Vereenigde dichtwerken. Deel 2. 1850-1869. Najaarsvruchten en winterbloemen
(1877)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij
[pagina 292]
| |
Aan Vondels standbeeld.'t Stond op uw wieg geschreven, vrind:
Dat gij zoudt zweeten, zwoegen,
Bereeknen wat m' aan Kousen wint,Ga naar voetnoot*)
Met vreugde of ongenoegen;
In halven nood,
Tot aan den dood,
Zou 't leed uw wangen groeven.
Maar op uw Dichtbaan, ja, zoudt gij
Het wrevlig lot braveeren,
Door 't wapen van de Poëzy.
Uw pen zou 't Land vereeren;
In stout akkoord,
Uw machtig woord
In 't rijk der Taal regeeren.
Gij zoudt, gij, zoon uit burgerstand,
Den adel overglansen,
Hoog heerschen door uw puikverstand,
Als 't licht aan de oostertransen.
U zou, alom,
Waar 't geestlicht klom,
De glorie fier omkransen.
| |
[pagina 293]
| |
Gij zoudet in uw godlijk lied
De Altaargeheimen zingen,
Bewonderd boven 't stargebied,
Gevreesd in Satan's kringen;
Door donderspraak
De helsche wraak
In Lucifer bedwingen.
Gij zoudet Oldenbarneveld,
Geduchte kamper, wreken,
Verpletteren het schrikgeweld,
Vloek over 't onrecht spreken;
Doen siddren 't hart,
Dat donders tart;
De bloedverbonden breken!
In spijt der eeuwen ommekeer,
En 't wisslen der gedachten,
Taant uwe grootheid nimmermeer,
Zij licht de nageslachten,
Zij glanst en straalt
En zegepraalt,
Met altijd frisscher krachten.
Elk volk steke u de loftrompet,
Heel Neêrland moet ze u wijden.
Praal, Vondel, op uw troon gezet,
Waar vorsten u benijden.
Uw arendsvlucht
Doorklieft de lucht,
Uw roem trotseert de tijden!
- 1868. -
|
|