Vereenigde dichtwerken. Deel 1. 1826-1850. Madelieven en avondlamp(1876)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Lente. Want, ziet gy het schoonste wat er te lande, 't Mach bij de schoonheyt des Scheppers luttel drepen. Dus segt oft denckt, wter liefsten brande: Och, hoe schoon moet Hy zijn, diet al heeft gheschepen. Anna Byns. Juich, mijn hart! het koeltjen suist, Bui en stormen zijn verhuisd, En de nachtegalen fluiten. Juich! de schaapjes hupplen buiten, Moê gestaan in d'engen stal; En in weide, bosch en dal Zaait de Meimaand kruid en rozen, Om hun matte leên te poozen. Welkom, welkom, blijde Lent'; Welkom in uw bloementent! Ieder plantjen voelt uw zegen, Ieder kruidjen juicht u tegen. [pagina 17] [p. 17] Alles zingt, uw komst ter eer; Veld en akker tooit zich weêr In den dos van 't zomerleven. 'k Zie het speelziek windjen zweven, Dartlen om de klare vliet, Die de zwaan verfrissching biedt. Zijn gesuis verkwikt mijn ooren. Zie! hoe schoon het rijpend koren, Dat des ploegers vlijt betaalt, Ginds met morgenpaarlen praalt, Die als diamanten prijken: Alle wereldglans moet wijken Voor de pracht en majesteit, Die Natuur hier openspreidt, In haar rijkgesierden tempel. O, dit veld schijnt 's hemels drempel. Welk een weelde! wat genot! - 'k Hef tot u mijn hart, ô God! Dank! ô dank voor al den zegen, Die Uw goedheid allerwegen Rijzen en ontplooien doet. Wee hem, die met koud gemoed Ziet op veld- en akkerbloesem, En geen dankvuur in den boezem, Aan der zinnen boei ontwoeld, Voor Gods wijsheid gloeien voelt! - 1828. - Vorige Volgende