Handleiding tot de geschiedenis der letterkunde. Deel 2
(1873)–Willem Doorenbos– Auteursrechtvrij
[pagina 212]
| |
Geschiedenis der letterkunde in de 17de eeuw.I.
| |
[pagina 213]
| |
Hij vervaardigde bovendien twee groote epischeGa naar voetnoot1) gedichten: La Strage degli innocenti de kindermoord te Bethlehem ten ontwerp hebbende, en Adone in 20 zangen. Dit laatstgenoemde gedicht werd in Frankrijk vervaardigd en werd toen en later het meest geroemd. Het bevat de bekende geschiedenis der liefde van Venus voor Adonis en is doorslingerd van zulk eene menigte andere gebeurtenissen en tafereelen, dat het hoofdfeit meermalen verloren schijnt. Het eindigt dat Venus in hare droefheid zich troosten laat door de spelen ter eere van haren lieven Adonis ingesteld. Marino zocht vooral naar effekt en wel door kunstige beelden, door overdrijving en overlading, door een bloemrijken en weelderigen stijl. Het verhaal wordt afgewisseld met elegante en pronkende lyriek, met een soort van sentimenteele hartstochtelijkheid of met spitsvondig vernuft. Niet alleen in Italië, maar vooral in Frankrijk en in ons land kreeg Marino een tal van navolgersGa naar voetnoot2). Minder net en pronkend, maar geestiger en natuurlijker zijn de gedichten van Alessandro Tassoni uit Modena, 1565-1635, die vooral bekend geworden is door zijn komiek heldendicht Secchia rapita, de geroofde emmer. Volgens een overlevering was er in de 13de eeuw een hevige strijd uitgebarsten tusschen Bologna en Modena wegens een houten emmer. Eindelijk overwonnen de bewoners der laatst genoemde stad en hingen den emmer als een zegeteeken in een hunner kerken. De dichter maakt van deze overlevering gebruik om de eeuwigdurende twisten der Italianen aan de kaak te stellen. Het geheel is in den trant van Berni gedicht en grijpt in den volkstoon der Italiaansche hekeldichten. Platter is de lo scherzo degli Dei, een bespotting der goden van Francesco Bracciolini, 1566-1645, welke in den geest van onzen Fockenbroch de Romeinsche en Grieksche godenwereld parodiëerde. De lierdichters der 17de eeuw volgden in den regel de voetstappen van hunnen gevierden meester Marino. Enkele uitzonderingen zijn hierop echter te vinden. Zoo verwierp Gabriello Chiabrera, 1552-1637, het eerst de tyrannie, welke de sonnetten van Petrarca over de latere dichters uitoefenden, en wees met nadruk op de lyriek der oude klassieken, die daar niets van af wisten. De merkwaardigste der Italiaansche lierdichters in deze eeuw is Vincenso da Filicaja, een Florentijn, 1642-1707. In zijne gedichten, onder den eenvoudigen titel van Poesie Toscane uitgegeven, heerscht weder warmte en natuurlijke verheffing. Vooral munten in dit opzicht zijne politieke gezangen uit, waarin het beroemde sonnet op Italia, dat door Byron in Childe Harold (Canz. 4, st. 42) overgezet is en aldus luidt: | |
[pagina 214]
| |
Italia! Italia! O tu cui feo la sorte,
Dono infelice di bellezza, ond'hai,
Funesta dote d'infiniti guai
Che in fronte sceritti per gran doglia porte.
Deh fossi tu men bella, a almen più forte!
Onde assai più ti paventasse, o assai
T'amasse men, chi del tuo bello ai rai
Par che si strugga, e pur ii sfida a morte.
Che or giù dall' Alpi non vedrei torrenti
Scender d'armati, nè de sangue tinta
Bever l'onda del Po Gallici armenti.
Nè te vedrei del non tuo ferro cinta
Pugnar, col braccio di stranière genti,
Per servir sempre, o vincitrice o vinta.
Waar Gries de volgende overzetting in 't Hoogduitsch van vervaardigde: Italien! o du, auf deren Auen
Der Himmel goss unsel'ger Schönheit Spenden,
So dir gebracht als Mitgift Leid ohn' Enden,
Das klar geschrieben steht ob deinen Brauen.
