Vereenigde dichtwerken. Deel 3. 1866-1878. Nieuwste gedichten(1878)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Ach moeder! Gij werdt droeve weduw, toen 't wiegje mij droeg, En 't lot onze welvaart met onheilen sloeg. Drie broêrtjes, één zusje, die waren, naast mij, Beklaagbare weezen, gedompeld in lij..., Ach Moeder! Wij hadden een koetje, verkochten de melk: ‘Dat helpt hen nog leven! dat gaat nog! - zeî elk, Twee roeden niet treffen te gader 't gezin!’ Ja, 't zuivelrijk Blaartje bracht welvaart ons in. Ach Moeder! Maar 't duurde niet lang; - was 't zoo frisch als een kriek, 't Werd duizlig en flauw. Zie, daar lag het al ziek! De meester, hij kwam, maar er baatte geen hulp, 't Viel dood! en daarmeê kwam de nood in uw stulp... Ach Moeder! [pagina 128] [p. 128] Gij heildt het niet lange!.... Wij waren zoo kleen, Wanneer m'u naar 't graf droeg, bij 't kindergeween. Wij werden besteed, ja, gescheurd van elkaêr, Maar weenden somwijlen op 't kerkhof te gaêr, Ach Moeder! Ik zag dra mijne broêrtjes vermagerd en bleek, Mijn zusje, dat spoedig een lijkje geleek. Ik, de oudste, herhaalde aan uw graf ons verdriet, Maar 't bleef er zoo zwijgend; gij hoordet mij niet, Ach Moeder! Het lot heeft zijn huilende golven vergaârd Rond 't ouderloos weesje, dat omzweeft op aard'. De strikken omspannen alom mijne jeugd: Verleiding, ach, loert op mijn onschuld en deugd, Ach Moeder! Omzweve uwe schimme mijn zusterke en mij, Als hemelsche schutsgeest, geliefde, sta bij! Zie, slangen omkronklen met list onze schreên: Ons dreigt het gevaar!.... Wij zijn hulploos, alléen,... Ach Moeder! Waarom, toen de doodsengel redden u kwam, Met zich naar een betere woning u nam, Waarom nam hij ook ons gevieren niet meê, Om ons te bevrijden van lijden en wee? Ach Moeder! - 1876. - Vorige Volgende