Vereenigde dichtwerken. Deel 1. 1826-1850. Madelieven en avondlamp
(1876)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij
[pagina 119]
| |
De schaapjes.
| |
[pagina 120]
| |
'k Heb honden, noch staf;
't Lot nam ze mij af.
'k Vloog, biddend, den Vader
Der herderen nader,
Maar, blind voor mijn leed,
Maar, doof voor mijn kreet,
Heeft hij mij geen honden,
Geen staf mij gezonden.
Onnoozele schaar,
Kan ik u niet schragen,
O, smaak gij te gaêr
Gelukkige dagen.
U treffe geen grief,
O lammerkens lief!
Dat God u behoede,
Hij weet het, die goede,
'k Vraag anders Hem niet
In al zijn gebied.
Ik zweer 't bij dees weiden,
Ja, mocht u verbeiden
Een veiliger lot,
Ter hoede van God;
En mocht door zijn zorgen
Een lieflijke morgen
U in 't weelderig groen
Weêr lokken en voên,
Ik zou heel mijn leven
Ten beste Hem geven,
En schildren in 't lied
Wat heil Hij ons biedt.
Zijn lof zou ik malen
Vandàar waar, vol pracht,
| |
[pagina 121]
| |
Met koestrende stralen
De dageraad lacht,
En weder onze aarde
Herschept in een gaarde;
Tot dàar, waar in 't end,
Vast moede gerend,
De zonne gaat zinken
Ten purperen trans,
Tot zij in haar glans
Weêr blij mag herblinken!
- 1838. -
|
|