| |
| |
| |
Langs eenzame wegen: van Sarajewo naar Ohrid
Eenzaam zijn de meeste wegen in het binnenland van Joegoslavië, maar zij voeren doorgaans door grootse berggebieden. Tot slot van dit boek zij hier voor ondernemende toeristen een tocht beschreven door zeer afwisselend landschap. Hij begint in Sarajewo en eindigt bij een der mooiste en merkwaardigste steden van heel Europa: Ohrid in Zuid-Macedonië. Bij de samenstelling van deze reis is allereerst aan automobilisten gedacht, die niet bang zijn voor ruwe steenslagwegen; het gehele traject kan echter ook (met het nodige oponthoud) per trein en autobus worden afgelegd.
| |
van Sarajewo naar Titograd
Plevlja - Mojkovac - Kolašin - Žabljak - Šavnik - Nikšić- Titograd
De eerste etappe voert van Sarajewo via Plevlja naar Žabljak in Montenegro. Dit is de omslachtigste etappe voor niet-automobilisten; zij moeten per trein naar Rudo reizen en vandaar per autobus naar Plevlja. Het cultuurlandschap, waarin de vakantieganger gewend is te leven, maakt reeds spoedig nadat men Sarajewo in oostwaartse richting heeft verlaten plaats voor een natuurlandschap, waarbij mensen en woningen zich harmonisch aanpassen.
| |
| |
Bossen zijn niet recht afgesneden, maar hun randen kronkelen op een bevallige wijze, die het natuurlijk gevolg is van een niet-rationele exploitatie. Bij de daling naar Goražde aan de brede Drina ziet men een paar fabrieksschoorstenen; daarna is men voor honderden kilometers de moderne industrie kwijt. Voorbij Plevla begint de weg spoedig te stijgen door wouden van parasoldennen, om dan te dalen naar de diepe kloof van de wilde Tara-rivier. Volle tweehonderd meter boven het blauwe water spant zich van oever tot oever een der elegantste boogbruggen van Europa.
Vanaf dit punt kan men, al naar gelang van de tijd waarover men beschikt, twee richtingen volgen. Ze verenigen zich weer in het plaatsje Mateševo. De kortste route loopt over de nieuwe, door het Joegoslavische leger gebouwde weg, die een vijftigtal kilometers de schuimende Tara volgt door praktisch onbewoond gebied. Vanaf Mojkovac stijgt een grintweg, nog steeds langs de Tara, langzaam naar het bij de Joegoslaven zeer geliefde vakantieoord Kolašin (965 m), waar men overnachten kan in het uitstekende hotel ‘Bjelašica’. Het houtzagersplaatsje Mateševo ligt dan enkele kilometers stroomopwaarts. De langere route voert door de wildste streek van Montenegro, een gebied, dat door de Montenegrijnen zelf wordt aangeduid met de naam ‘Het Land achter Gods Rug’. Het bestaat uit wijde, grazige, met witte steen bestippelde hoogvlakten, waar herders met hun kudden rondzwerven. De eerste hoogvlakte ligt aan de oostzijde van het grootse, dicht beboste Durmitor-massief (2534 m). Aan de voet van de berg, op één kilometer van het mooie meer Crno Jezero, spreidt zich het dorp Žabljak. Dicht bij het dorp, op een grote bergweide, staat het geriefelijke berghotel ‘Durmitor’. Wij zijn hier op bijna 1500 meter en de nachten, soms ook de dagen, kunnen in de zomer zeer koel zijn, zodat een trui geen overbodige weelde is. Er is misschien geen weg in Joegoslavië, die zulke duizelingwekkend diepe uitzichten biedt als het nu volgende traject, dat naar de nauwe dalketel van Šavnik voert. Voorbij dit plaatsje, waar een bescheiden
| |
| |
hotel staat, stijgt de weg naar een tweede groene hoogvlakte, Krnovo genaamd, 's Winters woeden hier hevige stormen, die de sneeuw tot tien meter hoog op kunnen jagen, zodat Šavnik en Žabljak soms maandenlang van de buitenwereld zijn geïsoleerd. In Nikšić, dat zijn ouderwets karakter deels heeft behouden ondanks de grote staalfabriek in de onmiddellijke omgeving, kan men alweer overnachten in een zeer goed nieuw hotel, tenzij men er de voorkeur aan geeft 60 kilometer door te rijden, voorbij het witte, in de rotsen gebouwde klooster Ostrog, naar Montenegro's hypermoderne hoofdstad Titograd, waar een der modernste hotels van heel Joegoslavië staat. Titograd is gebouwd op de plek, die voor de oorlog werd ingenomen door het moslimse Podgorica. De resten van deze oude, smerige, kapotgebombardeerde stad zieltogen aan de zuidelijke oever van de Morača. Het is de moeite waard om achter het betonnen hotelpaleis de brug over te steken om vanuit de afbrokkelende bouwvallen van een vergane eeuw een blik te werpen op de nieuwe, verblindend witte stad, streng volgens maquette gebouwd. De okeren, zonverbrande vlakte van Titograd is in de zomer zeer heet.
