| |
| |
| |
De gelijkenis van de komeet
Een komeet naderde met grote snelheid de aarde. Zij was weliswaar nog zover weg, dat zij met het blote oog niet waargenomen kon worden, maar de berekeningen van twee astronomen, die onafhankelijk van elkaar hadden gewerkt, wezen uit, dat de botsing met de aarde onvermijdelijk binnen een paar jaar zou plaats vinden. Door spectroscopische analyse hadden zij ontdekt, dat deze nieuwe komeet oneindig gevaarlijker was dan haar beroemde voorgangster, de komeet van Halley. De komeetkop was ditmaal zo groot en zo zwaar, dat de aarde bij de ontmoeting zo goed als zeker kapot geslagen zou worden. In de kleine notitie hunner voorlopige bevindingen, welke de beide geleerden lieten drukken in het vaktijdschrift voor astro-physica, omschreven zij dit vooruitzicht als volgt: ‘Een ingrijpende verandering van de huidige vorm der aarde kan met een waarschijnlijkheid worden aangenomen, welke aan zekerheid grenst. Omtrent de aard dezer vervorming zijn de berekeningen nog gaande.’
Deze astro-physici waren specialisten, en daarom schonken zij geen aandacht aan de gevolgen die de botsing hebben zou voor het mensdom. Wat er met planten, dieren en mensen zou gebeuren ging niet hen, maar de biologen aan, en dus viel dit onderwerp buiten hun gedachtenkring. De biologen hadden het echter te druk met hun biologie om de vaklitteratuur van astronomen te lezen. En dus was het vreemd genoeg geen man van wetenschap, maar een schrijver, die van alle gewone mensen op aarde het eerst achter het feit kwam, dat de ondergang der aarde geen twee jaar ver weg was.
De schrijver had die dag een nieuw manuscript naar zijn uitgever gebracht, en had niet het voorschot gekregen waarop hij had aangedrongen. In plaats van in een restaurant te gaan eten kocht hij op weg naar de trein twee haringen, die de haringman in een net vetvrij papiertje pakte, met daaromheen een paar vellen steviger papier, opdat de schrijver geen vlekken aan zijn vingers of aan zijn pak zou krijgen. Letterkundigen plegen alles te lezen wat met letters bedrukt is, en toen de schrijver dus in de trein de haringen uitpakte, viel zijn oog toevallig op de korte aantekening van de beide astro-physici. Daar, aan de rand van een grote haringvlek, stond in doodnuchtere taal te lezen, dat de aarde binnen twee jaar ten dode was gedoemd.
Toen de schrijver zijn haringen en boterhammen op had, begon hij vagelijk over de notitie na te denken. Ineens, tot verwondering van zijn reisgenoten, knipte hij met zijn zakschaartje een stuk uit het vieze haringpapier, en wierp toen de rest uit het raam. De notitie zelf stopte hij in zijn portefeuille.
| |
| |
Waarom deed hij dat? Juist omdat hij geen specialist was. De materie van een schrijver is niet de astro-physica of de biologie, maar het heelal; ook al heeft in dit heelal de mensenwereld meestal zijn bijzondere belangstelling. Hij interesseert zich soms voor de mensen van vroeger, meestal voor de mensen van vandaag, ook soms voor de mensen van morgen. En de grootste schrijvers zien de mensen dan, niet alleen in hun verhouding tot elkaar, maar ook in hun verhouding tot het heelal. Schrijvers en filosofen behoren tot de weinige mensen op aarde, die een vonk hebben overgehouden van de universele geest.
Ook al is hun geest dikwijls beperkt van draagwijdte, en dat besefte de schrijver in de trein maar al te goed. Zijn eerste gedachte was: ‘We hebben dus nog twee jaar tot de aarde uit elkaar ploft. Wat gaan de mensen in die tijd doen, als het gevaar steeds dichterbij komt en op het laatst zienderogen op ons toe rent?’
Toen brak het zweet hem uit, niet van angst maar van opwinding. Er vlogen evenveel gedachten door zijn brein als atomen door een druppel kokend water. En vele van deze gedachten waren zó tegenstrijdig, dat hij besloot er met zijn vrienden over te spreken. Dat gebeurde nog diezelfde avond, in een artistenkroeg. Met zijn enthousiasme en ontroering stak hij vijf van zijn kameraden aan. Zij waren het er over eens, dat het onderwerp zeer de moeite waard was, en dat het onmiddellijk uitgewerkt moest worden, voor de komeet zichtbaar zou worden met het blote oog. Want zodra dat gebeurde, zouden zij zelf waarschijnlijk beïnvloed worden door massa-suggestie; en verder zouden de journalisten zich dan onmiddellijk van het onderwerp meester maken. Nu nog konden ze onbeïnvloed een beeld ontwerpen van het menselijk gedrag bij een naderende wereldcatastrophe.
Maar elk mens reageert anders. Daarom besloten zij, ook omdat de tijd die hun restte, kort was, deze roman der ondergaande mensheid gezamenlijk te schrijven. Zij spraken af om over drie maanden weer bij elkaar te komen om kennis te nemen van elkaars visioenen.