Möcht ich dich minder schön und stärker schauen!
Damit mehr Furcht und minder Lieb empfänden
Die, so nach deinem Reiz sich schmachtend wenden,
Und dennoch dich bedroh'n mit Todesgrauen.
Nicht strömen säh ich von den Alpen weiter
Bewaffnet volk, nicht mit den Blut'gen wogen
Des Po sich tränken Gallien's Ross und Reiter.
Noch säh' ich dich, mit fremder Wehr umzogen,
Krieg führen durch den Arm ausländ'scher Streiter,
Stets, siegend und besiegt, in's Joch gebogen.
Ook andere gedichten, als eene ode op het ontzet van Weenen in 1683 door Sobieski, en vele sonnetten, waarin de gedachte even krachtig is als de vorm zoetvloeiend, doen hem den hoogsten rang onder de Italiaansche dichters van zijnen tijd innemen. Hoe men ook de afgetredene koningin Christina van Zweden moge laken, het moet toch te harer eere gezegd worden, dat zij den ernstigen Filicaja midden onder den drom harer vleiers wist op te merken en te waardeeren, hem niet alleen in hare Akademie eene plaats bezorgde, maar ook de zorg der opvoeding zijner kinderen op zich nam. Doch geene koningin kon den zwakken en laffen Italianen moed en geest inademen. Wij behoeven dus hier de namen der kleingeestige en beuzelende dichters, zooals Felice Zappi van Imola (1666-1709) niet opnoemen, maar sluiten onze opgave met hem, | |
[pagina 215]
| |
die de beste vertegenwoordiger is van dien weekelijken tijd, welke ook nog de volgende eeuw benevelde. Piëtro Metastasio, wiens eigenlijke naam Trapassi door zijnen leermeester en begunstiger, den rechtsgeleerde Gravina, welluidendheidshalve in 't Grieksch overgezet werd. Hij werd de dichter der texten van de Italiaansche opera's en lette dus bijna alleen op het muzikale en den klank der woorden. Hij werd geboren in 1698. Zijn eerste stuk, de Didone abbandonata, de verlaten Dido, werd in 1724 te Napels het eerst vertoond. Zijn roem werd weldra zoo groot, dat keizer Karel VI hem, in 1729, tot zijn hofdichter benoemde, als opvolger van Apostolo Zeno. Zoo trok hij naar Weenen, waar hij tot zijnen dood, in 1782, zijn leven doorbracht. Maria Theresia overlaadde hem met weldaden. zoo ook Ferdinand VI van Spanje. De 26 melodramen, die hij vervaardigde, munten uit door liefelijkheid van taal en trekken nog steeds de bewondering van allen, die deze eigenschap van het Italiaansch vooral hoogschatten. Diepte van inzicht en een degelijke voorstelling van ernstige karakters moet men bij hem niet zoeken. De gedachten, die in zijne opera eroica seria - want zoo noemde men ze - voorkomen, verheffen zich in geen opzicht boven het oppervlakkige en gemeene. Ook eenige Canzoni, liederen, elegiën en bruiloftsgedichten vindt men in de verzameling zijner werken, welke o.a. te Parijs in 12 deelen in 4to uitgegeven zijn. 2. Het echt Spaansche volkskarakter verviel wel eer dan de Spaansche litteratuur, doch het eene moest het andere toch weldra in den ondergang meesleepen, die dan ook zoo volkomen werd, dat er geen eigen gedachten, slechts klinkende woorden en holle frasen bij de schrijvers op het einde der 17de en in de 18de eeuw te vinden zijn. Het drama hield nog het langst zijnen roem op en er werden nog stukken vervaardigd, welke die van Calderon evenaarden, ja zelfs wel eens overtroffen. Bijzonder is dit het geval met de drama's vervaardigd door Agustin Moreto y Cabano, die in 3 deelen, tusschen 1654 en 1680 het licht zagen. Van den schrijver zelven is alleen bekend, dat hij in 1657 zich in een klooster te Toledo begeven heeft en aldaar den 28 Oct. 1669 gestorven is. De eigen verdienste van hem bestaat