galanterie l'a maintenue. Elle avait une langueur dans les manières qui touchait plus que le brillant de celles qui étaient plus belles: elle en avait une même dans l'esprit qui avait ses charmes, parce qe'elle avait des réveils lumineux et surprenants. Elle eût en peu de défauts, si la galanterie ne lui en eût donné beaucoup. Comme sa passion l'obligea à ne mettre la politique qu'en second dans sa conduite, d'héroïne d'un grand parti elle en devint l'aventurière. Men vergelijke hiermede het volgende portret van Mazarin: Il promit tout parce qu'il ne voulait rien tenir; il ne fut ni doux ni cruel, parce qu'il ne se ressouvenait ni des bienfaits ni des injures; il s'aimait trop, ce qui est le naturel des âmes lâches, il craignait trop peu, ce qui est le caractère de ceux qui n'ont pas de soin de leur réputation, il prévoyait assez bien le mal, parce qu'il avait souvent peur; mais il n'y remédiait pas à proportion, parce qu'il n'avait par tant de prudence que de peur; il avait de l'esprit, de l'insinuation, de l'enjouement, des manières: mais le vilain coeur paraissait toujours au travers, et au point que ces qualités eurent dans l'adversité tout l'air du ridicule, et ne perdirent pas, daas l'air de la plus grande prospérité, celui de la fourberie, il porta le filoutage dans le ministère, ce qui n'est jamais arrivé qu' à lui, et ce filoutage faisait que le ministère, même heureux et absolu, ne lui seyait pas bien, et que le mépris s'y glissa, qui est le mal le plus dangereux d'un Etat, et dont la con- | |
[pagina 239]
| |
tagion se répand le plus aisément et le plus promptement du chef dans les membres. Dit bittere oordeel, waarin de partijganger zich wel eenigzins verraadt, drukt echter nog heden op de gedachtenis van Mazarin. In allen gevalle munten de memoires van Retz, in diepte van gedachte en in fijnheid van voorstelling, verre uit boven de gelijksoortige geschriften, welke la Rochefoucauld, de hertogin van Nemours, mevrouw de Motteville en anderen over dezelfde troebelen geschreven hebben. La Rochefoucauld gaf in 1665 zijne Pensées en Maximes uit. In de bewegingen van de Fronde medegesleept, had hij er zijn fortuin en gezondheid er bij ingeschoten. Zijne menschenkennis maar ook menschenhaat was er echter door vermeerderd. Van daar dat de opmerkingen, die hij omtrent zijne natuurgenooten maakt, wel fijn en scherpzinnig zijn, maar hen niet van de gunstigste zijde doen kennen. Hij had zooveel laagheden gezien en ondervonden, dat hij aan deugd en rechtschapenheid begon te twijfelen. Overal spoort hij de huichelarij op tot in hare meest verborgene schuilhoeken en al is de stemming, welke zijne ontdekkingen veroorzaken, niet van de aangenaamste, toch mag men ze daarom niet veroordeelen. Het heerschende egoïsme vindt in hem eenen duchtigen bestrijder. Hoe zwaar dit ook op de menschheid drukt, kan men leeren uit de volgende beschrijving, die hij er van geeft: L'égoïsme rend les hommes idolâtres d'eux - mêmes et les rendrait les tyrans des autres, si la fortune leur en donnait les moyens. Il ne se repose jamais hors de soi, et ne s'arrête dans les sujets étrangers que comme les abeilles sur les fleurs pour en tirer ce qui lui est propre. Moeilijk is het dit egoïsme te ontdekken, want het neemt alle vormen aan. Il est tous les contraires, il est impérieux et obéissant, sincère et dissimulé, miséricordieux et cruel, timide et audacieux; il a différentes inclinations, selon la diversité des tempéraments qui le tournent et le dévouent tantôt à la gloire, tantôt aux plaisirs. Il en change selon le changement de nos âges, de nos fortunes et de nos expériences, mais il lui est indifférent d'en avoir plusieurs ou de n'en avoir qu'une, parce qu'il 'se partage en plusieurs et se ramasse en une quand il le faut, et comme il lui plait. Il est inconstant, et outre les changements qui viennent des causes étrangères, il y en a une infinité qui naissent de lui et de son propre fonds. Il est inconstant d'inconstance, de légèreté, d'amour de nouvauté, de lassitude et de dégoût. Il est capricieux, et on le voit quelque fois travailler avec le dernier empressement et des travaux incroyables à obtenir des choses qui ne lui sont point avantageuses, et qui même lui sont nuisibles, mais qu'il poursuit parce qu'il les veut. Il est bizarre et met souvent toute son application dans les emplois les plus frivoles, il trouve tout son plaisir dans les plus fades, et conserve toute sa fierté, dans les plus méprisables. Il est dans tous les états de la vie et dans toutes les conditions, il vit de tout, il vit de rien. Niettegenstaande deze sombere beschouwingen over de maatschappij was la Rochefoucauld zelve, zooals o.a. de markiezin de Sévigné getuigt, een edel en liefderijk mensch. Nauw was hij tot zijnen dood toe, verbonden met mevrouw La Fayette (1632-1693), de talentvolle schrijfster van Zaïde en la Princesse de Cléves. Vooral dit laatste werk, eene historische roman, munt uit in fijnheid van teekening en fraaiheid van schildering. De karakters er in gemaald, hoewel in schijn tot den tijd | |
[pagina 240]
| |
van Hendrik II behoorende, zijn kenbaar aan der schrijfster eigen dagen ontleend. Madame de Montespan, de hertogin van Orleans, haar echtgenoot La Fayette en La Rochefoucauld zijn, hoewel onder andere namen, er duidelijk in geteekend. Ook wordt inderdaad het geheele leven onder Lodewijk XIV er in geschilderd. Wat echter de historiekenner in dezen te berispen hebbe, wordt dubbel vergoed door de waarheid der voorstelling van de zeden in dat tijdperk. Ook hebben de meeste, ja misschien alle talentvolle dichters van historische verhalen, dikwijls onbewust, even zoo gedaanGa naar voetnoot1). 