De eerste schrijver schilderde, hoe bij het naderen van de noodlottige komeet de mensheid bevangen werd door een geweldige verwarring. Vele millioenen die op de wereldhelft woonden, waar de komeet bij nacht kon worden waargenomen als een steeds groeiend dreigement, sloegen in paniek op de vlucht. Een nieuwe volksverhuizing begon. Grenzen, door inderhaast opgeroepen legers bemand, werden weggevaagd, omdat de radeloosheid der vluchtenden op de grensbewakers oversloeg.
Maar de wereldhelft waar de komeet onzichtbaar bleef, behield haar koelbloedigheid en stelde zich te weer. Zij zag de komeet niet, en weigerde dus geloof te slaan aan haar dreigende werkelijkheid. Toen de vluchtelingen opdrongen,
| |
| |
werden zij met wapengeweld teruggeworpen. Er brak een oorlog tussen de twee wereldhelften uit, en de aarde was reeds half verwoest toen de komeetinslag een einde maakte aan een strijdende mensheid, die in haar vernietigingswoede de hemelse vernietiging vergeten was.
De tweede schrijver had een dergelijk denkbeeld gehad, maar in een wrede variant voorkwam hij de oorlog. Toen de eerste tienduizenden vluchtelingen zich in veiligheid waanden omdat zij de komeet niet meer zagen, terwijl achter hen millioenen anderen opdrongen, veranderde de aardas van helling onder invloed van de aantrekking, die uitging van de naderende komeet. Door deze hemelse ironie achterhaalde de komeet de vluchtelingen in hun wijkplaatsen, en in dolle vlucht stroomden zij terug naar de streken vanwaar zij gekomen waren. Hun zieken en hun doden lieten zij achter in landen waar reeds hongersnood uitgebroken was door de ongewone samenstuwing van millioenen. Toen de mensheid onderging, leek zij op een wriemelende hoop mieren, die in paniek her en der rent, nadat een laars het mierennest uiteen heeft getrapt.
De derde schrijver, van nature pessimist, drukte zijn geloof uit, dat de mens alles eerder aanvaardt dan een ondraaglijke spanning. Eerst putte het moderne, ontwikkelde deel van de aardebevolking nog hoop uit zijn technisch kunnen en zijn geweldige, moderne bewapening, die de twee naijverige wereldhelften nog nimmer tegen elkaar hadden gebruikt, omdat zij bang waren voor de vernietigende kracht van een nieuwe oorlog. In plaats van vijanden werden zij bondgenoten. Hun geleerden en hun militaire leiders confereerden dag en nacht. Toen deze conferenties voortduurden zonder zichtbaar besluit, bestormden angstige volksmenigten de regeringsgebouwen. Om de menigten voldoening te verschaffen, kwam eerst de luchtdoelartillerie van alle landen in actie. Alle jarenlang opgespaarde raketten werden afgevuurd op de supreem onverschillige komeet. Er werden electrische krachtvelden aangelegd in de hoogste luchtlagen, en met een grote internationale pers- en radiocampagne trachtten de machthebbers de mensen ervan te overtuigen, dat deze elastische electrische matras de komeet zou terugkaatsen. Maar elke eindexamencandidaat van de middelbare school kon gemakkelijk uitrekenen, dat dit, gegeven de nauwkeurig bekende massa van de komeetkop, zo'n baarlijke nonsens was, dat alleen politici een dergelijk lapmiddel serieus konden aanraden. Daarop werden twee interplanetaire raketten, die sinds lang op stapel stonden in de twee wereldhelften, in grote haast voltooid, omdat men nu plotseling kon beschikken over elkanders kennis. Toen zij zonder enig zichtbaar resultaat op de komeet waren afgevuurd, moesten de regeringen toegeven, dat alle beschikbare middelen waren uitgeput. Een korte revolutie, waarin allereerst de geleerden werden gelyncht, sloeg over in een
| |
| |
wanhoopsepidemie van zelfmoorden. In één volk, dat toch reeds geestelijk ontworteld was onder invloed van een ontzielend materialisme, verzetten millioenen zich tegen het noodlot des hemels, en zij gaven er de voorkeur aan te sterven door eigen hand. De bommen, voor de vijand bestemd, werden op verzoek van het volk zelf uit de ondergrondse arsenalen opgediept, en piloten die de plechtige eed aflegden na het afwerpen der bommen in zee te springen, kozen het luchtruim. Toen de komeet insloeg, was het op een deels reeds ontvolkte aarde, waar niet genoeg levenden waren overgebleven, om de doden te begraven.
De vierde schrijver voerde zijn lezers terug naar de tijden van Nero en Caligula. Een ten dode gedoemde mensheid leefde zich voor de laatste maal uit in feesten, die bij het naderen van de komeet de omvang aannamen van orgieën. Alle uitspattingen waren opeens geoorloofd. Deugd en ondeugd verwisselden van plaats. Alle zedelijkheid bleek huichelarij geweest te zijn. Toen de komeet insloeg trof zij niet de aarde, maar Sodom en Gomorrha.