| |
van Titograd over Prizren naar Skopje
Mateševo - Trešnjevik-pas - Andrijevica - Čakor-pasde Rugovska Klisura - Peć - Prizren - Skopje
Even heet is echter de nu volgende stijging van 1200 meter naar de Vjeternik-pas boven Mateševo. Deze stijging onderneemt men daarom het best in de vroege morgen, want 33 kilometer ver kronkelt de weg omhoog door een geblakerd landschap, waarna de daling naar het groene dal van Mateševo en de ruisende Tara een blijde schok van verrassing geeft. Desgewenst kan men nu 11 kilometer noordelijker, in Kolašin, overnachten.
Binnenkort zal er een nieuwe, iets langere, maar
| |
| |
beter berijdbare route naar Mateševo gereed zijn. Het gedeelte, dat voorbij Titograd de indrukwekkende kloof van de rivier de Morača stroomopwaarts volgt, is reeds voltooid tot aan het klooster van die naam, waar men prachtige Byzantijnse fresco's bewonderen kan. Er wordt nog gebouwd aan de brug over de Morača en aan de verbindingsweg Morača-Kolašin, vanwaaruit men gemakkelijk Mateševo bereikt. Van Mateševo stijgt de weg naar de Trešnjevik-pas (1598 m). Wanneer men opzij van de pas te voet omhoogklimt door een deels verwoest beukenwoud met gigantische boomstronken, krijgt men een indrukwekkend uitzicht op de Komovi-berggroep aan de Albanese grens. Na een snelle daling rijdt men het mooie oude dorp Andrijevica binnen (goed nieuw hotel), waar men zich versterken kan voor de nu volgende stijging van 1000 meter naar de hoge Čakor-pas. Dan kronkelt de weg omlaag naar een der wildste canyons van Joegoslavië, de Rugovska Klisura. Aan het eind van deze donderende kloof, die van een soms benauwende schoonheid is, liggen binnen een ommuring de drie veertiende-eeuwse kloosterkerken van het Servische patriarchaat met merkwaardige fresco's. Het oriëntaals aandoende Peć heeft een behoorlijk hotel; de hotels in het 72 km verder gelegen Prizren zijn bescheiden. In de nabijheid staat echter een ‘Fiksni-kamp’, met ingerichte tenten. Men verzuime niet om 15 km buiten Peć rechtsaf te slaan om de veertiende-eeuwse marmeren kerk te bezoeken van het klooster Dečani, die een schat aan fresco's bevat.
Tussen wouden van coniferen, eiken en kastanjebomen, aan een beek die ruisend uit een nauwe canyon breekt, ligt dit monument van Servische geschiedenis in de schaduw der eeuwen. De bouwmeester van de hoge, statige kloosterkerk was Fra Vita uit Kotor, die er een meesterwerk van maakte in Servisch-Romaanse stijl. Opmerkelijk is het beeldhouwwerk aan het oostelijke triforium, dat, net als in andere Servische kloosters, aan gestiliseerde planten en dieren de voorkeur geeft boven heiligen. Dezen blijven bewaard voor de rijke muurschilderingen.
| |
| |
In hun eeuwenlange overheersing hebben de Turken, die als islamieten alle afbeeldingen van levende wezens als zondig verwierpen, vele kostbare muurschilderingen in kerken, die zij in moskeeën veranderden, met lagen witkalk besmeerd. Een voorbeeld hiervan is de Bogorodica Ljeviškakerk in Prizren. Pas in 1950 werden in deze Kerk der Moeder Gods vijfhonderd vierkante meter prachtige fresco's blootgelegd.