4. De dichters, welke de eigenlijke glorie der regeering van Lodewijk XIV uitmaken; zijn: La Fontaine, Boileau, Racine en Molière. Alle vier waren een tijd lang nauw met elkander verbonden. Twee of driemalen in de week kwamen zij bijeen of op het buiten van Molière te Auteuil, of te Parijs bij Boileau, die in de Rue du Vieux-Colombier woonde. La Fontaine geeft van die bijeenkomsten de volgende beschrijving: Quatre amis, dont la connaissance avait commencé par le Parnasse, tinrent une espèce de société que j'appellerais ‘Académie’ si leur nombre eût été plus grand, et qu'ils eussent autant regardé les Muses que le plaisir. La première chose qu'ils firent, ce fut de bannir d'entre eux les conversations réglées et tout ce qui sent sa conférence académique. Qand ils se trouvaient ensemble, et qu'ils avaient bien parlé de leurs divertissements, si le hasard les faisait tomber sur quelque point de science ou de belleslettres, ils profitaient de l'occasion, c'etait toutefois sans s'arrêter trop longtemps à une même matière, voltigeant de propos en autre, comme des abeilles qui rencontreraient en leur chemin diverses sortes de fleurs. L'envie, la malignité ni la cabale n'avaient de voix parmi eux. Zij, die zich aldus vereenigden, muntten ieder in een bijzondere dichtsoort uit. La Fontaine, geboren te Chateau-Thierry-sur Marne, in 1621, had zich in zijn negentiende jaar naar het seminarium te Rheims begeven, met doel zich aldaar aan de theologie te wijden. Weldra echter verveelde hem deze studie en gaf hij zich geheel aan ongebondenheid over. Om hem hiervan terug te brengen, liet zijn vader hem huwen. Doch ook dit middel baatte slechts voor korten tijd; hij verliet zijne vrouw en leefde tot zijn zeventigste jaar wild weg. In zijn twee en twintigste jaar was echter zijn last voor letteroefeningen opgewekt, en sedert verdeeldde hij zijn tijd tasschen studie en losbandigheden. Hij had nog maar eene couroedie van Terentius, en dat nog wel niet zeer fraai, in Fransche verzen overgebraeltt, toen hij een begunstiger vond in den bekenden Fouquet, die hem een jaargeld van 1000 francs bezorgde. Zijne beoefening der poëzie ontving daardoor eenen wcldadigen prikkel en, nadat Fouquet in ongenade vervallen was, bleef hij ook zijnen begunstiger ge- | |
[pagina 241]
| |
trouw, ja zocht zelfs in eene elegie des konings deernis met den ongelukkige op tè wekken, hetgeen niets baatte. Deze dankbaarheid jegens Fouquet was denkelijk de oorzaak dat La Fontaine niet behoorde tot de dichters, die Lodewijk XIV met eer en gunstbewijzen overlaadde. Evenwel ontbrak het hem niet aan aanzienlijke beschermers, o.a. Turenne en Condé. Bovendien verbond hij aan zich door zijne natuurlijke beminnelijkheid een groot aantal talentvolle mannen. Grooter voordeel trok hij nog van de gunst, welke hij bij eenige aanzienlijke dames genoot. Eerst was het de hertogin van Bouillon, de jongste der nichten van Mazarin. Voor haar vervaardigde hij, naar men zegt, Contes et nouvelles (1665), luchtige, en dartele vertellingen, zooals zij voor eene Mancini pasten. Een andere beschermster van den dichter was de hertogin van Orleans, weduwe des broeders van Lodewijk XIII. Van 1662-1672 behoorde hij tot haar hof, en na haren dood was hij geheel verlaten en zoude verloren gegaan zijn, had niet eene andere dame zich zijner aangetrokken, namelijk mevrouw La Sablière, een buitengewoon geleerde, geestige en rijke mevrouw. Twintig jaren lang werd hij door deze vrouw van al het noodige voorzien. Geen wonder dat de dichter haar steeds met dankbaarheid en eerbied vermeldt: zoo o.a. in eene opdracht aan den president Harlay: IrisGa naar voetnoot1) m'en a l'ordre prescrit.
Cette Iris, Harlay, c'est la dame
A qui j'ai deux temples bâtis,
L'un dans mon coeur, l'autre en mon livre.
..........................
Vous pourrez, en passant, louer, m'a-t'-elle dit,
La finesse de son esprit
Et la sagesse de son âme,
Mais en passant, je vous le dis.
Toen de edele mevrouw La Sablière stierf, was La Fontaine juist ook door een zware ziekte aangetast. Diep werd hij door den dood zijner beschermster aangedaan en hij verloor zoozeer zijn geestkracht, dat hij zich door een priester liet bepraten om zijne Contes openlijk te verloochenen, en een tooneelstuk dat hij pas gemaakt had te verbranden. Hij genas echter en moest nu een andere woning zoeken. Hij ging naar een zijner vrienden d'Hervart, een rijk parlementslid te Parijs. Men verhaalt dat deze den dichter op straat ontmoette en zeide ‘Ik was juist heengegaan om u op te zoeken en te vragen om bij mij te komen wonen.’ ‘Dat treft goed,’ zei La Fontaine, ‘want ik ben al op weg om naar u te verhuizen.’ Hier werd de oude man weer bijzonder de gunsteling van de schoone en edele vrouw des huizes, die een tweede La Sablière voor hem werd. Hij stierf in het hotel zijner vrienden, den 13den April 1695, op drie en zeventig-jarigen ouderdom. Zijn eigen karakter heeft hij toe- | |
[pagina 242]
| |
gelicht in de volgende verzen, welke hij vervaardigde voor zijne receptie in de Fransche Akademie. Des solides plaisirs je n'ai suivi que l'ombre.
J'ai toujours abusé du plus cher de nos biens.
Les pensers amusants, les vagues entretiens,
Vains enfants du loisir, délices chimériques;
Les romans et le jeu, peste des républiques,
Par qui sont égarés les esprits les plus droits,
Ridicule fureur qui se moque des lois,
Cent autres passions, des sages condamnées,
Ont pris comme à l'envi la fleur de mes années.
L'usage des vrais biens réparerait ces maux,
Je le sais; et je cours encore à des biens faux
Si j'étais sage, Iris (mais c'est un privilège
Que la nature accorde à bien peu d'entre nous),
Si j'avais un esprit aussi réglé que vous,
Je suivrois vos leçons, au moins en quelque chose.
Les suivre en tout, c'est trop; il faut, qu'on se propose
Un plan moins difficile à bien exécuter,
Un chemin dont sans crime on se puisse écarter.
Ne point errer est chose au - dessus de mes forées.
Zijne beroemdheid heeft La Fontaine eigenlijk te danken aan zijne Fables, waarvan de eerste zes boeken uitkwamen in 1688, de vijf volgende in 1678 en 1679 en het laatste in 1694. Het frissche en zuivere gevoel voor natuurschoon, dat er in ademt, maken deze fabelen tot éene buitengewone verschijning in den tijd van Lodewijk XIV, toen allen naar het hof hunne oogen wendden en zich in manieren en spreekwijze er naar richtten. La Fontaine verkoos rond te dolen op de velden, en daar het volle genot der vrije natuur te smaken; of zooals hij zich uitdrukt: Je puis dire que tout me riait sous les cieux....
Pour moi le monde entier était plein de délices:
J'étais touché des fleurs, des doux sons, des beaux jours:
Mes amis me cherchaient, et parfois mes amours.