De vijfde schrijver was van het tegendeel overtuigd. Onder de invloed van het hemelse dreigement veroverde het mystieke Oosten het materialistische Westen, dat zijn godsdienst nu zag voor wat het geweest was: gewoontegodsdienst. Een machtige religieuze beweging omgolfde de aardbol. Weliswaar waren er twee richtingen. De ene verkondigde, tegen beter weten in, dat het dreigement des hemels afgewend kon worden door de kracht der ziel, door gebed, door berouwvolle bekentenis van zonden. De aanhangers van de tweede richting waren er van overtuigd, dat Gods lankmoedigheid met de zondige wereld voorgoed was uitgeput, en dat niets de gerechte straf kon afweren, die zij door eigen schuld had verdiend. De vertegenwoordigers van beide richtingen bleven lang in heftig dispuut, maar toen de komeet eindelijk insloeg, was het op een biddende aarde.
De zesde schrijver had, tot verwondering van zijn vrienden, geen manuscript bij zich. En hun verwondering werd aanvankelijk nog groter, toen hij verklaarde, dat hij zijn opvatting over het gedrag der mensheid bij het naderend wereldeinde in een paar zinnen kon samenvatten. ‘De mensheid doet niets’, zei hij met een ironische glimlach. ‘Zij blijft eenvoudig voortleven zoals zij altijd geleefd heeft. Een deel der mensen gelooft niet aan een wereldeinde, want dat is haar al zo dikwijls voorspeld en het is nooit gekomen. Anderen weer wachten eenvoudig af, in een volslagen apathie, want zij beseffen, dat er geen verweer mogelijk is tegen de wetten van het heelal. Zij doen het enige, wat zij kunnen doen: zij doen alsof ze de komeet niet zien. En zij hebben één troost: hun dood zal ieders dood zijn.’
De collega, die voor hem de godsdienstige herleving beschreven had, protesteerde met enige warmte. Maar de laatste schrijver ging door: ‘De mensheid putte
| |
| |
een rustige gelatenheid uit haar gemeenschappelijke dood. Ieder wist, dat er nergens een schuilplaats was. De geleerden hadden niet alleen bewezen, dat het vloeibaar binnenste der aarde naar buiten zou komen barsten, zodat men de keus had tussen levend verschroeid worden of de verdrinkingsdood in de kokende vloedgolf der oceanen. Zij hadden bovendien bewezen, dat het inslaan van de komeetkop, die iets kleiner was dan de aarde zelf, een zekere dood betekende door radio-actieve straling. Sinds lange jaren hadden de mensen een blindelings vertrouwen in de specialisten. Zij leefden bij millioenen in gemeenschappen, die zo reddeloos afhankelijk waren van hooggespecialiseerde techniek, dat zij zich toch reeds als het ware op leven en dood aan de specialisten hadden uitgeleverd. En dit keer, in dit bijzondere geval, waren de specialisten het zonder uitzondering met elkander eens, iets, dat nog nooit was voorgekomen. Dus berustte de mensheid gelaten in hun gemeenschappelijk oordeel.
Maar dit schildert enkel hun verstandelijke overwegingen. Toen ik daarnet zei, dat de mensen één grote troost hadden, namelijk dat hun eigen dood ieders dood betekende, heeft een collega geprotesteerd. Maar laten we ons voor ogen houden over welke mensheid het gaat. Niet over de vrome Europese mensheid van het jaar 999, die met het jaar 1000 de ondergang der wereld verwachtte. Niet over de mensheid van het jaar 1900 aan de oeverstaten van de Atlantische Oceaan. Want dat was de tijd, toen millioenen en millioenen mensen vochten om het lot van één enkel mens. Hij heette Dreyfus en hij was niet eens ter dood veroordeeld, maar enkel onschuldig in de verbanning gezonden! Dat was de tijd, toen een schrijver, Zola, een schrijver zoals wij, met zijn pen een vals gerechtelijk vonnis kon doorboren, in waarheid uitgesproken door de Generale Staf van een groot leger. Maar om deze mensheid gaat het niet, en evenmin zelfs om de mensheid, die tussen de twee wereldoorlogen te hoop liep om twee Italiaanse fruitventers, Sacco en Vanzetti, te redden van de electrische stoel.
Want die mensheid bestaat niet meer. Wij hebben te doen met een heel andere mensheid: die van vandaag. Zij bewoont dezelfde wereld, maar die wereld heeft geen wereldgeweten meer. Dat wereldgeweten stierf in de jaren tussen 1940 en 1946. Het werd kapotgescheurd door prikkeldraad in de concentratiekampen, dag en nacht, tien millioen maal. Het stierf millioenen malen in de gebombardeerde steden, waar mensen door de hitte van de brandhaard levend geroosterd werden in diepe schuilkelders. De hoogvliegende bommenwerpers van Wereldoorlog II voegden aan de oorlog hetzelfde laaghartige element toe als de gasdouches in de concentratiekampen: een laffe gemeenheid, die een volledige minachting betekende voor de mens als menselijk wezen.
Daardoor werd Hiroshima mogelijk. De kinderen en kleinkinderen van de
| |
| |
mensen die voor Dreyfus en Sacco en Vanzetti hadden gevochten, vermoordden zonder waarschuwing twee honderd duizend menselijke wezens met een vuistvol erts. Hoevelen waren daar niet heimelijk trots op, ondanks hun instinctieve schrik? De mensen hadden geen achting meer voor de mensen.
