Vereenigde dichtwerken. Deel 1. 1826-1850. Madelieven en avondlamp(1876)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Moederwellust. Zeg mij, wie er onder duizend Een zoo minlijk wichtje zag. Vrouwe K.W. Bilderdijk. De strijd is doorgestreên, De zege mij gebleven: 'k Ben Moeder, de angst verdween, Ik mag verdubbeld leven! Kom, reik mij hier mijn telg: Ik wil me in liefde baden, Kom, dat de zuigster zwelg, Ik mag haar dorst verzaden. [pagina 107] [p. 107] 'k Heb u mijn dank, ô God! Bij d'eersten kreet geschonken: Die dank was 't volst genot Van moederliefdevonken. Geen woorden vind ik meer, Om nieuwe gunst te smeeken. Zie, hemel, op mij neêr: Alleen mijn tranen spreken. ô Lievling van mijn hart, De wellust, ook van vader, Snel, na zoo bange smart, Met ons de heemlen nader. 'k Moet nu niet meer de bloem Haar frisschen pronk benijden, Wanneer, als Lentes roem, Haar knopjes 't oog verblijden. In 't welig-groenend veld Moet ik niet meer verzuchten, Als ieder plantje zwelt En de akker lacht met vruchten. Bedrukt zal ik niet weêr Het lam zien 't jongske koestren; 'k Benij geen schepsel meer: 'k Mag óok een spruitje voedstren! 'k Mag óok met frisschen pronk Als bloem en plantje, pralen; En uit mijns kindjes lonk Een lentezon zien stralen. [pagina 108] [p. 108] Mijn liefje, sluimer zacht! Uw moeder blijft hier waken: Haar liefde houdt de wacht, Wat leed zou u dan naken? Een Engel is gedaald, Die 't wiegje wil omvleuglen, Zoolang gij adem haalt, Zal hij uw wee beteuglen! Hij zal u elken dag Met broederliefde streelen, En bij u, met een lach, In 's Hemels zegen deelen. Als uw verjaring daagt, Zal hij met liefdrijke armen, Zoo gij een stapje waagt, U voor den val beschermen; Als uw verstand ontluikt, Zal hij uw hartje kneden, En, waar een adder duikt, Haar op uw pad vertreden. Klein liefje, groei gerust, Wat leed u immer griefde, Want de Engel, die u kust, Noemt de aarde: Moederliefde! - 1837. - Vorige Volgende