| |
| |
| |
| |
David tegen Goliath
Intussen was het verlossende woord echter reeds gesproken door één man. Nogmaals zou een in haar haast verblinde wereld, op massale wijze georganiseerd, de kracht ervaren die uitgaat van een diep overtuigde persoonlijkheid. Wat men in de Sowjet-Unie dacht en voelde, bleef helaas onbekend. Maar in de vrije wereld slaagde één man er in, de machtige Verenigde Staten en de Sowjet-Unie aan hun verantwoordelijkheid vast te nagelen.
Op 15 November 1954 stelde de jonge Franse atoomgeleerde Charles-Noël Martin onder de auspiciën van de Nobelprijswinnaar Prins de Broglie, de Franse Academie van Wetenschappen op de hoogte van een rapport, getiteld ‘Over de cumulatieve uitwerking van hydrogeen-ontploffingen op het oppervlak van de aardbol.’ Martin werkte dit korte, geleerde rapport uit tot een populair-wetenschappelijk boek: ‘Heeft het uur H voor de mensheid geslagen?’, dat in Februari 1955 verscheen met een voorwoord van Albert Einstein. Het slot van dit voorwoord is reeds duidelijk genoeg: ‘Onze wereld wordt bedreigd door een crisis, waarvan de omvang schijnt te ontsnappen aan hen, die de macht hebben om de grote beslissingen te nemen ten goede of ten kwade. De ontketende atoomkracht heeft alles veranderd, behalve onze manier van denken, en daardoor glijden wij af in de richting van een ongekende ramp.’
Charles-Noël Martin bewijst deze woorden in een boek, dat diep doordrenkt is met eerbied voor de geheimen der schepping. Niet voor niets koos hij als motto een gezegde van de 15e eeuwse alchemist Nikolaas Valois: ‘Als men de zuiverheid des harten verliest, dan verliest men de wetenschap’. Martins uitgangspunt is even gezond als eerbiedig. Hij beschouwt de schepping als één geheel, van een zodanige ingewikkeldheid, dat het huidige menselijke begripsvermogen dit geheel niet kan overzien. In zijn voorwoord zegt hij: ‘Het leven ontwikkelt zich in een ruimte die onderworpen is aan een aantal onderling onontwarbare invloeden, die voortdurend op elkaar inwerken. Zelfs de kleinste verandering
| |
| |
van welke van deze factoren ook heeft haar weerslag op de andere, en voert tot wereldwijde wijzigingen. Maar van het biologisch evenwicht op de wereld weten wij niets, van het natuurkundig evenwicht zo goed als niets... Wij spelen dus met het onbekende en trekken een wissel op toekomstige geslachten.’ Martin stelt dan, dat de ontploffing in 2 jaar tijd van ongeveer 10 H-bommen, elk gelijk aan 1000 tot 2500 A-bommen van het Hiroshima-type, een verstorende uitwerking moet hebben op de natuurlijke levensomstandigheden. Als eerste gevolg der explosies stelt hij vast, dat er in de dampkring grote hoeveelheden salpeterzuur (HNO3) worden gevormd. Dit brengt over grote gebieden het gevaar van regenverzuring met zich mee. De hoeveelheid zuur in het regenwater is aan zeer nauwe grenzen gebonden. Verhoging van het zuurgehalte kan een zeer nadelige invloed hebben op de gehele plantengroei. Daarnaast kan het salpeterzuur de bodembacteriën doden, die onontbeerlijk zijn voor de stikstofkringloop, die een levensvoorwaarde is voor alle plantengroei.
Wanneer een H-bom op de grond ontploft (en dat was bij enige proeven het geval), dan wordt een milliard ton verpulverd materiaal uit de aardkorst de hoogste dampkringlagen ingeslingerd, waar het jarenlang radio-actief blijft rondzweven. Het eerste verrassende gevolg is, volgens Martin, een wijziging in de electriciteit van de dampkring, met als gevolg plaatselijke ontladingen en onbekende lichtverschijnselen. Martin acht het zeer waarschijnlijk, dat dit de oorzaak is der ‘Vliegende Schotels’. Daarnaast tempert een grote hoeveelheid stof in de atmosfeer de zonnestraling; elk stofje werkt bovendien als een kern, waaromheen waterdamp zich verdicht. Volgens Martin moet dus een tweede gevolg der explosies, en des te sterker indien zij worden voortgezet, klimaatsverandering zijn. Minder zon en daardoor daling van de gemiddelde temperatuur; meer regen en dan stortregen, gevolgd door overstromingen, en juist grotere droogte in andere streken. Deze ontwikkeling brengt tevens een verandering in de heersende winden met zich mee, en stormen.
Martin geeft geen voorbeelden uit het jongste verleden; daarvoor acht hij blijkbaar de tijd van observatie te kort en de gegevens te weinig talrijk, omdat de meteorologische instituten in dit opzicht niet medewerken. Hij constateert enkel, dat een evenwichtsverstoring vrijwel vaststaat. Met wetenschappelijke argumenten komt hij tot hetzelfde resultaat als de ‘domme’ boeren, die reeds jaren geleden het ‘bakerpraatje’ verkondigden, dat de atoomontploffingen weer en regenval in de war stuurden. De ontploffingen zelf zijn ook volgens Martin daartoe niet bij machte. Het zijn de naweeën der explosies, de jarenlang hoog rondzwevende deeltjes, die bij de weersverandering als gangmakers dienen. Een derde belangrijk gevolg der explosies is hun inwerking op de samenstelling
| |
| |
van de dampkring. De grote hoeveelheden neutronen, welke bij de ontploffingen vrijkomen, zetten een deel van de stikstof in de dampkring om in radio-actieve koolstof. Deze koolstof wordt opgenomen uit de atmosfeer door alle groene planten, dus ook door gras. De dieren eten deze planten, de mens eet sommige van deze planten en dieren, en volgens Martin zullen alle levende wezens op de duur onvermijdelijk in hun weefsels een hoeveelheid koolstof opnemen, wier radio-activiteit 5.600 jaar voortduurt, voor zij tot de helft vermindert.