Een groot rijk bedreigde drie jaar lang een ander groot rijk met de bommen van Hiroshima; dat was de tijd van vrede door vrees, waarin millioenen zich verheugden. En het bedreigde rijk sleurde tienduizenden dwangarbeiders naar zijn uraniummijnen, om daar zo snel mogelijk het erts te winnen voor een eigen helse bom. Sindsdien hebben de regeringen van twee machtige statenblokken de massamoord op onschuldigen aanvaard als wettig oorlogsmiddel. Maar dat is niet het ergste; het ergste is, dat de volken er niet tegen hebben geprotesteerd. Want wat betekende deze laffe gelatenheid? Zij betekende, dat de erkenning der menselijke waardigheid op een groot deel der wereld officieel was afgeschaft. Dit stond niet met zoveel woorden in de staatsbladen. Neen, het stond in de harten en op de voorhoofden geschreven. Voortaan droegen Oost en West beide het Kaïnsteken: ben ik mijns broeders hoeder? En dit was het begin van de laatste morele afbraak: de mensheid begon ook het geloof in zichzelf te verliezen en het geloof in eigen kracht. Want wie het geloof in zijn medemens verliest, die verliest zijn eigen ziel.
Toen kwam de laatste ontwikkeling. De mens bouwde wapens, wier enkele beproeving reeds een begin van vergiftiging betekende van de atmosfeer der gehele aarde. Weerklonk toen de machtige, hartstochtelijke stem van het wereldgeweten? Wat dood is, kan niet spreken; en het enige geluid dat op te vangen viel, was de benauwde piepstem van enkelingen, die bevreesd waren voor zichzelf. Maar de menigten zwegen, in doffe onverschilligheid. Zij leken sprekend op de proefdieren, die in 1946, bij de grote atoombomproef, die de codenaam “Kruispunt” droeg, aan de dekken der oude oorlogsschepen vastgeketend stonden, die gemeerd waren in de lagune van Bikini. Boven die lagune zou de bom ontploffen. Maar de varkens slobberden in hun troggen en de geiten vraten hun hooi in stomme, gezapige rust, want zij wisten niet wat hen wachtte. Daarom is de mensheid van vandaag ook juist dommer dan de dieren van toen. Want de mensen weten, dat een nieuwe oorlog, met de nieuwe bommen van nu, op de aardbol slechts flarden en resten van volken over zal laten, die wellicht leven blijven, maar dan onvermijdelijk de doem der degeneratie in zich dragen. Maar wat doet deze mensheid tegenover dit gevaar?
Niets. Zij is willoos. Zij wacht af. De mens heeft de achting voor zijn medemens verloren en daardoor ook zijn geloof in zichzelf.
De wereld wordt vandaag bedreigd door een gevaar, even groot als dat van de
| |
| |
naderende komeet, in het verhaal dat vijf van ons schreven. Ik schreef het niet, want de mensheid schrijft het voor mij. Zij leeft rustig door, alsof er niets aan de hand is; en zo er bij een mens een angstgedachte opkomt over zijn eigen dood, dan troost hij zich met het vooruitzicht op andermans dood.
En dat, terwijl de komeet geen hemellichaam is, zoals in ons verhaal, geen vernietigingskracht, die zich voortbeweegt volgens bovenmenselijke wetten! Neen, deze komeet is door de mens zelf gemaakt, en zijn naam is Legio. Het zijn de duizend hellebommen, die weldra opgeborgen zullen liggen in hun neutronvrije loden kelders.
Gij werpt mij tegen, dat verhaal en werkelijkheid één groot verschil tonen. De mensheid in Uw verhalen zag de komeet, met eigen ogen, elke nacht: een doodsteken dat niet kon worden misverstaan. En de mensheid van vandaag ziet niets, zoals hij zegt. Vandaar haar onverschilligheid; want de mens is nu eenmaal zo, dat hij alleen gelooft wat hij zelf ziet.
De mensheid verlangt dus een zichtbaar teken. De mensen hebben van hun profeten altijd mirakelen geëist; vandaar, dat er zoveel profeten vermoord zijn - zelfs profeten, die wonderen deden. Maar het teken, dat zij nu eist, zal zij niet met handengeklap kunnen begroeten. Als haar ditmaal de ogen opengaan, dan gaan zij tegelijk voor eeuwig toe. Als een H-bom op een dichtbevolkte wereldstad valt, dan zullen tien millioen mensen niet weten, waardoor zij zijn getroffen. Dat zeggen de specialisten, die de bom hebben beproefd; en niemand durft hen tegenspreken, want er is geen tegenspraak mogelijk. Zij zullen een licht zien. Het licht, dat de moderne Prometheus, de mens van vandaag, in gedachteloze verwatenheid uit de hemel heeft gestolen. En tegelijk dat zij zien, zullen zij niet meer zien.
Maar is er niet reeds een teken, dat schaamte onder de mensheid zou moeten verwekken, een schaamte zo rood, dat zij als een opgaande zon nieuwe warmte zou moeten schenken aan de ijskoude harten? De helbom doodde immers reeds een mens, die zich op 150 km bevond van de haard der ontploffing? Een simpele Japanse visser werd bedwarreld met witte as; maanden later stierf hij in een hospitaal aan de verrotting van zijn beendermerg, terwijl tien doktoren hem hadden bijgestaan met de meest moderne hulpmiddelen. Maar aan dit teken slaat de mensheid geen geloof; want zij is niet meer de mensheid van 1900, die Dreyfus terughaalde uit het Duivelseiland. Sindsdien hebben wij een halve eeuw vooruitgang achter ons. Wie bekommert zich heden om het armetierige sterven van een Japanse visser met een onuitsprekelijke naam?