Juist omdat hij door dezen omgang met de vrije en frissche natuur den zin van de beste dichters der oudheid leerde vatten, is zijne navolging er van geheel anders dan van hen, die zich alleen bij: de woorden en den vorm bepalen. De gave van La Fontaine, om steeds bij zijne geestige schilderingen het rechte woord te treffen, is niet minder het gevolg van de vrijheid en vroolijkheid, die zijne zuiver menschelijke natuur staande hield, ook te midden eener maatschappij, welke meer en meer den weg van een eng en stijf formalisme opging. Geen wonder wa het dat Lodewijk XIV in den dichter, die steeds zich zelf wenschte te blijven, geen behagen schiep. Een innerlijke strijd bestond er tusschen de beginselen, die beiden dreven. Boileau deelde de meening van zijnen koning en meester, en veroordeelde de vrijere richting van zijnen vriejad. In onze dagen zijn | |
[pagina 243]
| |
La Fontaine's verdiensten weder schitterend gehandhaafd en ziet men in hem en in Molière de grootste talenten, die de eeuw van Lodewijk XIV opleverdenGa naar voetnoot1). 5. Jean-Baptiste Poquelin, vereeuwigd onder den naam van Molière, was de zoon van een kamerbehanger te Parijs, alwaar hij in 1622 geboren werd. Op zijn 14de jaar kwam hij op de Latijnsche school der Jezuiten en trof daar onder zijne medescholieren o.a. den prins van Conti, welke later een zijner voornaamste beschermers werd, en den dichter Chapelle, wiens vriend hij tot den dood toe gebleven is. Na het verlaten dier school zoude hij in de rechten studeeren; doch de natuur dreef den jongen student naar het theater. Niettegenstaande het verzet zijner familie, en de verachting, waarmede de kerk en ook de fatsoenlijke lieden den tooneelspeler toen bejegenden, verbrak hij alle de banden, waarmede de maatschappij hem van zijn plan zocht terug te trekken, stelde zich aan het hoofd van eene vereeniging jonge tooneelspelers, en nam den nog niet verklaarden naam van Molière aan. Deze troep konde het echter te Parijs niet uithouden, hij trok dus (1646) naar de provinciën, na één jaar lang vergeefs beproefd te hebben de hoofdstad van Frankrijk met hunne talenten te verzoenen. Weinig is er bekend van de avonturen, welke Molière op zijne verschillende tochten ondervond. Zonder twijfel werd zijn menschenkennis daardoor zeer bevorderd. De stukken, die het gezelschap speelde, waren meestal in den geest der Italiaansche kluchten, doch zijn niet overgeblevenGa naar voetnoot2). De eerste regelmatige comédien, door Molière vervaardigd, waren de l'Etourdi, gespeeld te Lyon, ongeveer 1653 en le Dépit amoureux, het eerst gespeeld te Béziers, in den winter van 1656 op 1657. Na twaalf jaren in de provinciën rondgezworven te hebben, toog Molière met zijn troep weder naar Parijs (1658). Hij had er intusschen machtige beschermers gekregen in zijnen voormaligen medescholier, den prins de Conti, en in den hertog van Orleans, broeder van Lodewijk XIV. De koning zelf schiep dadelijk veel behagen in het nieuwe tooneelgezelschap en gaf het den titel van den troep van Monsieur en verlof om te spelen, wisselende met de Italiaansche acteurs, in den schouwburg Petit-Bourbon. Het eerste stuk, waarin Molière zijne gaven ten volle ontwikkelde, was les Précieuses ridicules. Het werd in 1659 vertd'ond en verkreeg een verbazenden bijval. ‘Zie daar eerst de echte komedie!’ riep men, en zelfs zij, die de affeotatie bevorderd hadden, zooals Menage, Chapelain en anderen, bekenden dat aan gemaakte manieren en zegswijzen zulk een slag was toegebracht, dat men ze wel voor altijd zou laten varen. In 1660 kreeg Molière van den koning verlof om in de zaal van het Palais-Royal, door Richelieu met groote kosten gebouwd, zijn stuk te vertoonen, en in 1665 kreeg het gezelschap den naam van den troep des konings. Dit was de oorsprong van het Theatre Français. In 't geheel zijn er dertig nieuwe stukken door Molière | |
[pagina 244]
| |
gedurende zijn yerblijf te Parijs vervaardigd, waarvan l'école des maris, le mariage forcé, le misanthrope, Tartuffe, l'avare en le bourgeois gentilhomme het meest uitblinken, hoe moeilijk het ook is eene keuze te doen uit de fijne en natuurlijke geestigheid, waarvan alle stukken tintelen. Molière vervolgde overal de gemaaktheid, de ijdelheid en de huichelarij, de schijngeleerdheid, vooral der vrouwen en der geneeskundigen, de dwaasheid der burgers, evenzeer als der pralers en pronkers van het hof, der huichelende devoten, in één woord alle pedanterie en vertooning; allen die de natuur en de waarheid verkrachten. Doch midden onder de scherpste tuchtiging bewaart hij zijne vroolijke en dartele luim. Hoewel Molière, evenals La Fontaine, meermalen van Italiaansche, Spaansche en Latijnsche voorbeelden gebruik maakt, heeft hij het echter steeds zoo gedaan, dat het geheel Fransche stukken werden en zij in alle opzichten den kleur van den tijd des dichters aannamen. Vroeger waren het steeds Italiaansche of Spaansche typen, die ten tooneele gebracht werden, bij Molière bevindt men zich weêr onder FranschenGa naar voetnoot1). Aangemoedigd door Lodewijk XIV, maakte hij vooral de manieren der groote heeren aan het hof belachelijk. Zoo komt in het meerendeel zijner stukken de komieke figuur van eenen marquis voor, gelijk als de dichter er te Versailles leerde kennen, en waarvan hij het volgende getuigt:Ga naar voetnoot2) Vous savez ce qu'il faut pour paraître marquis;
N'oubliez rien de l'air ni des habits;
Arborez un chapeau chargé de trente plumes
Sur une perruque de prix;
Que le rabat soit des plus grands volumes,
Et le pourpoint des plus petits,
Mais sourtout je vous recommande
Le manteau, d'un ruban sur le dos retroussé,
Et parmi les marquis de la plus haute bande
C'est pour être placé.
Avec vos brillantes hardes
Et yotre ajustement,
Faites tout le trajet de la salle des gardes,
Et vous peignant galamment,
Portez de tous côtés vos regards brusquement.
Et, ceux que vous pourrez connaître,
Ne manquez pas, d'un haut ton,
De les saluer par leur nom,
De quelque rang qu'ils puissent être.
Cette familiarité.
| |
[pagina 245]
| |
Donne à quiconque en use un air de qualité.
Grattez du peigne à la porte
De la chambre du roi;
Ou si, comme je prevoi,
La presse s'y trouve forte,
Montrez de loin votre chapeau,
Ou montez sur quelque chose
Pour faire voir votre museau;
Et criez, sans aucune pause,
D'un ton rien moins que naturel:
‘Monsieur l'huissier, pour le marquis un tel.’
Jetez-vous dans la foule et tranchez du notable,
Coudoyez un chacun, point du tout de quartier
Pressez, poussez, faites le diable,
Pour vous mettre le premier.
