Vereenigde dichtwerken. Deel 1. 1826-1850. Madelieven en avondlamp(1876)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Het geluk. ‘Hoeveel gelukkigen, die zich in 't lot verblijden! Vreugd, grootheid en fortuin, 't vleit alles hen-alléén.’ Zoo klaagde aan 't Godendom een sterveling zijn lijden. ‘Spreek, riep een hemelstem: wat eischen uw gebeên? Vier wenschen moogt gij vormen!’ Wat vreugde komt zijn borst bestormen! Zijn eerst gepeins is goud. Geen overhaasting; 't goud is blinkend, maar kan krenken. Hij durft dááraan niet langer denken. Hij vraagt... o neen, hij zwijgt, mistrouwt Zich-zelven, zoekt, doorpeinst... wat kiest hij voor geschenken? Half-bang, door wijsheid half-verstout, Vraagt hij de Deugd-alléén. Dra streelt hem dat genieten, Geboren uit de Deugd, ook onder zielsverdrieten. Geene ijdle zucht bestrijdt voortaan zijn stil gemoed. Hij smaakt volop des levens zoet. ‘O Goden (roept hij uit), vergeeft mijn klachten. Behoudt uw schatten vrij; de Deugd, zie daar 't genot, Wat ik alleen slechts blijf betrachten: Wie haar bezit, bezit het beste lot.’ - 1843. - (Het Fransch nagevolgd.) Vorige Volgende