En daarom juist heeft de mensheid de zelfmoord gekozen; want met de eerbied voor het leven heeft zij de wil verloren om het leven op aarde voort te zetten tot
| |
| |
in lengte van dagen. Want de eerbied voor het leven kan niet bestaan zonder eerbied voor het leven van de enkele mens. Wie het teken niet gelooft, dat op de muur van de zonnige ziekenkamer geworpen werd door de slinkende schaduw van de Japanse visser, wiens vergiftigd bloed steeds dunner vloeide in een vermagerend lichaam, die zal aan zijn ongeloof sterven. Sterven uit gemakzucht. Want de zelfmoord, die de mensheid vandaag gekozen schijnt te hebben, is zelfs geen zelfmoord meer.
Ik ben overtuigd, dat men de zelfmoord altijd verkeerd heeft begrepen. Voor een zelfmoord is moed nodig. Zelfmoord vereist een wilsdaad. Er is moed voor nodig om het hoofd in de zelfgedraaide strop te steken en het bankje weg te schoppen met voeten, die nog net leven. Er is een wilsdaad voor nodig om de sprong te doen onder de raderen van de naderbijrazende trein. Een mens heeft moed nodig om niet van bed op te springen en de gaskraan dicht te draaien, maar gelaten te blijven liggen met bonzend hart. Dat deze moed euvelmoed is, komt er in dit verband niet op aan; ook euvelmoed is moed.
Maar deze moed, of euvelmoed, heeft de huidige mensheid niet nodig. Zij hoeft de revolver niet eens te laden, en zij hoeft evenmin de vinger aan de trekker te zetten. De revolver is reeds geladen, en de trekker zal worden overgehaald door een der gespecialiseerde massamoordenaars aan wie de mensheid haar leven en toekomst in handen heeft gegeven.
Voor menig zelfmoordenaar schijnt zelfmoord de enige, moeilijke uitweg. Maar voor de mensheid van vandaag is de zelfmoord juist de gemakkelijkste uitweg. Want zij hoeft niets te doen, behalve werkeloos wachten. En het schijnt wel, dat zij juist daarom deze uitweg koos.
Gij maakt mij opmerkzaam, dat ‘gespecialiseerde massamoordenaars’ een harde, wrede term is, en bovendien onverdiend: want er is nog niets, of zo goed als niets gebeurd. Maar toch veroordeel ik er slechts ons zelf mee; want wij zelf, die de specialisten hun gang laten gaan, zijn de ongespecialiseerde massa moordenaars. Wij laten anderen het kwaad begaan, voor ons en namens onszelf, en wassen onze handen in onschuld. Wij laten ook andere mensen goed zijn, voor ons en namens ons, en vereren hen dan. Dat is helaas de verklaring voor een deel van de geestdrift, waarmee een man als Albert Schweitzer wordt gevierd. Hij is goed voor arme negers in het Afrikaanse oerwoud, namens ons en voor ons, en wij zijn van de last af.
Want wij ontwijken voortdurend en hardnekkig één keuze: de eigen, zelfstandige keuze tussen goed en kwaad. In Juni 1947 kwam de Atoomcommissie der Verenigde Volken bijeen, onder voorzitterschap van Bernhard M. Baruch. Hij opende de eerste vergadering met woorden, die insloegen als een bliksem: “Wij
| |
| |
bevinden ons hier, om te kiezen tussen leven en dood.” De conferentie mislukte, want er viel niets te kiezen; de volken kozen niet mee. En daarom bleven de politici twisten. De politici, die straks, wanneer het te laat is, door de volken beschuldigd zullen worden van oorlogszuchtige daden.
Ik heb voor politici nimmer de verering kunnen opbrengen welke de massa hen toedraagt. Zelfs diegenen onder hen, die gezond in de politieke arena komen, worden meestal aangetast door de beroepsziekte: de machtswellust. Daarnaast zijn zij de slachtoffers van een afstompende routine-arbeid. Zij leven als de muizen op een rommelzolder: knibbelknabbelend aan papier. In de democratieën zijn zij partijvertegenwoordigers; de verkalking van het begripsvermogen, die het gevolg is van de partijschap, maakt hun een brede blik op andere volken dikwijls onmogelijk. In de dictaturen leven zij in angst en wantrouwen, en die nemen zij met zich mee in hun conferentiekoffer, samen met de pyjama en de tandenborstel. Hoe zouden zulke mensen elkaar kunnen begrijpen? Daarnaast staan zij onder de invloed van machtige raadgevers: de schijnbaar onuitroeibare kaste der beroepsmilitairen. Deze mensen hebben bij een werkelijke vrede alles te verliezen en niets te winnen. Maar indien deze lieden hun gang kunnen gaan, dan is dit in de eerste plaats de schuld der volken, die niet nauwlettend genoeg op hen toezien, en die zich klakkeloos hebben laten overtuigen, dat een volk zonder gewapende macht niet leven kan. Het gevolg is, dat zij tot hun ontsteltenis deze gewapende macht van jaar tot jaar, van oorlog tot oorlog, zien groeien, tot het een boom is, die de bodem van de volkstuin leegzuigt en de bloemen laat verkommeren in haar schaduw.