Prizren, tussen drie bergketenen gelegen, is Joegoslavië's meest ongeschonden oriëntaalse stad. Het oude ambacht der filigraanwerkers is er herleefd; door de hobbelige, kronkelende achterstraatjes sluipen nog vrouwen, die zich het gelaat tot halverwege verhullen wanneer zij een mannelijke tred horen, en in de kleine houten winkels met koperen kannen wacht de eigenaar in oosters flegma de beslissing af van een klant, die met zachte spot wordt aangekeken, wanneer hij haastig een keuze wil maken. Vanaf de heuvelhellingen gezien, in de hete middagzon, lijkt deze stad der vele moskeeën, die eens de residentie der Servische koningen was, een visioen uit langvervlogen eeuwen. Het gehele traject van Titograd tot Prizren loopt evenwijdig met de Albanese grens, en overal ontmoet men de lange, magere Skipetaren met hun witte kalotjes en afgezakte broeken. Ook in de republiek Macedonië, die wij nu naderen, vormen ze een opvallende minderheid. De weg van Peć naar Prizren is reeds voor meer dan de helft geasfalteerd. Die van Prizren naar Skopje is matig tot slecht, vooral het laatste deel, dat door de overigens mooie Kačanička Klisura loopt. Het is echter ook mogelijk om enkele kilometers voor Kačanik de geheel nieuwe weg in te slaan, die over de uitlopers van het Šar-gebergte (Šar Planina) naar Tetovo loopt. Deze nieuwe verbinding is reeds voor twee derde van modern wegdek voorzien, terwijl de weg Tetovo-Skopje geasfalteerd is. Tetovo (merkwaardige moskee, hotel in aanbouw) ligt aan de alternatieve route Skopje-Ohrid. Men kan deze tweede route op de heen- of terugreis gebruiken, om niet tweemaal het traject af te leggen dat in de volgende bladzijden beschreven wordt.
| |
| |
Voorbij Gostivar kronkelt een goed berijdbare steenslagweg de bergen in. Langs het stuwmeer van Mavrovo bereikt men het dal van de Crni Drim (Zwarte Drim). Het is de moeite waard om in het klooster Sveti Jovan Bigorski het 18de-eeuwse houtsnijwerk van de ikonostaas te bekijken. Voorbij Debar, met zijn nabijgelegen zwavelbad (hotel in aanbouw) loopt de weg door de kloof van de Crni Drim naar Struga aan het meer van Ohrid. Op de route, waarvan de beschrijving nu volgt, is Skopje echter de eerste pleisterplaats. Skopje is een treffend symbool van het verdwijnende oude Joegoslavië en het omhoogstrevende nieuwe. Aan de westelijke oever van de Vardar verdringen nieuwe betonnen kolossen de provinciaalse negentiende-eeuwse gebouwen met hun rommelige stijlloosheid. Aan de oostelijke oever ligt de oriëntaalse stadswijk, die na Prizren enigszins teleurstelt. Ze vervalt snel, en men heeft de sterke indruk, dat de machthebbers zich slechts bekommeren om het behoud van de voornaamste historische monumenten: de moskee van Sultan Murat (1430), die van Gaza Isa Bey (1459), de Jaja Pasha- en Mustafa Pashamoskee, beide uit de vijftiende eeuw, de karavanserai Kuršumli Han, die waarschijnlijk door de rijke kooplieden van Dubrovnik is gebouwd, en de kerk van Svati Spas (Heilige Verlosser); de vroeg-negentiende-eeuwse ikonostaas is een meesterwerk van houtsnijkunst. Benoorden dit stadsdeel ligt de zigeunerwijk, waarvan de bewoners zo goed als uitsluitend leven van hun kindertoeslagen. Gezien de enorme scharen kinderen, die elke vreemdeling een luidruchtig en bereidwillig geleide geven, zijn deze toeslagen per familie waarschijnlijk hoog genoeg om er het leven bij te houden.
