Vereenigde dichtwerken. Deel 3. 1866-1878. Nieuwste gedichten
(1878)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
Wee u, gekroonde barbaren!Ga naar voetnoot*)
| |
[pagina 18]
| |
De hel
Heeft hare horden uitgedreven,
Zij spuwt verwoed haar gif u toe, -
Ontboeit de woeste legerbenden,
En gordt ze 't slachtmes aan de lenden,
Vernielingsgeest verheft de roê.
Vergeefs klinkt door de ontroerde wolken
Het Evangeliewoord: ‘Gij zult
Niet dooden uwe Broedren, Volken!’
De Moord wordt, met gebloemte omhuld,
Gevierd als Schuts-godin der tronen,
Die onverwrikt hun grondzuil staaft.
Verslaafd
Aan Grooten, die 't Volk doemen, hoonen,
Wordt 't Volk vervloekt, ten strijd gejaagd,
Gestort in d'afgrond aller rampen,
Geprest, om voor een doel te kampen,
Dat, schandlijk, goed en leven vraagt.
Viel de oude burcht met wal en toren,
Zijn Leenheers met hun strafrecht heen,
Ging vuurproef, galg en rad verloren,
Toen middeneeuwsche dwang verdween,
Nog blijft de wilkeur ons regeeren,
Als aller Landen wee en straf;
Hoe laf
Laat ge u, ô burgerij, verneêren!
Al vloekt gij de opgeladen boei,
Vrijwillig hoofd en lenden buigend,
Van zwakheid, onderwerping tuigend,
Sterft ge onder 's oorlogs stormgeloei!
| |
[pagina 19]
| |
Aan 't volk de macht! het Volk zij Koning,
't Zij Caesar dage of Nero rijz';
Voor 't Volk de wijding, de bekroning,
Het zal regeeren vroom en wijs;
Het vergt geen bloed, geen menschenlevens,
't Blijft met de deugd en de eer vertrouwd;
Het bouwt
Op nijverheid en handel tevens,
Niet op het staal der bajonet,
Niet op kanon, mitraillevuren,
Noch ijzersterke vestingmuren,
Noch schrikbre kunst, die rijken plet.
Zweert, Vaders, hand in hand gesloten,
Dat gij uw zonen vóór zult gaan,
Om 't smaadlijk dwangjuk af te stooten,
Te scheuren 't doek van de oorlogsvaan.
Zweert, dat gij de aard zult rust bereiden,
En de almacht van den Scepter scheiden,
Die 't kind aan 't ouderhart ontvoert,
Om 't in een beulskind te vervormen,
't Niet hooger achtend dan de wormen,
Waarop het roofgevogelt loert.
ô, Moeders, stort de les uw zonen
In de adren met uw lavend zog,
Leert hun vervloeken wereldtroonen,
Waar Onrecht nestelt en bedrog;
Leert 't grondbeginsel hun begrijpen,
Dat God verbiedt, om 't zwaard te slijpen:
| |
[pagina 20]
| |
Vrij is de mensch, vrij als de lucht,
Die omzweeft; - heilig is zijn leven,
Door d' adem Gods hem ingegeven:
Wee! die zijn toornewraak niet ducht!
Neen! sluit, van Moederliefde dronken,
Geen nieuwgeboorne meer aan 't hart,
Om, als hem groei en bloei belonken,
Slechts te doen erven ramp en smart.
Zie, waar nu 't Roode Kruis gaat laven
Die duizend, duizend vrome braven,
Afschuwelijk verminkt!.... het graf
Wacht ze af, of eeuwig droeve dagen,
Die 't jeugdig leven traag verknagen: -
Weert, Ouders, zulken gruwel af!
Hij leeft, die door het ruim doet galmen:
‘Geen Moskowa, geen Sedan meer!
Vermaledijd bebloede palmen,
Een schandesmet voor knecht en heer.’ -
Hij leeft! die zal het ras vernielen,
Dat op zijn wenk doet volkren knielen,
Stout woekrend met het menschenbloed.
Hij leeft! wiens hand helpt medewerken,
Om tegen dwang, het volk te sterken,
Te smoren trots en overmoed.
| |
[pagina 21]
| |
Zij dus uw sterke leus, ô Volken:
Geen Slagveld meer, maar Burgerrecht,
Dat uitroeit Chassepots en dolken,
En 't dwangjuk den tyran ontzegt.
Weg! Alexanders, Mariussen!
De Grachen willen wij op 't kussen
Des Troons. - De deugd, de trouw in 't hart,
Vereenigd met die ons bestieren,
En dan, laat hoog uw standaart zwieren:
Volksvrijheid, die Barbaren tart!
- 1870. -
|
|