Het binnenland
Joegoslavië heeft ongeveer achttien en een half miljoen inwoners (1962), maar de oppervlakte beslaat ongeveer twee derde van die van Frankrijk. Joegoslavië is dus uitgestrekt en bovendien zeer bergachtig. Alleen de spoorlijn van Ljubljana naar de kust (Rijeka-Opatija) is geëlektrificeerd, alsmede een deel van de lijn Rijeka-Zagreb. De locomotieven der stoomtreinen worden gestookt met inheemse kool, die veel rook, maar weinig snelheid oplevert. De moderne autowegen door het binnenland zullen na hun voltooiing toch grotendeels door geaccidenteerd terrein lopen, waarop geen hoge gemiddelden te behalen vallen, en op de steenslagwegen is 40 km per uur al een mooie prestatie. Wie tochten door het binnenland onderneemt doet daarom beter bij voorbaat afstand te doen van West-europese of Amerikaanse snelheidsbegrippen.
De meeste vakantiegangers reizen in juli en augustus. Dan is het dikwijls in Joegoslavië zeer warm, en deze warmte stijgt in de steden tot grote hitte. Ik heb zelf nimmer de merkwaardige passie kunnen begrijpen, die stedelingen ertoe drijft om in hun vakantie grote steden te bezoeken, vooral wanneer deze steden nauwelijks de moeite van een bezoek waard zijn. Het onverstandigste reisplan door Joegoslavië is dan ook een bezoek aan de zes hoofdsteden van de zes gefedereerde republieken. Alleen beroepsschrijvers van pijnlijk nauwkeurig gedetailleerde reisgidsen vinden ook zulke steden beroepshalve mooi. Hun minste kwalificatie is ‘lonend’. Maar van Ljubljana, Zagreb, Sarajewo, Belgrado, Titograd en Skopje zijn eigenlijk