De hotels in deze bestuursplaats zijn gewoonlijk zeer bezet en doortrekkende toeristen doen het beste telegrafisch kamers te bestellen. Cultureel ontwikkelt het vroeger zo achterlijke Macedonië zich zeer snel. Het loont de moeite om vlak vooraan in de oude stad een bezoek te brengen aan het 15de-eeuwse Turkse badhuis, waar thans doorlopend moderne schilderijen tentoongesteld worden naast middeleeuwse ikonen.
| |
| |
| |
van Skopje naar Ohrid
Veles - Gradsko - Prilep - Ohrid
Vanuit Skopje loopt een asfaltweg in de richting Veles; het (1962) nog niet geasfalteerde deel van 26 km is goed berijdbaar.
Deze oude handelsstad, eens een steunpunt van Alexander de Grote, is amfitheatersgewijs tegen de heuvels aan weerszijden van de Vardar opgebouwd. Vanaf 1963 kan men hier in een modern hotel overnachten, om dan de volgende dag naar het 200 km verder gelegen Ohrid te rijden.
Liefhebbers van het antieke kunnen dicht bij Gradsko omhoogstijgen naar het plateau, waar de Romeinse stad Stobi is uitgegraven. De resten van de poorten, basilica's, baden, tempels en van het theater dateren voornamelijk uit de vierde tot zesde eeuw. Na een hevige aardbeving werd de stad door de aarde verzwolgen, om pas in de negentiende eeuw weer opgedolven te worden.
Overal waar in het okerkleurige Macedonische landschap water vloeit, groeien hoge, ruisende populieren. De eerste grote groene oase op de weg naar Ohrid is Prilep, te midden van uitgestrekte tabaksvelden. De oude Turkse stad is door modernisering volkomen ondersteboven gegooid. Rondom Prilep heen rijzen uit de wijde vlakte hoge, brokkelige rotsen omhoog. Op een dezer eenzame rotstorens, vlak ten noorden van de nieuwe stad, liggen de ruïnes van Markova Kula, de burcht gebouwd door Marko de Koningszoon, door het volk bezongen in vele epische liederen. Onder de burcht kleeft aan de rotsen het verlaten klooster van de Heilige Aartsengel.
Sinds 1956 is de nieuwe weg voltooid, die van Prilep over de apathische stad Bitola naar Ohrid loopt.
Er zijn twee steden in Joegoslavië, die men ook na een vluchtig bezoek nimmermeer vergeten kan: Dubrovnik en Ohrid. Ze leven in de herinnering van honderdduizenden voort als een visioen van onuitputtelijke schoonheid. Beide
| |
| |
liggen aan water, maar Ohrid wordt bespoeld door een blauw bergmeer, dat een bijna zuivere ovaal vormt van dertig kilometer lengte en tien kilometer breedte. Het grote verschil is echter dit: Dubrovnik bleef ook in zijn onafhankelijke periode het Latijns katholicisme aanhangen; Ohrid groeide in de schaduw van Byzantium, maar werd reeds in de negende eeuw het grote middelpunt van Zuidslavische godsdienstzin en cultuur. Van 1394 tot 1912 leefde het onder Turkse heerschappij. Heden tenslotte is Ohrid het meest bezochte vakantieoord van de Macedonische republiek. Daarom heeft Ohrid vandaag drie gezichten: Slavisch-Byzantijns, oriëntaals, modern.
Het middeleeuwse Ohrid was op twee heuvels gebouwd. Ze worden bekroond door de vesting, die in het begin van de elfde eeuw werd opgericht door de Macedonische tsaar Samuel. De huizen die thans, in schijnbare en altijd schilderachtige wanorde, over deze twee heuvels verspreid liggen, dateren uit de achttiende en negentiende eeuw, toen Ohrid de grote leverancier was van fraai bewerkt leer aan het Turkse rijk. Deze heerlijk romantische huizen met hun overhangende erkers, ruime houten balkons en kleine tuinen wekten de verrukking op van de moderne Franse architect Le Corbusier, die de architectuur van Ohrid omschreef als ‘een bewust spel van massa's in het zonlicht’. Tussen deze huizen in liggen negen oude kerken - laatste overblijfsels uit een bloeitijd, toen Ohrid vele dozijnen kerken en kloosters telde.