Geen wonder was het dat de dichter door zulke satirieke schilderingen den haat der grooten op zich laadde. Daarentegen betoonde Lodewijk XIV, die er steeds op uit was den geboorteadel te vernederen, aan Molière meer dan gewone gunst, hetgeen o.a. uit het volgende voorval blijkt. De hof bedienden gevoelden zich in hunne hoogheid gekrenkt, omdat zij met den dichter, die in hunne oogen slechts een gemeen tooneelspeler was, aan dezelfde tafel moesten spijzigen. Toen de koning dit gewaar werd, ontbood hij op een morgen Molière bij zich, noodigde hem bij zijn ontbijt, bediende hem daarbij zelf en leidde hem daarna in den kring van de meest begunstigde hovelingen. Voortaan was Molière in hoog aandien. Bovenal werd hij hooggeschat door de hertogin van Orleans, de zoo beroemde Henriette van Engeland, en door den grooten Condé. Intusschen groeide het getal zijner vijanden aan, vooral sedert hij in 1667 de Tartuffe vervaardigd had. Hoewel hij ook hier, zooals in al zijne stukken, slechts de huichelarij had willen treffen, zonder een bepaalden stand geheel te willen veroordeelen, wrokte toch sedert tegen hem de geestelijkheid, die zich door dat beeld diep getroffen gevoelde. Deze koelde zich bij zijn overlijden. Toen hij, den 17 Februarij 1673, zelf in de rol van den Malade imaginaire opgetreden was, overviel hem eeiÅ„ geweldige hoest, die een aderbreuk ten gevolge had, waaraan hij overleed. Nu toonde de christelijke geestelijkheid geen eerbied voor zijn edel karakter en groote talenten, veel minder nog vergevingsgezindheid, want de aartsbisschop van Parijs weigerde hem eene eerlijke begrafenis, en kort daarna vergat Bossuet zich zoozeer dat hij verklaarde ‘La postérité saura peut-être la fin de cet illustre comédien, qui, en jouant sou Malade imaginaire ou Médecin par force, reçut la dernière atteinte de la maladie dont il mourut peu d'heures après et passa des plaisanteries du théâtre, parmi lesquelles il rendit presque le dernier soupir, au tribunal de celui qui dit: Malheur à vous qui riez, car vous pleurerez! Molière had met edeler en met fijner wapenen voor de waarheid gestreden. De treurige ervaring van 't leven had hem doen overhellen tot eene melancolie, die hij in het beeld van Alceste, den misanthroop, heerlijk geschilderd heeft. Diep gevoelde hij het onderscheid tusschen het ideale en reëele. Wel werd hij niet door geldzorgen gekweld, zooals | |
[pagina 246]
| |
vele andere dichters, maar zijn huwelijk was ongelukkig. Het leven niet alleen van zijnen tijd, maar hetgeen allen menschen eigen is, heeft in Molière een uitstekend teekenaar gevonden. Hij heeft dus een rijker beeld van 't menschelijk leven ontworpen, dan eenig Fransch dichter voor of na hem. De helderheid zijner voorstelling, de omvang zijner menschenkennis en de vrijheid van zijnen geest maakten het hem mogelijk typen van allerlei ondeugden en dwaasheden te scheppen, zonder aan de eigenaardigheid van het menschelijk leven zich te vergrijpen. Voltaires woord: Molière is een wetgever voor de moraal en voor de ware wellevendheid, geeft den dichter niet meer dan den hem toekomenden lof. De lichtgevoelige Franschen durven thans zijne forsche en, zooals zij zeggen, meermalen onwelvoegelijke uitdrukkingen nog wel niet recht aan; maar de kracht der waarheid, die alle ziekelijke nuffigheid veracht, zal op den duur ook die bezwaren licht wegnemen. De hooge waarde van Molière is bovenal daarin gelegen, dat geen schrijver ons de natuur der Franschen zoo goed leert kennen; en dit zoo doet, dat hij daarbij tevens het algemeen menschelijke treft. 6. Minder het algemeen menschelijke, maar meer bijzonder de idealen der tijdgenooten van Lodewijk XIV werden door Jean Racine uitgedrukt (1639-1699). Opgevoed in het Port-Royal, kreeg zijn geest een diep godsdienstige richting. Minder forsch dan Corneille en minder vrij dan Molière, hadden het bevallige en het zachte in hem een uitstekenden tolk gevonden. Niet schitterend, maar schoon zijn de karakters bij Racine. Zij schokken minder dan zij roeren. Alles is bij hem in harmonie; van de Ouden volgde hij vooral Euripides na, dien hij eindelijk zelfs overtrof in zijne Andromaque, Iphigénie (1674) en Phèdre (1677). Het eerstgenoemde stuk werd in 1667 ten tooneele gebracht, en daarmede had de dichter, evenals Corneille met de Cid, eene nieuwe soort van tragèdie geschapen en tevens zijne eigene richting bepaald. De moederliefde en de huwelijkstrouw zijn er in verheerlijkt. Over de beide laatstgenoemde stukken is veel geschreven. Menigeen heeft Racine berispt, wijl hij het Grieksche leven meermalen vergeten heeft en Fransche toestanden er voor in plaats stelt. Voor het meesterstuk van den dichter wordt de Brittanicus (1669) gehouden. Daarna vervaardigde hij nog: Bérénice (1670), Mithridate (1673), Esther (1689) en Athalie (1690). Juist dit laátste stuk bracht hem in ongenade bij Lodewijk XIV, die wel de schitterende beschrijving van den glans zijner feesten te Versailles, welke wij vroeger mededeelden, had willen aannemen, maar geen ooren had voor de ernstige waarschuwing, schijnbaar tot Joas gericht: De l'absolu pouvoir vous ignorez l'ivresse
Et des lâches flatteurs la voix enchanteresse,
Bientôt il vous diront que les plus saintes lois,
Maîtresses du vil peuple, obéissent aux rois;
Qu'un roi n'a d'autre frein que sa volonté même;
Qu'il doit immoler tout à sa grandeur suprême;
Qu'aux larmes, au travail, le peuple est condamné,
Et d'un sceptre de fer veut être gouverné;
Que s'il n'est opprimé, tôt ou tard il opprime.
| |
[pagina 247]
| |
Hoe ouder de dichter werd, hoe meer hij zich over het innerlijk verval van zijn vaderland verontrustte. Toen Lodewijk XIV, die zelf tegen beter weten in, zich aan zijne vroegere glorie vastklemde, eens bij mevrouw de Maintenon de verhandeling las, welke Eacine haar aangeboden had over de middelen dienstig om den nood des volks te verlichten, werd dé al sedert lang kleingeestige vorst vertoornd en verviel Racine in ongenade, die hij niet lang overleefde. Hij stierf in zestigjarigen ouderdom. Racine had een ernstig, gevoelig en godsdienstig karakter. Miskenning trof hem dus scherper dan anderen, van daar eene bitterheid in de puntdichten, die hij opstelde, welke men bij den vervaardiger van zooveel teedere en harmonieuse stukken niet zoude verwacht hebben. Eens schreef hij ook eene comedie Les Plaideurs, waarin hij de pleitzucht zijner dagen ten toon stelde. Met recht wordt hij echter het meest geroemd wegens zijne tragediën, waarin het toppunt der kunst, volgens de opvatting zijner eeuw, bereikt is. De Esther en de Athalie werden op aanzoek van mevrouw de Maintenon vervaardigd en ademen den liefelijken, maar ook eenigzins mystieken geest, welke door deze vrome vrouw vooral te St. Cyr aangekweekt werd. Opmerkelijk is het dat die zachte en religieuse stukken juist dienen moesten, de een om tot den oorlog tegen Willem III en de andere tot de vermoording, van hem aan te zetten, zooals o.a. Michelet duidelijk aangewezen heeft. Racine heeft niet de grootsche idealen van Corneille, maar wint het van hem in voorstelling van gewone menschelijke hartstochten. De een leefde nog half in de oude wereld, de andere gaf zich geheel over aan den nieuweren tijd, waarin het christendom de oude begrippen wijzigde en verzwakte. Duidelijk komt dit o.a. in 't licht, wanneer men de Phèdre met den Hippolytus van Euripides vergelijkt. De beschuldigingen van Schlegel tegen den Franschen navolger raken toch meer den tijd, waarin de dichter leefde, dan dat zij hem zelven kunnen treffenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 248]
| |
7. Het is onmogelijk de litteratuur onder Lodewijk XIV goed te verstaan, wanneer men niet bekend is met de werken van Nicolas Boileau, dien zijn vader den naam gaf van Despréaux, naar een weide bij zijn landgoed, te Crosnes, waar zijn zoon geboren werd in 1636. Na eene harde jeugd studeerde Boileau eerst in de rechten en daarna in de theologie. Geen dier beide vakken konde echter zijn gemoed voldoening geven. Zijn natuur dreef hem tot poëtische studiën met de overtuiging: Que son astre en naissant l'avait formé poète.
Hij gaf zich dus geheel aan deze neiging over: J'allai loin du palais errer sur le Parnasse.
Ma famille en pâlit, et vit en frémissant
Dans la poudre du greffe un poète naissant.