Clemenceau zei, dat de oorlog een te ernstige zaak is om aan militairen toe te vertrouwen. Maar heden is oorlog een te dodelijke zaak geworden om aan politici en hoge regeringsbeambten toe te vertrouwen. Aan wie dan wel? Aan niemand. De moderne wetenschap heeft de oorlog absurd gemaakt. Maar de oorlog zal niet ophouden, voordat de volken, die uit mensen bestaan, de keuze doen tussen goed en kwaad, elk voor zich: voordat elk probeert een Schweitzer te zijn, werkend in het oerwoud van zijn eigen kwade driften. Want alleen op die manier kunnen wij het vertrouwen in onze eigen innerlijke kracht herstellen, en daarmee de eerbied voor de medemens. Verstandelijke overtuiging dat wij bezig zijn wereld en mensdom ten onder te laten gaan is veel; maar het is niet genoeg.
De geschiedenis der mensheid is gelijk een Shakespeareaans drama; de meeste doden vallen in de vijfde acte. En vandaag speelt de mensheid een laatste bedrijf. Wij staan vlak voor het dramatisch hoogtepunt. Wij zijn Hamlets, die de keuze zo lang mogelijk ontwijken; maar heden wordt de keuze ons opgedrongen in zijn meest dramatische vorm. Voor het eerst sinds het bestaan der mensheid
| |
| |
hebben mensen een ontdekking gedaan, die hun een oneindige macht verleent, ten goede en ten kwade. Die twee kunnen niet naast elkaar bestaan. Daarom moeten wij kiezen, tussen goed en kwaad, tussen leven en dood. Wij kunnen enkel voortleven op aarde, als wij dit kwade ten offer brengen aan het goede. Maar dit feit van kiezen vraagt een ontzaglijke wilsdaad. En die wil kunnen wij enkel opbrengen, wanneer wij eerst in ons zelf dezelfde keuze doen: tussen goed en kwaad. En als ik zeg: wij, dan bedoel ik niet de machthebbers in Londen, Moskou, Peking en Washington, maar ik bedoel ONS, die hier bij elkaar zitten, ik bedoel U, ik bedoel IK.
En voor die keuze rest weinig tijd, want het internationale vernietigingsplan, dat ganse landen omvat, staat tot in de kleinste kleinigheden vast. Tamerlan en Attila, Dzjenghis Khan, Alexander de Grote en Napoleon hebben de wereld niet ten onder kunnen brengen. Maar wat de grootste veldheren en vernielers der geschiedenis niet vermocht hebben gedurende vele tientallen jaren met millioenen mannen en paarden, dat kunnen vandaag een paar groepen bommenwerpers klaarspelen binnen 24 uur.
De diepte van de nacht heeft ons gesprek beslopen. Maar die nachtdiepte is meer dan enkel een donkere mantel, waarin een slapend volk zich hult. Wanneer wij schrijvers, vanaf een toren of vanaf een heuveltop een slapende stad zien, dan denken we aan de mensen onder de zwijgende daken: aan de argeloze dromers, de zieken, de liefdesparen, de slaapwandelaars, de late fuivers, de nachtwakers; aan de droomloos slapenden.
Maar er zijn vandaag andere nachtwandelaars, die er op getraind zijn dat hun blik niet verder kan gaan dan de daken. Het zijn de bemanningen der grote intercontinentale bommenwerpers. Sinds jaren reeds, in volle vrede, besluipen zij elke nacht een ander denkbeeldig doel. Vanaf tien, twaalf, vijftien duizend meter hoogte zien zij dat doel door stormen en wolken en duisternis heen, ook al brandt in de stad geen enkel licht. Hun vliegtuig zendt radiostralen uit, en die stralen, teruggekaatst door elk metalen voorwerp in de stad, verschijnen op het radarscherm als lichtvlekken van verschillende omvang en gestalte. Elke stad op aarde heeft metalen daken en metaalmassa's van fabrieken. Aldus herkennen de piloten van naijverige landen elkaars steden dwars door de nachtwolken heen. Op het radarscherm staan een punt en een paar lijnen. Wanneer die een bepaald patroon met elkaar vormen, dan is de bommenwerper in een dusdanige positie, dat een op dat ogenblik losgelaten bom het middelpunt treft, dat aangeduid wordt met de term: “Grond Nul”. Vanuit Grond Nul verspreiden de schokgolf, hittegolf en stralingsgolf zich cirkelvormig tot voorbij de verste buitenwijken. Enige minuten later zijn er geen daken meer, de bommenwerper-
| |
| |
is reeds ver weg, en in het operatiecentrum wordt rond het doel een cirkel getrokken, eveneens in de vorm van een grote Nul. En de dood van de mensen, die de stad bewoonden, is slechts het bijproduct van haar onpersoonlijke, wetenschappelijke vernietiging.
