Vereenigde dichtwerken. Deel 3. 1866-1878. Nieuwste gedichten(1878)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 72] [p. 72] Getrouwe liefde. Als 't zonlicht nieuw leven verwekt op het veld, Dáár weten we elkander te vinden: Al worden van Roosje de stappen geteld, Toch blijft ons de liefde verbinden. Wij zoeken een plekjen, alhier of aldaar, Dat 't lommerkleed spreidt over beiden. Zij zweert mij getrouwheid, en ik zweer aan haar, Dat niets ons ter wereld zal scheiden. Wanneer hare moeder 't gebedenboek neemt En heengaat, - hoe zweven haar voetjes Behendig te mijwaart, door akker en beemd; Wij wisslen dan woorden zoo zoetjes. De vogelkens zingen; de duif bouwt haar nest, De bloemkens doorspikklen de weiden; Nieuw leven is ook in ons harte gevest, Van hoop noch van blijheid te scheiden. En bied dan een buurman, wat rijker dan wij, Wiens vader kan pachthoeven koopen, Aan Roosje zijn hand en zijn schatten, ook hij Zal zeker een blauwtje beloopen; Of komt er een pronker, gekroesd en gekruld, Een heerken, dat strikken kan spreiden: ‘Neen, zegt ze, gij listige vleier, gij zult Mijn hart van het zijne niet scheiden.’ [pagina 73] [p. 73] 't Oud moederken knort: ‘Gij, verstandeloos kind, Uw gaven verdienen een rijken; Gij spot met fortuin en met wien u bemint: Te laat zal uw dwaling u blijken.’ Maar, eer men 't vermoedde en al eer men het wist, Zag 't dorpje ons naar 't outer geleiden. De liefde, de trouw had bepleit en beslist, Dat niets ons van één meer zal scheiden. - 1873. - Vorige Volgende