De studie der oudere, vooral der Romeinsche, dichters voltooide nu zijne ontwikkeling. Vierentwintig jaar oud, trad hij het eerst op met zijne satires, waarin hij den valschen smaak zijner litteraire tijdgenooten tuchtigde. Tegen alles wat slordig, woest en wild was, ijverde hij. Netheid in taal en stijl, in onderwerpen en behandeling is bij hem de hoogste deugd. Eenvoudigheid, maar ook een zekere schraalheid schat hij even hoog als hij er zelf het voorbeeld van gaf. Zonder twijfel heeft Boileau veel goeds gedaan door het valsche vernuft der Italianen en den praal der Spanjaarden uit de Fransche litteratuur te bannen. Met moed aanvaardde de jonge dichter zijn taak en niettegenstaande den haat, dien hij opwekte, zette hij met kracht zijne vervolging door van de slechte dichters, waaronder vooral Cotin en Chapelain. Streng jegens anderen, werkte hij met de uiterste nauwgezetheid en volgde zelf den raad, dien hij gaf: Hâtez-vous lentement, et sans perdre courage,
Vingt fois sur le métier remettez votre ouvrage.
Polissez-le sans cesse et le repolissez,
Ajoutez quelque fois et souvent effacez.
Zijn vriend Racine deed evenzoo en werd door hem dan ook tegen zijne benijders sterk gesteund. In navolging van Horatius vervolgde Boileau het begonnen werk in zijne Épitres, die in taal en vooral in versificatie de satiren nog overtreffen, en ook andere onderwerpen dan litteraire behandelen, zoo als o.a. de vierde, waarin beschreven wordt de bij de Fransche zoozeer geroemde overtocht van Lodewijk XIV over den Rhijn. Zijn hoofdwerk is de (1673) Art poétique, in vier zangen, waardoor | |
[pagina 249]
| |
hij de denkbeelden over poëzie voor langen tijd vaststelde. In het eerste boek ontvouwt de dichter de algemeene regelen der poëzie. In het tweede behandelt hij de bijzondere soorten: als de idylle, de elegie, de ode, het sonnet, enz.; in het derde worden de regels voor de tragedie, het heldendicht en de comedie opgegeven; terwijl in den vierden en laatsten zang algemeene voorschriften aan letterkundigen gegeven worden. Dit leerdicht is, zoo als de titel genoeg aanwijst, alweer naar aanleiding van Horatius vervaardigd. De beschaving onder Lodewijk XIV was toch ook eene nakomeling van die onder Augustus. Vooral uit een historisch oogpunt hebben de regelen van Boileau een hooge waarde. In alles streefde men toen naar elegantie en naar eenheid in vorm. Wanneer Boileau dieper schijnt te gaan en onder anderen predikt: L'accord d'un beau talent et d'un beau caractère,
een regel, waaraan hij zelf zich zijn geheel leven door gehouden heeft; dan is echter die deugd zelve beperkt door de gemeene begrippen van dien tijd. Omdat men overal naar harmonie streefde, werden de vrije uitingen der natuur miskend. Van daar dat een dichter als La Fontaine niet begrepen werd. Alles moest zich schikken naar de heerschende begrippen in Frankrijk en aldus konde Milton geen genade vinden bij hem, die zijn ideaal in dezelfde deugd zag, welke Lodewijk XIV vereerde. Bekrompen was deze koning, wijl hij geen hoogen geest bezat, al toonde hij in de ontwikkeling van de talenten, welke hem eigen waren, eene niet gewone geestkracht. Over 't algemeen heerschte er dus eene middelmatigheid, die door de elegante vormen niet altijd bedekt wordt en eenen zeer nadeeligen invloed op de beschaving van lateren tijd uitgeoefend heeft. Niemand moet er zich dus over verwonderen, dat Boileau en Racine het meest in de gunst huns meesters deelden - beiden werden tot historiografen des konings benoemd - en dat zelfs Molière meermalen te buitensporig scheen. Dat in I'Art Poétique van Dantes Commedia noch van Los Lusiadoa van Camoens, noch van Shakespere melding gemaakt wordt, is uit dezelfde vrees voor buitensporigheid te verklaren. Het uiterlijk werd door de besten wel niet boven het innerlijke gesteld; maar dit laatste kon zich niet te zeer verheffen, omdat het zich binnen de banden der welvoegelijkheid dier dagen geklemd zag. Boileau vervaardigde behalve genoemde stukken ook nog eene poëtische scherts ‘Lutrin’, de lessenaar in het koor, waarin beschreven werd de nietige twist, welke er in een der kerken te Parijs gerezen was over het plaatsen van een lessenaar. Het gedicht is aardig, vol kunst samengesteld, doch miat de scherpte eener satire, welke men er zoo licht in vermoeden zoude. Ook in proza heeft Boileau het een en ander geschreven, zoo als een dialoog Sur les héros de roman, eene vertaling van Longinus (?) over het verhevene, eene Arrêt Burlesque, waarin hij de pogingen der Medische en Theologische faculteiten bespotte, die bij het Parlement wilden aandringen, om de leeringen van Descartes met geweld te onderdrukken. Nog andere gedrukte stukken, zoo als op de inneming van Namen en eenige epigrammen, behooren tot zijne werken. Boileau is oud genoeg geworden om den glans van Lodewijk XIV geheel te zien verdwijnen; hij stierf op vijf en zeventig jarigen leeftijd, | |
[pagina 250]
| |
in 1711. Na den dood van zijnen vriend Racine vertoonde hij zich, nog slechts eenmaal aan het hof. ‘Qu'irais-je faire là? je ne sais plus louer’, zeide hij. Racine en Boileau hadden voor hunnen dood gezien, hoe weinig de uitkomst aan hunne idealen van vroeger beantwoord had. Beiden hadden gewaarschuwd, doch de koning was niet meer toegankelijk voor goeden raad. Leven en letterkunde werden evenzeer beheerscht door de autoriteit, die in alles tegelmaat en orde vorderdeGa naar voetnoot1); doch voor iedere Vrijheid huiverde. 8. Hoewel de heerschende denkbeelden meer of min ontleend waren aan het Romeinsche keizerrijk, had men toch een eigen kleur en vorm er aan gegeven. Zulks geschiedde eveneens met de kerkleer, zoo als zij gepredikt werd door den weisprekenden Jacques-Bénigne Bossuet. To Dijon in 1627 geboren, behoorde hij tot eene familie, die verschillende eervolle betrekkingen bij de rechterlijke macht vervulde. Hij ontving zijne eerste opleiding bij de Jezuiten, welke den grooten aanleg van den jongen knaap weldra erkenden en er naar streefden om hem aan hunne orde te verbinden. De familie van Bossuet verzette zich tegen deze poging en zond hem dus naar Parijs om daar zijne studie voort te zetten. Reeds op zijn achtste jaar was Bossuet als geestelijke gewijd en werd op zijn dertiende benoemd tot kanunnik der kathedraal te MetzGa naar voetnoot2). Te Parijs legde hij zich met bijzonderen ijver toe op de beoefening der klassieke letterkunde. De Ilias, de Odysseia en de Aenéis van Virgilius wekten zoo zeer zijne bewondering, dat hij ze bijna geheel van buiten leerde. Niet minder trof hem de lectuur van den Bijbel. Zijne begaafdheden trokken spoedig veler aandacht, zoo als van de gezelschappen in het hotel Rambouillet, waar de knaap eens eene predikatie over een opgegeven text improviseerde, welke aller verbazing wekte. Voortdurend steeg sedert de | |
[pagina 251]
| |
