Vereenigde dichtwerken. Deel 3. 1866-1878. Nieuwste gedichten(1878)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij Vorige [pagina 169] [p. 169] Mijn laatste dichtruiker. Ten offer aan mijn lieven echtgenoot. 't Is twee-en-veertig jaar geleên, Dat 's Huwlijks band ons heeft omsloten: - Sinds zijn we vrome lotgenooten, In lief en leed en trouw steeds één. Veel deed het lot ons ondervinden: Wij hadden echte en valsche vrinden, De wereld kennen wij thans goed, Haar bitterheid en ook haar zoet, En rampen, die het heil verslinden. De wereld woele om ons: - wij zijn Twee tortelduiven, stil en rustig, Elkaêr beminnend, koestrend lustig, In 's levens milden avondschijn. Lokte uwe Vlijt hier weelde binnen, 'k Bleef, bij die weelde, Kunst beminnen; Uw liefde heeft mij moed gebaard, Mijn Dichtgeest voor verval bewaard, Steeds opgebeurd mijn hart en zinnen. [pagina 170] [p. 170] 'k Vergaêrde een Ruiker veldgebloemt, Waarin mijn harte dank wil spreken: Mocht geur en kleur er aan ontbreken, Om fijnen vorm, noch schoon geroemd, Toch kom ik dien ten Offer schenken, Vriend, die van 't Goede en Schoon de wenken Met mij gevolgd hebt, stap voor stap, Op 't breede spoor der Wetenschap, Steeds één in handen, streven, denken. De traan der scheiding zal welhaast Van uwe of mijne wangen druipen, De droefheid in ons harte sluipen; Maar, als de orkaan der ramp dan raast, Hoe troostrijk zal het denkbeeld wezen, Dat ons doet in 't verleden lezen, En wederspiegelt 't zoet genot Van 't zoo verzaligd huwlijkslot, Dat wonde en lijden kon genezen! Geliefde, ben ik de eerste, die Den band verbreken moet, die 't leven Zoo onafscheidbaar aan doet kleven, Dat dan uw oog op 't offer zie, Waarin mijn Liefde ligt besloten; Moog 't uwe hoop, uw troost vergrooten, En zalig doen verlangen naar Het uur, dat weêr ons met elkaêr Vereent, als zalige Echtgenooten! - 1878. - Vorige