Vereenigde dichtwerken. Deel 2. 1850-1869. Najaarsvruchten en winterbloemen
(1877)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij
[pagina 69]
| |
Van Duyses verjaardag.
| |
[pagina 70]
| |
En laat de blijde hope groeien....
Helaas! de rouw neemt ons die af.
De sombre waarheid, hoog gerezen,
Stelt voor ons oog uw droeve weezen,
Uw teedre weduwe en heur smart;
Zij wijst op vrienden, diep bewogen,
Naast de uwen bij uw zerk gebogen,
Met offers van het bloedend hart;
Verfrischt gebloemte ontvalt hun handen
En tranen bigglen neêr; o God!
Hoe heilig zijn die liefdebanden,
Nooit door vergetelheid geknot!
Gij brave, eens rijk aan teederheden,
ô, Kondt gij te gemoet hen treden,
Hoe mild vloeide aan dit graf uw troost!
Ontwaak om kussen rond te deelen,
Om allen, zielsverrukt, te streelen,
Aan 't hart te sluiten gade en kroost!
Sta op, uw huis en 't Land ten zegen;
Herneem de lang ontsnaarde luit:
Een zegekreet is opgestegen,
Klim uw gesloten kerker uit!
Hoor! 't is de galm van Zuid en Noorden;Ga naar voetnoot*)
Verbroedering stemt dankakkoorden;
Een heilverbond is grootsch volbracht;
Met broedren, oude stamgenooten,
| |
[pagina 71]
| |
Zijn wij weêr hart aan hart gesloten;
Verdwenen is de tweespaltsnacht.
De scheidsmuur is tot puin verbrokkeld,
Die aan Verzoening dorst weêrstaan,
En Neêrlands dichtlier weêr getokkeld,
En Belgiës danklied opgegaan.
Ach! in de blijde rei van vrinden,
Wie kus en handdruk nu verbinden,
Zoekt 't oog vergeefs uw lach en lonk
Van Duyse: uw liefde, in dichtervonken
Bij ieder feest zoo mild geschonken,
Zwijgt, als de lier, die u ontzonk.
Welaan! - zijn geest doorzweeft uw kringen,
O Dichters! hij bezielt uw moed,
En België zal met Holland zingen,
Twee stammen uit hetzelfde bloed.
De een trotsch op Helden, Letterzonen,
En de andre fier op eerekronen,
Der Kunsten kostbaarste eertrofeên;
Als tweelingsstarren opgevaren,
Waarop verbaasd de volkren staren,
Zoo smelt hun beider glans inéén.
Dat andre volken, werelddwingren,
Heel de aarde ontrusten door hun macht,
En rijken in den afgrond slingren,
Trotsch op barbaarsche winnaarskracht;
Hier doet geen vorstenwilkeur siddren;
Wij knielen, ongestoorde aanbiddren,
Gerust in templen van de Kunst,
En ploegen, als de nijvre boeren,
| |
[pagina 72]
| |
Om letteroogsten aan te voeren,
Bij staatsgejuich en vorstengunst.Ga naar voetnoot*)
En zouden wij, vereend en machtig,
Door eigenwaarde en oorsprong groot,
Niet kampen tegen 't vreemde, en krachtig
Weêrstaan, wie onze Taal verstoot?
Ja, is uw wapen weggevallen,
Van Duyse, er zijn ontelbre tallen
Van trouwe kampers opgestaan;
't Vroom Holland rijst aan hunne zijde,
Als wij, bereid ten heilgen strijde,
Gewapend, onder Vondels vaan.
Zij zweren plechtig, bij 't onthullen
Van Maerlants Beeld, op Dammes grond,
In klanken, die de lucht vervullen,
Getrouwheid aan den Broederbond.
Hij, Maerlant, die het licht deed schieten,
En der geleerdheid zegen vlieten
Door 't somber duister zijner eeuw,
Heeft 't machtig Dietsch doen zegepralen;
Vooroordeel, 's volks verblindheid dalen,
Bij 't strijden als ontembre leeuw.
Die Leeuw blijft in ons kamp gebieden;
Van Duyse, jubel in uw graf,
| |
[pagina 73]
| |
Zijn aanblik zal ons bloed doen zieden,
Doen siddren onrechts ijzren staf.
Als gij de onvaderlandsche mannen
Niet meer vijandig zaam ziet spannen,
Om Vlaamsch en Vlaming te versmaên,
Die in de taalsfeer zich bewegen,
De Taal gelijkheid heeft verkregen,
Hef dan, herlevend, 't danklied aan.
Slaap, thans omwelfd door versche kransen,
Die u getrouwe liefde biedt,
Waarop heur stille tranen glansen,
Als 't dauwkristal op 't wieglend riet.
Maar, als dees jaardag weêr zal nooden
Naar de akker onzer lieve dooden,
Om te offren nieuw gebloemte en kroon,
Dan sta, uw nedrig graf ontklommen,
Verheven boven vorstendommen,
En pralend op uw Dichtertroon!
- 1860. -
|
|