Om dit doel te bereiken moeten de vliegtuigbemanningen bestaan uit machines binnen een machine. Laat ik U voorlezen hoe die mannen worden uitgezocht.’ Hij haalde een dikke portefeuille te voorschijn, die weinig muntbiljetten bevatte en vele knipsels. ‘Geleerden, die gewend zijn om de vreemde facetten van de menselijke persoonlijkheid te ontleden, onderzoeken de bommenwerperploegen. Bluffers kan men niet gebruiken, maar evenmin al te rustige en in zichzelf gekeerde types. De eersten raken waarschijnlijk in een crisis hun zelfbeheersing kwijt; de laatsten zouden na zielsonderzoek, tijdens de laatste minuten voor het bombardement kunnen ontdekken, dat zij hun taak uit humanitaire redenen niet zouden kunnen volvoeren. Een luchtbombardement is een koud, onpersoonlijk iets, en de geschiktste types daarvoor zijn diegenen, die machinaal werken, met snelle zekerheid, ongehinderd door gevoelens, hetzij vrees voor hun eigen veiligheid, of medelijden voor degenen op wie de bom valt.’
En zij, die na deze selectie overblijven, en dat zijn er duizenden, volvoeren elke week hun lange afstandsvluchten, om zich te oefenen in wat het blad noemt: ‘het spannend en plechtig ritueel van de bomafworp’.
Dit stond niet gedrukt in een militair orgaan, maar in een familieblad, dat op Oudejaarsdag 1950 in Amerika in alle kiosken te koop lag. Het heeft een oplage
| |
| |
van vier millioen exemplaren. En laten wij geen illusies koesteren, dat het aan de andere kant der aarde anders zou zijn. Daar drukt men het niet in familiebladen, maar men drukt het de bommenwerperploegen op het hart.
Welk een kapitaal aan vernuft, mankracht en geld is sindsdien in deze Naamloze Vennootschappen voor Onpersoonlijke Vernietiging gestoken, waarvan elk belastingbetalend burger aandeelhouder en zorgeloos slapend vennoot is!’ Weer haalde hij een paar knipsels te voorschijn. ‘De Amerikaanse jager van Wereldoorlog II, de P-51, kostte 50.000 dollar, en daar zat voor ongeveer 700 dollar ingenieurswerk in. Maar de nieuwste jager, de F-86, is een electronische machine, die 7000 meter electrische draad bevat; voor de bouw waren 5000 werktekeningen nodig, waaraan tekenaars en ingenieurs 800.000 man-uren besteedden. Wanneer de beide piloten met dit vliegtuig de lucht doorklieven, sneller dan het geluid, met een snelheid die hen in elke bocht bewusteloos dreigt te maken, dan vliegen zij met een kapitaal van driekwart millioen dollar, ongerekend wat er in de twee menselijke machines zelf belegd is.
Want de mannen, die vandaag de laatste nacht der grote wereldsteden voorbereiden, zijn al 10 jaar in training. Zij bezitten minstens de ervaring van 3000 vlieguren. Het Vliegende Fort van Wereldoorlog II, de B-17, kostte een kwart millioen dollar, en werd bediend door 10 man. De verbeterde uitgave, de B-29, die de atoombom naar Hiroshima bracht, kostte driekwart millioen dollar. Vandaag bestaat de nachtvloot der vernietiging gedeeltelijk uit B-36 bommenwerpers, die 15 man bergen en 3½ millioen dollar kostten.
Maar reeds vliegt de nieuwste aanwinst, de B-47. Wanneer de beide piloten en de waarnemer de lucht ingaan met een helbom aan boord, dan zijn zij, vliegtuig en bom samen drie slagkruisers waard. Hun hooggetrainde hersens zijn levende rekenmachines; hun lichamen zijn enkel de zwakke steigers waarop de rekenmachine rust. In een scherpe bocht, die met een snelheid van 1000 k.m. per uur genomen wordt, of aan het eind van een steile duikvlucht, trekt een kracht, vijfmaal zo groot als de zwaartekracht, hun lichaam uit elkaar. Zij zitten in anti-zwaartekrachtpakken geregen, met rubberblazen op hun maag en dijen, die het weggezogen bloed terugpersen naar hart en hersens. In wetenschappelijke martelkamers worden zij vastgeketend aan electronische instrumenten, om hun weerstand te meten tegen de lichtflits der grote ontploffing, tegen schroeiende hitte, tegen electrische schokken. Zij worden ingespoten met een middel, dat kunstmatig de vermoeidheid door overspanning opwekt, waarna electronische instrumenten meten, op welk ogenblik zij dan hun zin voor tijd en plaats kwijtraken.
Zo leven de ridders van de laatste nacht: als menselijk toebehoor bij
| |
[pagina 136-137]
[p. 136-137] | |
| |
| |
registratie-instrumenten en vernietigingsmachines. En hoe antwoordt de andere kant van de aardbol? Niet alleen met dergelijke bommenwerpers, maar ook met intercontinentale raketten, die door radar worden bestuurd, en wier kop uit een A-bom of H-bom bestaat en uit een apparaat, dat het ogenblik der ontploffing bepaalt op instructie van een electronische rekenmachine. In een half uur tijd doorklieven zij de afstand tussen Siberië en New York, in een triomfboog, die tot in de nok van de hemel reikt en dan de hel op aarde brengt.
Ziedaar de vernietigingsapparaten, die de beide wereldhelften voor elkaar hebben klaargemaakt. Zij hebben milliarden opgeslokt, en leiden nu een zelfstandig, spookachtig leven. En dit alles, o opperste ironie, terwille van een veiligheid en een bescherming, die thans onveiligheid blijkt te zijn. Want de aanvaller doodt op de duur zichzelf; de verdediger desgelijks - en samen vermoorden zij de mensheid.
