Vereenigde dichtwerken. Deel 2. 1850-1869. Najaarsvruchten en winterbloemen

[p. 301]

Geschreeuw der raven bij den naderenden nacht.
(Uit 't Fransch van D. Hervey Saint-Denys, naar 't Chineesch van Litaï-Pé.)

Dicht bij de stad, waar neevlen klimmen

Van gelend stof^*), vereenen zich

De Raven, die de nachtrust zoeken.

Luid krassend, vliegen ze in 't geboomt,

En roepen in 't getakte elkander. -

Des krijgsmans gâ zit aan 't getouw

Te weven gouden draad en zijde.

't Geschreeuw der Raven dringt tot haar

Dwars door de breede voorgordijnen,

Gepurperd in den avondstraal.

Opeens, haar schietspoel is weêrhouden:

Zij denkt in moedloosheid aan hem,

Dien zij zoo lang reeds bleef verwachten; -

En, zwijgend, stapt ze in 't eenzaam bed,

Terwijl haar bittre tranen vloeien

Gelijk een zomerregenbui.^**)

- 1868. -

*) In de gedichten der Thaugs beteekent de nevel van geel stof de nabijheid der Tartaren, en duidt de stofwolken aan, welke hunne talrijke paarden opdrijven.

**) Le grand siècle de la poésie Chinoise, door Urbain Forges. - Zie Nouvelle Revue de Paris, V. deel.