roem van den jongen man; zoo was zijne verdediging van stellingen bij zijne promotie bijzonder schitterend en bracht hem onder anderen in nauwe betrekking met den beroemden veldheer, den prins van Condé. Als priester gewijd, begaf hij zich ter woon naar Metz, alwaar hij zes. jaren vertoefde en zich verder ijverig met de studie der kerkvaders bezig hield, waarbij voor de welsprekendheid Chrysostomus, en voor de dogmatiek Augustinus hem bovenal aantrokken. Ook schreef hij hier eene Exposition de la foi catholique, nadat hij reeds vroeger de reformatie bestreden had, in een geschrift, tegen den katechismus van zijnen protestantschen vriend Ferri gericht. In 1656 preekte Bossuet gedurende de vasten het eerst te Parijs en verwierf er een grooten opgang. Zijne leerredenen onderscheiden zich door waardige en verhevene taal. De populaire welsprekendheid, die meermalen in het platte en ruwe verviel; kreeg daardoor een grooten knak. Al de lieden van aanzien en beschaving stroomden sedert naar de kerk, waar overeenkomstig hunne ontwikkeling gepredikt werd. In 1663 hoorde Lodewijk XIV Bossuet het eerst in een kapel van de Louvre en werd door diens welsprekende taal en waardige manieren zeer getroffen. Sedert deelde hij hoog in de gunst van zijnen meester, wiens denkbeelden en begrippen over het koningschap hij deelde en verspreidde. De koning benoemde hem tot groot-aalmoezenier van de dauphine, tot bisschop van Meaux en tot staatsraad; in 1682 tot president van de beroemde vergadering der Fransche geestelijkheid, waarin de rechten der Gallikaansche kerk krachtig tegenover de eischen van den paus gehandhaafd werden. De rede, waarmede Bossuet die vergadering opende, was een scherp protest tegen de eischen der ultramontanen, zoo als men de Italiaansch- en Spaanschgezinde katholieken noemde. Den grondslag der Gallikaansche kerk bracht Bossuet tot vier hoofdstellingen: 1. dat de paus geen wereldlijk gezag bezit over de koningen; 2. dat zijn geestelijk gezag onderworpen is aan de algemeene conciliën; 3. dat dus des pausen gezag beperkt is door de regels der kerk en de algemeen aangenomen gebruiken, en 4. dat de uitspraken des Pausen in geloofszaken door de conciliën dienen bekrachtigd, om tot onfeilbare geloofsartikelen verheven te worden. Bossuet ijverde steeds met woord en daad voor deze stellingen en werd dus een groote steun voor den koning, die zijn rijk van buiten geheel onafhankelijk en van binnen aan één loi, foi en roi onderworpen wilde zien. In 1670 werd aan Bossuet de opvoeding van den dauphin toevertrouwd. Met vuur wijdde hij zich aan deze taak, offerde zijn bisdom er voor op en onderwees zelf hem in de letterkunde en godsdienst. Ongelukkig bragt die uiterste zorg van den leeraar, verbonden met de gestrengheid van den gouverneur des prinsen, het zoover, dat de dauphin, wiens geestvermogens niet uitstekend waren, een onverzoenlijken afkeer van alle boeken kreeg. Weinig had het Bossuet dus gebaat, dat hij voor zijnen leerling het gevierde Discours sur l'Histoire universelle geschreven had. In dit werk weet de schrijver geestig de algemeene geschiedenis tot eene eenheid te brengen, die geheel overeenkomt met zijn theologisch systeem en begrippen omtrent het koningschap. Bovendien schreef hij nog vele werken over kerkelijke, theologische en philosophische onderwerpen. In het laatst van zijn leven wijdde hij zich echter geheel aan zijne kerkplichten en stierf den 12 April 1704. | |
[pagina 252]
| |
Van zijne vele geschriften zijn uit het oogpunt der kunst geene voortreffelijker dan de oraisons funèbres; daaronder schitteren vooral die welke hij gehouden heeft (1669) op Henriette, de koningin van Engeland, weduwe van Karel I, en op hare dochter (1670), Henriette, de hertogin van Orleans, op (1685) Anne de Gonzague, schoondochter van Frederik V, keurvorst van de Palts, en (1686) op den grooten Condé. Maar nieitegenstaande het groote talent, dat men in deze redenen, zoo als in de meeste werken van Bossuet, bewonderen moet, blijft hij toch zoowel in kennis en kunst binnen de perken, die de overlevering hem gesteld had. Geheel in den geest van zijnen meester, schrikt hij voor iedere vrijheid en bestrijdt scherp en hevig allen, die buiten het betreden spoor willen treden. Bossuet was dus een van de bewerkers der opheffing van het edict van Nantes en ijverde sedert scherp en vinnig tegen allen, die zich aan de regelen der Gallikaansche kerkdienst en leer wilden onttrekken. Vandaar ook zijne hardvochtigheid bij de vervolging van de edele, maar mystieke mevrouw Guyon en zijn strijd met den zachtzinnigen Fénélon en zijne hevigheid tegen de Janjsenisten. Bossuet had een theologisch systeem afgerond, dat overeenstemde met de wereld, die hij rondom zich zag, wee dengene, die daar buiten zich bewoog. Hij was wel geen dweeper, maar bezat toch een hartstocht voor de traditie, voor regelmaat en voor logische consequentie, welke hem als echt dogmaticus zijn tegenpartij deed verpletteren en dan geen genade deed kennenGa naar voetnoot1). Hooger klinkt natuurlijk de lof, waarmede de tijdgenooten hem verhieven, en die zijn beschermeling la Bruyère aldus in eene zitting der Akademie uitdrukte: ‘Que dirai-je de ce personnage qui a fait parler si longtemps une envieuse critique et qui l'a fait taire; qu'on admire malgré soi, qui accable par le grand nombre et l'éminence de ses talents: historien, théologien, philosophe, d'une rare érudition, d'une plus rare éloquence, soit dans ses entretiens, soit dans ses écrits, soit dans la chaire; un défenseur de la religion.’ Bossuet werd misschien met recht l'aigle de Meaux genoemd, doch die adelaar zweefde alleen boven het Frankrijk van Lodewijk XIV. In dezelfde kringen bewoog zich de Jezuit Bourdaloue, 1632-1704, die door zijne fijne betoogen du verstandelijke Franschen bekoorde. Bij hem vindt men niet de bruisende welsprekendheid van Bossuet, slechts sobere en strenge redeneeringen, die nooit of zelden het gevoel treffen. Nuchter en eenvoudig, munt hij uit door juiste taal en uitdrukking. Het is alsof de geest der oude scholastieken hem bezielde. Voor feest- en praalredenen niet geschikt, overtroffen zijne leerredenen in bondigheid van betoog die van Bossuet. Madame de Sévigné bewonderde hem en Lodewijk XIV luisterde met aandacht naar de scherpzinnige deductiën van den kalmen spreker. Meer vuur bezat Esprit Flêcher (1632-1710), wiens lijkrede op Turenne (1675) met die van Bossuet op Condé gelijk gesteld wordt. 9. Doch geen van beiden hebben zulk eene rol in de letterkunde vervuld als François Salignac de la Mothe Fénélon, in 1657 te Quercy in het zuiden van Frankrijk geboren, in 1715 te Kamerijk gestorven. | |
[pagina 253]
| |
