Vereenigde dichtwerken. Deel 2. 1850-1869. Najaarsvruchten en winterbloemen
(1877)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij
[pagina 242]
| |
Het verjaarfeestvan het Vlaamsch-letterkundige genootschap:‘De ware van Duyse's vrienden,’ gevierd den 28. April, 1865,te Diksmuide.Er was een tijd, een blijde tijd,
Die binnen onze aloude muren
Een Vriend lokte, om ons lot verblijd,
Die Kunst er zocht en heilzame uren;
Er was een tijd, dat hij vergat,
Dat hij een vaderstede had
En 't klein Diksmuide een lokaas noemde:
Hij vond er denkkracht, vrijheidsmin,
De burgren tot één huisgezin
Vereend, wier volksgeluk hij roemde.
Hij had zijn Vriendschap hier gevest,
Als in een perk, beplant met rozen,
Als in een vrij gemeenebest,
Waar ze uitverkoornen heeft gekozen.
Hier was 't, dat hij zijn lustoord vond,
En, zeegnend onzen Vriendenbond,
Is Vlaandren's Dichter ingeslapen,
Ons latende zijn lettermoed,
Zijn zielskracht, die, met heldengloed,
Hem heffen deed het Dichterwapen.
| |
[pagina 243]
| |
Al slaapt de Vriend, al zwijgt zijn lied,
Hij blijft hier in ons midden leven;
Zijn grondbeginsels stierven niet,
Zij zijn ten erfdeel ons gebleven.
Wij zijn de trouwe Broeders, wij
Die op zijn stappen, moedig, vrij,
Met elk verlichtend denkbeeld dwepen,
Dat, aan verslaving nooit verkleefd,
De kracht aan 't studieleven geeft,
Waarbij 't verstand wordt fijn geslepen.
Welaan! trotsch voere onze Eerevaan
De spreuk: ‘Van Duyse's ware Vrinden!’
Blij wappren, onder 't voorwaartsgaan,
Haar plooien, als 't geruisch der linden.
Zij zwaait en zwiert ons boven 't hoofd,
Alsof ze zeide: ‘Weest geloofd,
ô Broedren! - blijft gedachten kweeken,
Den Dichter waard, dien Vlaandren eert,
Die elke deugd heeft voorgeleerd,
En de eerkroon droeg ten glorieteeken.’
Neen, Vrienden, nooit zal deze Vlag
Onvaderlandsche mannen leiden:
Wij maakten met de Kunst verdrag,
Om geestbeschaving te verspreiden;
Neen, nimmer zal tot dezen kring
Een bastaardzoon, een hureling
Behooren! - Fier mag onze stede
Hier tellen al wie, kunstgezind,
En vrijheid en vereedling mint,
Vooruitgeleid door licht en rede.
| |
[pagina 244]
| |
Ons drijft de geest, zooals voorheen
De vrije Belgen, die geen keten
Verdroegen; ook wij willen geen,
Noch om den hals, noch om 't geweten;
Maar echte zedeleer baart vreugd,
Wij hechten 't hart aan burgerdeugd,
Aan Godsdienst, die van boven daalde;
Wij sluiten ons aan 't Vaderland,
Aan orde en wet, aan elken stand,
Waaruit verlichtings heillicht straalde.
Hier leeft Van Duyse, Ledeganck,Ga naar voetnoot*)
Van Ryswyck, en die Dichters allen,
Van wier genie de levenssprank
In kostbaar schrift is neêrgevallen.
Zij spreken, handelen met ons,
We aanhooren 't lied met hartgebons,
Waarin zij heldengrootheid zingen.
De prozaschrijvers wekken lust,
Nooit is de leeszucht uitgebluscht,
Als wij hun lusthof binnendringen.
Al zonk een dag, zoo droevig zwaar,
Op onze stad, die schokte en schudde;
Al treurde gansch de Kunstenschaar,Ga naar voetnoot**)
Gelijk een neêrgeslagen kudde:
| |
[pagina 245]
| |
Bevrijden wij in onzen schoot
De Volksmin, leve mild en groot
De Vriendschap hier, als heilge moeder,
En, wat er buige en wat er vall',
Sta ons Genootschap rotsvast pal,
De trots van elken Letterbroeder!
Komt! Broedren, heft den beker op,
Viert onze welvaart, onzen zegen;
Viert onzen bloei, uit rijken knop
Ontstaan, door kloeken moed verkregen.
Een dronk der Broedermin gebracht,
Een dronk aan 't vaderlandsch gedacht,
Dat zin en wil ons deed vereenen,
En hand in hand te zamen slaan,
Om, op Gods wenk, vooruit te gaan,
Die vleuglen aan 't vernuft kan leenen.
Een dronk aan Hem! die glans en eer
En luister zaait op onzen wimpel,
Wiens leus, de trots van 't Vlaamsche heir,
Fier 't doek doorblinkt in vouw en rimpel.
Wij zweren, nooit die trotsche vaan
Te onteeren, nooit haar toe te slaan,
Zoo lang Diksmuide mag verhalen,
Dat haar geen slavenboei bekoort,
En Wijsheid met almachtig woord
Kan op het duister zegepralen.
Wij zweren 't! - Heerschen we over 't lot,
Stout, als Van Duyse's ware Vrinden!
Wat wisseling er koom van God,
Zij zal ons trouwe Broedren vinden.
| |
[pagina 246]
| |
Wij stichtten, in Westvlaandrens tuin,
Een stevig bolwerk van arduin,
Dat Vlaandrens volksstam moet bewaren
In al zijn eer, in al zijn kracht,
Als weêrglans van het voorgeslacht,
Welks roem de wereld rond mocht varen!
- 1865. -
|
|