Maar nog sluipt dit gevaar als een Golem door de nacht. Ook door deze nacht. En wie zal het tegenhouden?’
Hij stond op, en wierp met een ruk de zware gordijnen open van de kamer, waarin zij bij elkaar gekomen waren. Zij uitten een kreet. Want de nacht was voorbij; het morgenlicht scheen over de daken. De stad werd reeds beschenen door de pasgeboren, oneindig zuivere helderheid, die late feestgangers met stomheid slaat, en straatlantaarns belachelijk maakt. In de kristallen voormorgen leek hun glans even zwak als de kwade glimmer van het menselijk vernietigingsvernuft in de eeuwigheid.
‘Ik heb U bedrogen, mijn vrienden’, zei de schrijver. ‘Het wereldgeweten is niet dood. Het leeft, omdat wij nog leven. Nog is de aarde niet vergaan, en de zonsopgang wordt schoner dan ooit. Maar laat voortaan elke zonsopgang ons manen, dat, wat daarginds, vele millioenen kilometers ver, gloeiende, heerlijke werkelijkheid is, vernietigende werkelijkheid kan worden op aarde. Op elke plek der aarde; ook hier in deze stad. En ik vraag U nogmaals: wie houdt de Golem tegen? Wie stuit de helbom bij het begin van haar baan? Wie belet de kwade zonsopgang, door mensen gemaakt?’
‘Wie anders dan wij?’, zei de jongste der schrijvers, bijna achteloos. ‘Wat mensen doen, kunnen mensen ongedaan maken. Er is nog altijd de vingerdruk van een mens nodig, om de vernietigingsmachine in werking te stellen. De helbom ontbrandt niet boven steden, voor een kleine groep mensen eerst het wilsbesluit neemt, dat zij zeggen te ontlenen aan de wil van hun volk. Het zal een strijd worden van wil tegen wil; want wij willen niet, dat dit gebeuren gaat. Want is de aarde niet schoon? Is het niet de moeite waard, om voor haar behoud te strijden? Niet met wapenen, maar met de wil van onze ziel? En schuilt
| |
| |
| |
| |
er niet ergens nog goedheid in de mens? Is het geen vreugde om te strijden voor het behoud der mensheid?/rs
‘En als de mensheid onverschillig blijft; als zij niet wil zoals wij? Of een andere mogelijkheid: dat de ene wereldhelft meedoet, maar de andere niet? Wat dan?’, wierp de ironicus tegen, die de zelfmoord der mensheid beschreven had.
‘Dan nog moeten wij strijden voor aller behoud’, zei de oudste. ‘Om der wille van de rust van ons eigen geweten, dat ons van nu af geen rust laat.’
Een van hen had een auto, en zij reden de stad uit, de wijde hemel tegemoet, die zich op haar eeuwigheid bezon, peinzend boven het ontwakende land. Op een straathoek liep een kind te fluiten. Zij juichten en het kind lachte terug. Eenmaal buiten reden zij sneller, en toen de zon achter hen opging, met een blikseming in verre ruiten, wisten zij, dat zij zich in het hemelsblauwe wonder stortten, dat leven heet. Het was lente en kalveren en veulens sprongen rechtstandig de lucht in. Zij kwamen bij een boomgaard, hielden stil en streelden de witte bloesems, die over het hek heen op de weg hingen. Zij stopten bij een boerderij en dronken uit een tinnen lepel de schuimende melk, warm van de uier der lodderogende koeien. En die morgen was het geen gewone melk voor hen; het was de melk der zon. Zij snoven de geur van de mest, die op een akker werd gespreid. Het zonbeschenen gras had de stikstof opgenomen uit de doorwarmde lucht; nu gaven koeien en paarden, die het gras hadden gegeten, de stikstof terug aan de aarde, opdat zij vruchtbaar zou blijven in het nieuwe oogstjaar. Het was een van de vele mystieke kringlopen van het leven op aarde; en zij verheugden zich, ook al wisten zij, dat de mens thans begonnen was die kringloop te vergiftigen met de neutronen van zijn H-bom.
‘Maar de mens kan toch niet zo dwaas blijven, als hij eenmaal ziet en begrijpt hoe wonderbaarlijk de levende machine werkt, die aarde heet en zonnestelsel?’, zei de jongste der dichters. ‘Zie de wolken daarginds, die ons het water uit de zee komen brengen voor onze dorst, maar dan ontdaan van het zout. Hoor het zingen der vogels en het ruisen van de blaren; luister naar het wijze brommen van de bijen, die de bloesems bevruchten met buiken, geel van het stuifmeel. Is dat niet schoner dan het kwaadaardig geknal van een straaljager?’ Hij zweeg, want totdat de moordenaar der gemoedsrust verdwenen was, konden zij elkaar toch niet verstaan.
Toen keek hij zijn vrienden aan en zei: ‘Als wij voor het behoud van het leven willen strijden, hebben wij geen dag te verliezen. Laten wij alles laten liggen, waaraan wij bezig zijn. Laten wij op reis gaan, elk naar een andere windstreek; en laten wij over een maand weer bij elkaar komen om elkaar te vertellen hoe schoon de aarde is.’
| |
| |
|
|