Door zijne talenten werd hij eerst nevens Bossuet als de voortreffelijkste der prelaten van Frankrijk geroemd, doch later geraakten de Adelaar en de Zwaan, zooals Voltaire ze noemt, met elkander in hevigen strijd. Fénélon was geen dogmaticus, en dus niet zoo streng en wreed als Bossuet, die met geweld wildo heersenen, terwijl Fénélon door zachtheid en liefde wenschte te leidenGa naar voetnoot1). Deze laatste stelling paste ook beter voor den man, aan wien op zijn negen-en-dertigstc jaar de opvoeding der kleinzonen van Lodewijk XIV opgedragen werd. Het was in den tijd, toen het verval van Frankrijk meer en meer zichtbaar werd en de besten begrepen dat een ander systeem moest aangenomen worden, wilde men het van den ondergang redden. Fénélon behoorde tot die nieuwe richting. Deze was echter nog niet krachtig genoeg om zich voldoende te doen gelden, en zoo verviel Fénélon eindelijk in ongenade, werd van alle betrekkingen op de kinderen van Frankrijk, zooals het heette, ontslagen en naar zijn aartsbisdom te Kamerijk verwezen, waar hij dan ook de laatste jaren van zijn leven doorbracht. Saint-Simon geeft in zijne Mémoires de volgende beschrijving van Fénélon: ‘Ce prélat était un grand homme maigre, bien fait, pâle, avec un grand nez, des yeux dont le feu et l'esprit sortaient comme un torrent, et une physionomie telle, que je n'en ai point vu qui y ressemblât, et qui ne se pouvait oublier quand on ne l'aurait vue qu'ne fois. Elle rassemblait tout, et les contraires ne s'y combattaient point. Elle avait de la gravitè et de la galanterie, du sérieux et de la gaieté; elle sentait également le docteur, I'évêque et le grand seigneur, ce qui y surnageait, ainsi que dans toute sa personne, c'était la finesse, l'esprit, les grâces, la décence, et surtout la noblesse. Il fallait effort pour cesser de le regarder. On ne pouvait le quitter, ni s'en défendre, ni se pas chercher à le retrouver. C'est ce talent si rare, et qu'il avait au suprême degré, qui lui tint tous ses amis si entièrement attachés toute sa vie, malgré sa chute, et qui, dans leur dispersiori, les réunissait pour se parler de lui, pour le regretter, pour le désirer, pour se tenir de plus en plus à lui, comme les Juifs pour Jérusalem, et soupirer après son retour, et l'espérer toujours, comme ce malheureux peuple attend encore et soupire après le Messie. Gelijk Bossuet bovenal theoloog en redenaar was, zoo ziet men bij Fénélon steeds den opvoeder en staatsman. Nadat hem het onderwijs der, of pas of nog niet, tot het katholicisme overgegane Hugenoten opgedragen was, schreef hij een Traité de l'éducation des filles en een Traité du ministère des Pasteurs. Voor zijnen kweekeling, den hertog van Bourgondië, vervaardigde hij eerst Fables, daarna de Dialogues des morts en eindelijk Les Aventures de Télémaque. In dit laatst genoemde werk, van 1695-1696 geschreven, is de politieke strekking de hoofdzaak. Minerva begeleidt onder de gedaante van Mentor Telemachus, die zijn vader Ulysses is gaan zoeken. Bij dezen tocht ziet de jonge prins velerlei vorsten en staten. Het langst vertoeft hij bij Idomeneus, eens koning van Kreta, maar die, door zijne onder- | |
[pagina 254]
| |
danen verdreven, nu heerscht over Salentum, een door hem gestichte stad in Hesperië. Daar was nog wel zijn oude heerschzucht hem bijgebleven, doch de bittere ondervinding had haar getemperd, en daarom leent hij gewillig zijn oor aan de wijze raadgevingen van Mentor. In dit gedeelte zijn de politieke begrippen van Fénélon het uitvoerigst ontwikkeld en ligt de kern van 't geheele werk. De Télémaque was niet voor het algemeen bestemd. De weduwe van den boekdrukker Barbin wist echter in 1698 er een afschrift van in handen te krijgen, en was reeds ver met den druk gevorderd, toen het hof vernam, dat dit een werk van Fénélon was, die toen wegens zijne Les Maximes des Saintes, in een hevigen twist met Bossuet en den koning zelven geraakt was, zoodat hem reeds den 1 Augustus 1697 het hof verboden was, terwijl hij den 1 Januarij 1698 van zijne betrekking als précepteur des enfants de France werd ontslagen. Men maakte zich dus meester van het afgedrukte gedeelte van den Télémaque, vervolgde de uitgeefster en nam de strengste maatregelen om het werk geheel te vernietigen. Een Haagsche boekverkooper wist echter dadelijk zich van een afschrift meester te maken en reeds in 1699 kwam het boek zonder den naam des auteurs uit onder den titel: Suite du quatrième livre de l'Odyssée, ou les Aventures de Télémaque, fils d'Ulysse.Ga naar voetnoot1) De Télémaque maakte een buitengewonen opgang, wijl men er eene doorloopende satire der regeering van Lodewijk XIV in zag en de koning zelf in deze meening deelde, zoo dat niemand er in Frankrijk openlijk over spreken en Fénélon zelf het niet voor zijn werk erkennen durfde. Ook kwam deze nimmer weer in de gunst van het 't hof, ja wijl gedurende den Spaanschen successieoorlog de vijandelijke generaals, uit achting voor den gevierden aartsbisschop, zijne bezittingen in en bij Kamerijk gespaard hadden, begon men hem zelfs te beschuldigen van met den vijand te heulen. Een vicaris werd hem toegevoegd om hem te bespioneeren, doch toen deze het vier jaren lang gedaan had, was hij zoo getroffen door den edelen aard des priesters, dat hij met diep berouw het hem zelven bekende. Intuaschen ging Fénélon voort met zijnen voormaligen leerling, den hertog van Bourgondië, in brieven en geschriften eene staatkunde te prediken, die geheel in strijd was met het despotisme | |
[pagina 255]
| |
van Lodewijk XIV en meer overeen kwam met de constitutioneele begrippen van latere tijden. Vooral is dit het geval met het ontwerp eener staatsregeling, dat hij in 1711 den hertog toezond. Toen bestond bij Fénélon en zijnen aanhang nog de hoop, dat deze meeningen eens zouden triomfeeren en hij, zoo als men zeide, de Mazarin van den nieuwen koning zoude worden; doch nadat den 18 Februari 1712 de hertog van Boürgondië plotseling gestorven was., negen maanden later dè hertog van Chevreuse overleden en den 31 Augustus 1714 de alleen overgebleven hertog van Beauvilliers zijne broeders in het graf gevolgd was, verdween die verwachting geheel, eene teleurstelling, die de edele man niet lang overleefde. Den 5den Januari 1715 stierf hij, de koning had hem nooit vergiffenis geschonken, en zijne lofredenaars du Broze en Dacier waagden het zelfs toen nog niet den Télémaque als een zijner, werken te noemen. Toch was dit werk reeds algemeen verspreid en weldra niet alleen in de levende talen van Europa, maar ook in 't Latijn, in 't Grieksch en in 't Armenisch overgebrachtGa naar voetnoot1). Niettegenstaande de politieke en sociale begrippen, welke in den Télémaque verkondigd worden, tegenwoordig niet meer geldenGa naar voetnoot2), heeft toch dit werk, zoo als de andere politieke geschriften van Fénélon, een grooten invloed op de denkbeelden der Franschen in de 18de eeuw uitgeoefend, dien men o.a. in de werken van Vauban, van Rousseau en van de Encyclopaedisten duidelijk nasporen kan. Niet minder in den geest van den opkomenden tijd waren de predikatiën, welke