Vereenigde dichtwerken. Deel 2. 1850-1869. Najaarsvruchten en winterbloemen(1877)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 119] [p. 119] Een droom. Lief Lijsje, 'k heb gedroomd, gedroomd!! - 'k Was schatrijk dezen nacht, Een goudvloed kwam mij toegestroomd, Ik baadde in weelde en pracht. 'k Had burcht en zalen, rijk versierd Met spiegels en tapeet Lakeien, door 't galon omzwierd, En tot mijn dienst gereed. 'k Geloof, ik was baron of graaf, 'k Had vleiers bij 't dozijn; Voor mij boog ieder neêr, als slaaf, In waarheid of in schijn. Ik at en dronk naar hartelust, En 'k sliep op zacht fluweel; Toch had ik bij dat al geen rust, Ach! mij ontbrak zoovéél!... Mijn harte sprak, mijn liefde zocht, Maar, in den overvloed, Niets vond ik, niets, dat streelen mocht, Of sprak tot mijn gemoed. [pagina 120] [p. 120] Het schoot mij in het hoofd: ik had Een liefje, jeugdig, schoon: ‘ô Zeide ik: zoo hier Lijsje zat, Dan minde ik deze woon. ‘Zij, zij is de allerliefste mijn, Bekoorlijk, trouw en teêr; Zij, ja! zij moet Gravinne zijn, Dan ben ik groote Heer.’ Doch, Lijsje, die verwenschte haan Van 't hof verdreef mijn droom: Mijn Gravenstatie was vergaan, 'k Ontwaakte bij Jan-oom! - 1864. - Vorige Volgende