daarin, dat hij zich meer dan eenig ander Spaansch dramaticus op de ontwikkeling der karakters toegelegd heeft. Wel bijzonder komt dit te voorschijn in het meest geprezene tooneelspel, dat hij gemaakt heeft: El desden con el desden, trots tegen trots. Het onderwerp was reeds behandeld door Lope in Los milagros del desprecio, de wonderen der minachting, en in de Middel-Nederlandsche Gloriant is hetzelfde beginsel te erkennen. Moreto heeft de toestanden daaruit geboren fijner begrepen en ontvouwd. De inhoud is de volgende: Diana, erfgename van het graafschap Barcelona, veracht de min en verwerpt alle huwelijksvoorslagen, hoe schoon zij ook voorgesteld worden. Haar vader, die zich hierover bezwaard gevoelt, weet de edelste en voortreffelijkste vorsten uit de naburige landen over te halen naar zijn hof te komen om aldaar in toernooien en andere ridderspelen hunne schitterende talenten te toonen. Alle deze ridders worden echter door de trotsche schoone met gelijke minachting behandeld, totdat eindelijk de graaf van Urgel zijne vurige liefde weet te verbergen onder eene even trotsche versmading als de schoone jegens hare minnaars aanwendde. Juist hierdoor wordt de hard- | |
[pagina 216]
| |
vochtige overwonnen en zoo komt het huwelijk tot stand. Het stuk schittert van poëzie en geestigheid, die niet het minst prijkt bij den gracïoso, den vertrouwden van zijnen heer, die hem door de volgende woorden, volgens von Dohrns Hoogduitsche vertalingGa naar voetnoot1) tot zijn listig gedrag aanzet: Achtsam, Herr, hab' ich gelauscht,
Und begreiflich ist die Sache:
Aehnliches ereignet sich,
Wie mich däucht, fast alle Tage.
Sieh, als ich noch Knabe war,
Ward das Winzerfest begangen,
Und die Trauben reizten mich
Wenig, die am Bodem lagen:
Doch nach dieser Zeit, da waren
Sie in Reihen aufgehangen
In der Küche für den Winter,
Wie sie nun hoch oben prangten,
Lief der Mund mir so vol Wasser,
Dass ich kletternd eines Tages,
Um sie zu erreichen, fiel,
Dass zwei Rippen mich zerbrachen:
So verhält sich's gerade hierGa naar voetnoot2).
Zooals wij reeds vroeger opmerkten, is de rijkdom der Spaansche tooneelpoëzie verbazend en stuiten wij telkens op stukken, die in andere landen een uitbundigen lof zouden verwerven, doch bij de Spanjaarden wegens het vele voortreffelijke als voorbijgezien worden. De oorzaak van dien ijver voor de toonoelkunst kan men misschien hierin vinden, dat de werkelijkheid zich voor den Spanjaard zeer eentoonig en zeer ruw vertoonde, zoodat het tooneel evenzeer als de kerk hem de afwisseling en de idealen leverde, zonder welke de mensch toch niet leven kan. Iets dergelijks merkt Hettner op omtrent de dramatiek in Duitschland, gedurende de laatste helft der vorige eeuw. Francisco de Rojas (Rochas) Zorrilla, in 1601, te Toledo geboren, gaf in twee deelen 24 zijner tooneelstukken uit, die meestal in den trant van Calderon vervaardigd zijn. Het voortreffelijkste daarvan is: Del Rey abaxo ninguno o Garcia del Castan̅ar, buiten mijnen koning niemand, is een der vier beroemdste en meest gevierde Spaansche tooneelstukkenGa naar voetnoot3). Het speelt in de onrustige tijden van Alphonsus XI, koning van Kastilië. De held van 't stuk, Don Garcia, is een zoon | |
[pagina 217]
| |