Aan het eind der negende eeuw vestigden zich in Ohrid twee leerlingen van Cyrillus en Methodius, de Griekse apostelen onder de Slaven. Het waren Kliment en Naum. De eerste grondvestte een helaas verdwenen universiteit, die door drieduizend studenten werd bezocht. Het was op deze universiteit, dat het Griekse alfabet werd omgevormd in het zogenaamde Cyrillische. Naum ligt begraven in het naar hem genoemde klooster aan het zuideinde van het grote meer. De vorming van een eigen alfabet was slechts één symptoom van Ohrids strijd tegen de Grieks-Byzantijnse invloed. Deze strijd werd bekroond, toen tsaar Samuel
| |
| |
in Ohrid een zelfstandig Zuidslavisch patriarchaat vormde. De oudste kerk, Svati Sophia, in het begin van de elfde eeuw gebouwd op de ruïnes van een oud-christelijke basiliek uit de vijfde eeuw, werd door de Turken in de vijftiende eeuw in een moskee veranderd. Sinds jaren worden met oneindige toewijding onder de Turkse witkalk vandaan prachtige fresco's blootgelegd. In de tweede grote kerk, Svati Kliment, krabden kunsthistorici in 1950 meer dan tweehonderd vierkante meter fresco's uit de dertiende eeuw onder dikke lagen vernis en roet uit. Verder bevat deze kerk de schoonste ikonen van heel Joegoslavië.
Het mooiste oud-christelijke monument, het kloosterkerkje van Sint-Jan de Theologist (in Ohrid bekend als Svati Jovan Kaneo), is vanaf het meer duidelijk zichtbaar, omdat het boven op een klip is gebouwd; maar vanaf de landzijde moet men het zoeken door langs de vestingheuvel heen te klimmen en dan omlaag te dalen.
Om het moderne Ohrid te bouwen heeft men gelukkig slechts een vrij onbelangrijk deel van de vlakke Turkse stad geslecht. Daar staan twee bescheiden hotels, en een A-Hotel (‘Palace’) met matige prijzen. Vijfkm ten zuiden van Ohrid, vlak achter het vakbondsvakantiehuis ‘Orce Nijolov’, ligt boven een groot zandstrand een goed ingerichte ‘kemping’. In het vissersdorp Peštani, nog 9 km zuidelijker, draagt een deel der bevolking nog de mooie, oude volksdracht. Speciaal op zon-, feest- en marktdagen treft men die in Macedonië trouwens veel meer aan dan elders in Joegoslavië.
Wie in de loop van de dag in Ohrids museum de opgedolven schatten aan antieke Grieks-Romeinse beschaving heeft bezichtigd, en dan vanuit de Turkse stad de heuvel heeft beklommen, waar de oude kerken de getuigen zijn van Zuidslavisch-orthodoxe kunstzin en onafhankelijkheidsstreven, en tenslotte na het diner in het beton-enmarmeren hotel op het terras in een dansfeest raakt, waarbij jazzmuziek de schelle boventoon voert, zal wellicht de neiging voelen dit lawaai te ontvluchten om wandelend langs de besterde golven zijn gedachten te verzamelen over de lange reis. En wie dan terugdenkt aan Dubrovnik en
| |
| |
Split, aan Prizren en Sarajewo, ziet een Joegoslavië voor zich, dat vier gezichten heeft: orthodox, katholiek, islamitisch-oriëntaals en socialistisch-modern. Joegoslavië is het enige land in Europa, waar deze vier werelden naast elkaar bestaan. Zij hebben alle hun eigen kunst voortgebracht, in een land, dat door de natuur reeds gezegend was met schijnbaar eindeloos verschillende schoonheid. Dit land wordt bewoond door een gastvrij volk, dat elke vreemdeling als een vriend verwelkomt. Dit alles tezamen maakt Joegoslavië tot een uniek reisland in Europa.
|
|