Vereenigde dichtwerken. Deel 3. 1866-1878. Nieuwste gedichten(1878)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 110] [p. 110] De Genestet, in België herdacht. Met bloemen was des Dichters wieg getooid, Helaas! te snel in de eerste jeugd verstrooid; Alléen stond reeds de knaap op 's levens baan, Het oudrengraf besproeit zijn kindertraan; Maar op zijn jonglings bloeitijd viel Een zoete troost, als balsem voor zijn ziel: De Poëzie schonk hem de luit, De Liefde, eene aangebeden bruid. De Dichter zong toen liedren wonderschoon. 't Was Mei. Genot en vreugde thans, Gelijk een lentezonneglans, Omstraalden zijne blijde woon. Het zachte wiegje werd gespreid - Der oudren hoop en zaligheid! - Voor 't blij verwachte kroost. En in het huisgezin Stroomt Godes rijkste zegen in. Helaas! 't geluk verzwond. - De Dichter treurt: De wreede dood had hem een kind ontroofd, En, ach! de moeder ook werd hem ontscheurd. Nu was zijn heilstar uitgedoofd; Nu zweeg de zanger, en al werd Nog somtijds, als de kreet van 't lijdend hert, Zijn lied gehoord, 't was om op de asch Van haar te treuren, die zijn Engel was: Geen troost, die thans zijn zielesmart genas. [pagina 111] [p. 111] Hij volgt zijn gade in de eeuwigheid, - en dáar Brengt hem de liefde weêr bij haar, Die hem bezielde op aard, toen nog zijn hand De dichtharp stemde voor zijn Nederland. - 1876. - Vorige Volgende