van Garci Berumdo, die in een samenzweering tegen den vader des konings gewikkeld was geweest, ten gevolge waarvan zijn zoon te Castan̅ar bij Toledo, als een onbekend landbouwer zijn verblijf houdt. De koning wenscht intusschen Algeziras aan de Mooren te ontrukken en ter wille dier onderneming verzoekt hij zijne onderdanen dringend om vrijwillige bijdragen in geld. Don Garcia, die schatrijk is, trekt de aandacht van den vorst wegens de grootheid zijner gift. De koning doet onderzoek naar den gever en verneemt dat hij een rijk landman en een getrouw onderdaan is. Zulks prikkelt zijne nieuwsgierigheid nog meer en hij gaat met twee of drie zijner hovelingen hem incognito bezoeken. Garcia wordt echter heimelijk onderricht, welke eer hem geschieden zal, doch vergist zich, toen het gezelschap bij hem gekomen was, in den persoon van den koning. Deze vergissing juist vormt den knoop van het stuk. De hoveling, in wien Garcia verkeerdelijk den koning ziet, wordt verliefd op Blanca, diens gemalin, en doet eene poging om des nachts, toen hij haar gemaal afwezig waande, in haar slaapvertrek te sluipen, waarbij hij echter door Garcia betrapt wordt. In het gemoed van dezen ontstaat nu een hevige kamp tusschen den leenplicht jegens zijn soeverein en eigen eer. Garcia kan zich niet wreken op den man, dien hij voor den koning houdt en de trouw zijner gemalin verdenkt hij zelfs in de verste verte niet. Zijne eer vordert echter eene bloedige voldoening en hij besluit zijne gemalin er aan op te offeren. Zij ontvlucht en komt aan het hof, waar terzelfder tijd Garcia ontboden wordt, om de hoogste eerbewijzing van den koning te ontvangen. Voor den koning verschenen, ontdekt hij zijne dwaling en ras is nu zijn besluit genomen. Hij gaat naar de voorzaal, waar zich de hovelingen bevinden, erkent spoedig den man, die zijne eer had willen rooven, en doodt hem oogenblikkelijk met een dolksteek. Daarop keert hij terug tot den koning, zegt wat hij gedaan heeft en waardoor hij er zich verplicht toe rekende. De verklaring gaf den naam aan het stuk. Niemand dan de koning mocht zich tusschen hem en zijne eer plaatsen. Het karakter van Garcia is voortreffelijk geteekend, hij is even krachtig en geweldig als zijne vrouw zachtmoedig en geduldigGa naar voetnoot1). Onder de meest populaire tooneeldichters van zijnen tijd behoorde Juan Bautista Diamante, die in 1670 en 1674 een gedeelte zijner stukken uitgegeven heeft. Daarvan hebben El cerco de Zamora, de belegering van Zamora, en vooral El hijo honrador de su padre, de zoon die zijnen vader eert, hetgeen op den strijd van Cid met den graaf Lozano doelt, de aandacht bijzonder getrokken. De laatste goede tooneeldichter in Spanje was Antonio de Solis de Ribadeneyra, ook beroemd als geschiedschrijver van Mexico. Hij werd in 1610 te Alcala de Henares geboren, en schreef op zijn 17de jaar reeds een tooneelstuk, toen hij nog student te Salamanca was, In hooge gunst geraakt bij Philips IV en na diens dood was hij onder de koninginmoeder jaren lang secretaris van staat en werd eindelijk benoemd tot geschiedschrijver van Indië. Zijne tooneelstukken, waaronder la Gitanilla de Madrid, het heidinnetje te Madrid, El amor al uso, de | |
[pagina 218]
| |
liefde zooals gebruikelijk is, Triumfos de amor y fortuna, de zegepraal der liefde en der fortuin, de meest bekende zijn, werden meestal voor het hoftheater of voor de openbare schouwburgen te Madrid vervaardigd in het eerste tijdperk zijns levens. Later zeide hij de poëzie geheel vaarwel en schreef zijne bekende geschiedenis der verovering van Mexico; Historia de la conquista de Mexico, poblacion y progressos de la America septentrional conocida por el nombre de nueva Espana, welke te Madrid in 1684 in 't licht verscheen. Hij stierf in 1686, nadat hij tien jaren vroeger den geestelijken stand aangenomen had. |
|