Vereenigde dichtwerken. Deel 1. 1826-1850. Madelieven en avondlamp
(1876)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij
[pagina 191]
| |
De milde koe
Draaft, blij te moê,
De vette weide binnen,
Den lusthof der boerinnen.
De vlugge vlijt
Zal wijd en zijd
Ras vruchtbaarheid doen pronken.
De warme zonnevonken
Bezielen 't veld,
Dat groent en zwelt;
In overvloed zal 't koren
Den akkerman behooren.
De boerenwoon
Is net en schoon.
Reeds van den vroegen morgen,
Zijn vrouw en meid aan 't zorgen.
Het vuurtje laait,
De kaarne draait,
En stande en emmers blinken;
Het jonge vee krijgt drinken.
De boterschat
Moet naar de stad,
Met d' opgepronkten wagen:
Die lust van grage magen,
Zoo geel, zoo net
Ten toon gezet,
Doet rijken handel drijven,
En baart ons gouden schijven.
| |
[pagina 192]
| |
De dag snelt aan,
Die 't rijpe graan
Voor piek en zeis doet vallen:
Dan mogen liedren schallen.
Bij zweet en last,
Doet boer en gast
Den oogst ter schure rollen,
Om tas en schelf te vollen.
Dan lacht de boer
En rond den vloer
Zijn klein en groot aan 't dansen.
En als de sterren glansen,
Is 't kerremis:
Men drinkt eens frisch,
En elk is blij gezeten,
Om lekkre wafels te eten.
- 1850. -
|
|