Vereenigde dichtwerken. Deel 2. 1850-1869. Najaarsvruchten en winterbloemen(1877)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 287] [p. 287] Bedrukte moeder. Weêr trekken de zwaluwtjes henen, Zoo ver, ô zoo ver over zee; Zij kipten en voedden hun kleenen, En voeren ze vrolijk nu meê. Ook ik was zoo blij eens voordezen, Er bloeiden toen nog om mijn disch Drie telgjes, als bloemen verrezen, Bevallig en blozend en frisch. Nu staan hunne bedjes daar ledig, Ik ween en ik zoek overal; Zij slapen thans rustig, en vredig, Waar niemand ze wekken meer zal. Voor mij is de herfst reeds genaderd, ô Zwaluwtjes, zangertjes teêr, Mijn rozelaars zijn al ontbladerd, Licht zie ik den zomer niet weêr. Gij, diertjes, gij zult dien hervinden, Dan bouwt gij uw nestje weêr blij, En zingt, op de daken of linden, Der vogelen zielspoëzy. ô, Ware 't de Moeder gegeven, Als gij, ook de Lent te herzien, Mocht ze ook op uw vleugeltjes zweven, En zoo met haar telgjes ook vliên! - 1867. - Vorige Volgende