Massillon in 1718 te Versailles over de plichten van den regent hield en die onder den naam van petit carême bekend zijn. De moedige taal van den keurigen en kunstigen redenaar trof de hoorders, voor wie hij de dwaasheid der vorsten en de huichelarij der hovelingen ontdekte. Hoe ijvert hij tegen den afschuwelijken. krijg, hoe ellendig schijnt hem de roem van den overwinnaar! Sa gloire sera toujours souillée, de sang, quelque insensé chantera peut-être ses victoires; mais les provinces, les villes, les campagnes en pleureront; on lui dressera des monuments superbes pour immortaliser ses conquêtes, mais les cendres encore fumantes de tant de villes autrefois florissantes, mais la désolation de tant de campagnes dépouillées de leur ancienne beauté, mais les ruines de tant de murs, sous lesquelles tant de citoyens paisibles ont été ensevelis, niais tant de calamités qui subsisteront après lui, seront des monuments lugubres qui immortaliseront sa vanité et sa folie. Massillon (1663-1742 te Hyères in Provence geboren), werd als de opvolger van Bourdaloue beschouwd, hoewel hij beter het gevoel kende en gebruikte. Met groote menschenkennis begaafd, tastte hij diep in het gemoed en ieinsde er niet voor terug alle maskers weg te rukken, en zelfs de Tespectable lieden, die met hun deugd pronken, een spiegel voor oogen te houden: ‘Ces hommes vertueux dont le monde se fait tant d'hon- | |
[pagina 256]
| |
neur, n'ont au fond souvent pour eux que l'erreur publique. Amis fidèles, je le veux; mais c'est le goût, la vanité, ou l'intérêt qui les lie, et dans leurs amis ils n'aiment qu'eux-mêmes. Bons citoyens, il est vrai; mais la gloire et les honneurs qui nous reviennent en servant la patrie sont l'unique lien et le seul devoir qui les attachent. Amateurs de la vérité, je l'avoue, mais ce n'est pas elle qu'ils cherchent, c'est le crédit et la confiance qu'elle leur acquiert parmi les hommes. Observateurs de leur parole; mais c'est un orgueil qui trouverait de la lâcheté et de l'inconstance à se dédire; ce n'est pas une vertu qui se fait une religion de ses promesses. Vengeurs de l'injustice; mais en la punissant dans les autres; ils ne veulent que puhlier qu'ils n'en sont pas capables eux-mêmes. Protecteurs de la faiblesse; mais ils veulent avoir des panégyristes de leur générosité, et les éloges des opprimés sont ce que leur offre de plus touchant leur oppression et leur misère.’ Met Massillon sluit dè rij der uitstekende katholiake preekers dier eeuw. Tegenover hen stelt men bij de Calvinisten den predikant Claude, doch bovenal Jacques Saurin (1677-1730), wiens preeken een krachtigen en vurigen geest ademen, dien hij wellicht opdeed gedurende zijne krijgsdienst in den oorlog van Savoye tegen Frankrijk. Daarna studeerde hij te Geneve, vertrok hierop naar Holland, toen naar Engeland, waar hij huwde en dat hij weer verliet, om de Waalsche gemeente in den Haag op te wekken en te stichten, tot hij er overleed, hoog geacht zoowel om zijne talenten als om zijne edele denk- en leefwijze. VinetGa naar voetnoot1) zegt van hem: ‘Comme orateur il n'est inférieur à aucun des grands maîtres de la chaire catholique. Il peut manquer de quelques-unes des qualités qui se joignent à l'éloquence: il n'a pas la richesse d'idées de Bourdaloue; il n'a pas la langue suave de Massillon; bien qu'à la hauteur de Bossuet, quand il sublime, il ne l'est pas d'une manière aussi continue; mais il est orateur comme eux.’ Onder de merkwaardige schrijvers in 't laatst der 17de eeuw mag men ook niet vergeten Jean de la Bruyère in 1639, of volgens anderen in 1644, te Dourvan geboren. In 1688 verscheen zijn beroemd werk: Les caractères de Théophraste traduits du grec, avec les caractères ou les moeurs de ce siècle, en beleefde tot aan zijnen dood, in 1696, negen uitgaven. Hij trachtte daarin de dwaasheid en bedorvenheid van de bijzondere personen, zooveel hij konde, ook van den staat in 't licht te stellen. Hij houdt steeds maat en wendt zich tot het verstand, zonder ooit in hevige verontwaardiging of scherpe satire uit te barsten. Een goed schrijver, zegt hij, behoeft slechts juist te bepalen en duidelijk te schilderen, om een voortreffelijk werk te vervaardigen. Hij voegt bij deze uitspraak eene andere: ‘Quand une lecture vous élève l'esprit, et qu'elle vous inspire des sentiments courageux, ne cherchez pas une autre règle pour juger de l'ouvrage, il est bon et fait de main d'ouvrier. De charakterbeeiden van Bruyère zijn niet zoozeer geestig, dan wel juist en overeenkomstig de natuur. Hij maakt ernst van zijn werk, waardoor hij zijne tijdgenooten wenscht te verbeteren. Wel streefde hij naar scherper, gisping, maar, zoo als hij zeide: ‘Un homme né chrétien et Français se trouve contraint dans la satire; les grands sujets lui sont dé- | |
[pagina 257]
| |
fendus. Il les entame quelquefois et se détourne ensuite sur les petites choses qu'il reifere par la beauté de son génie et de son style. Voor de kennis der zeden van zijnen tijd hebben de caractères bijzondere waarde, en zij oefenden ook grooten invloed uit op vele andere verdienstelijke werken, zoo als op de comédien van RegnardGa naar voetnoot1) (1655-1709), den vroolijken navolger van Molière, en zij bereidden voor den Diable boiteux en den Gil Blas van Lesage. In al deze werken openbaarde zich een geheel andere geest, dan Boileau met de zijnen gehuldigd had. Het natuurlijke begon zich weer te doen gelden en verzette zich tegen de slaafsche eeredienst aan de Ouden bewezen; van daar een hevige strijd, die in volle vlam uitbarstte, toen Charles Perrault (1628-1703) zijn Parallèle des Anciens et des Modernes in 1693 uitgegeven had en door Boileau's Réflexions sur Longin niet wederlegd werd. De gezichteinder begon ruimer te worden, en Louis Racine, de zoon van den beroemden treurspeldichter, wees op Shakspeare, op de Spaansche tooneelpoëzie en vertaalde Milton, een dichter zelfs aan Boileau niet bekend. Ruimte had de Franschman noodig. Charles Perrault werd de stichter eener geheel nieuwe litteratuur, die der sprookjes. Onder den titel van Contes de ma mère l'Oye, histoires ou contes du temps passé, de verhalen van Moeder de Gans, wekte hij de oude herinneringen van het volk weer op. Toen na zijn dood de vertaling der Duizend en één nacht, door Galland, in 't licht verscheen, werd daardoor gesteund de waardeering van vertellingen, die zich nauwer aan de natuur aansloten, dan de stijve vormen, waarin Lodewijk XIV de klassieke litteratuur geprangd had, konden gedogen. De, zucht naar vrijheid, die ontwaakte, uitte zich wel het meest in liefde voor de scheppingen eener wilde phantasie, zoo als die in de Aziatische verhalen dartelt, maar ook in het leven zelf hunkerde men naar de weelde eens heerschende in de residentie der Abbassiden, terwijl de regent zelf door zijn voorbeeld de Mohammedaansche zeden aanmoedigde. |
|