Het eigenaardige is nu, dat de mens reeds van nature, net als dier en plant, aan een dergelijke straling blootstaat. Elk levend weefsel bevat een zwakke, onschadelijke hoeveelheid radio-actieve koolstof. Daarnaast bevat het menselijk lichaam sporen van radium en van radio-actieve potas. Telt men bij deze natuurlijke stralingsinvloeden de steeds voortdurende kosmische stralen op, die ook de mens bereiken, plus de straling, uitgaand van de zeer geringe hoeveelheden radium, uranium en thorium, die zo goed als overal in de aardkorst aanwezig zijn, dan komt men tot een totale hoeveelheid straling voor elk levend wezen. Deze hoeveelheid ligt voor de mens dicht bij de grens, welke volgens radiologen toelaatbaar is. Maar de explosies brengen nu zoveel kunstmatig opgewekte radio-actieve koolstof in de dampkring, dat volgens Martin deze veiligheidsgrens op de duur zal worden overschreden. Na enkele jaren, soms pas na 20 tot 30 jaar, kunnen dan tumor- en kankerverschijnselen optreden. Nog een ander gevolg is, dat door H-bom-explosies de algemene radio-activiteit van dampkring en aarde toeneemt. Bij de ontploffingen komen immers niet alleen neutronen vrij, maar grote hoeveelheden splijtingsproducten, alle kunstmatig radio-actief. En zelfs een geringe toename der natuurlijk gegeven radioactiviteit van onze levenssfeer is voldoende, niet alleen voor een inwerking op hen, die heden leven, maar ook om erfelijke gevolgen te veroorzaken onder het menselijk ras.
Hier komt, wat Martin noemt, het grootste levensmysterie in het geding: voortplanting en erfelijkheid. De geleerden die zich met erfelijkheidsproblemen bezighouden, de genetici, weten heden reeds zeer stellig, dat verhoogde radioactiviteit op aarde een nadelige uitwerking heeft op de zg. ‘genes’, de oneindig kleine deeltjes in de lichaamscellen, welke de erfelijke eigenschappen bepalen. De beschadiging dezer deeltjes is erfelijk en wordt dus op elk volgend geslacht overgedragen. Op lange termijn zijn de onvermijdelijke gevolgen een vermindering der vruchtbaarheid, miskramen en de geboorte van onvolledige en misvormde mensenkinderen. Dit gevaar is daarom zo angstaanjagend en sluipend, omdat er volgens de genetici geen minste dosis extra-straling vastgesteld kan worden, waarbij de ‘genes’ nog net niet erfelijk beschadigd worden. Elke, ook
| |
| |
de geringste, dosis extra straling vormt volgens hen een ongezien gevaar, dat de ouders van morgen ongemerkt overdragen aan hun kinderen en kindskinderen. En de gevolgen blijken soms pas na enkele generaties. Proeven met muizen, die zich snel voortplanten, hebben het stralingsgevaar voor hun nakomelingschap reeds bevestigd. Tekenender nog is het resultaat van een Amerikaans onderzoek bij 3.800 radiologen en ongeveer evenveel gewone doktoren. De 10.000 kinderen der radiologen vertoonden veel meer afwijkingen aan hart, bloed en ogen dan de anderen, terwijl kankergezwellen bij hen dubbel zo talrijk waren en het aantal miskramen aanzienlijk groter. En dat reeds in één generatie, terwijl de vader-radioloog zich slechts blootstelde aan stralingsdoses, die veilig worden geacht, maar het blijkbaar toch niet zijn.
‘Het nageslacht wordt bedreigd’, waarschuwt Charles-Noël Martin uitdrukkelijk. ‘Berekeningen tonen met zekerheid aan, dat er over één, twee, drie generaties mensenkinderen nièt geboren zullen worden, omdat er heden H-bommen ontploffen. Deze kinderen zullen niet levensvatbaar zijn, omdat zij een dodelijke verandering in zich dragen, opgeroepen door de straling welke doordrong in de lichamen van hun ouders, groot- of overgrootouders... De atoomstraling is het gevaarlijkste werktuig dat de mensheid ooit in handen heeft gekregen. Wanneer men niet nauwkeurig weet, hoe men zich van een werktuig bedienen moet, dan kan het verwonden of zelfs doden. Maar wij weten nog zo weinig van de levensverschijnselen af, dat een andere vergelijking toepasselijker schijnt. De huidige mensheid lijkt op een troep apen, die een onontplofte bom hebben gevonden en, nieuwsgierig als ze zijn, nu proberen om die bom open te prutsen.’ Zo was Tellers trotse poging, om de grenzen van het menselijk kunnen te ontdekken, uitgelopen op een roekeloos spel van twee grote naties met de toekomst der gehele mensheid. Maar zij, die de macht over de Helbom in handen hadden, wierpen hun dovemansdeuren in het slot, omdat zij de alarmkreten van verantwoordelijke geleerden niet horen wilden.
Lewis Strauss, de voorzitter van de Commissie van Atoomenergie, verklaarde, dat hij voor de erfelijke gevolgen van de H-bom-proeven ‘niet ongerust’ was. Dr. Bugher, de chef van zijn eigen medische onderafdeling, sprak hem daarbij onmiddellijk tegen. En kort na de openbaarmaking van het rapport van Charles-Noël Martin verscheen in het ‘Bulletin of Atomic Scientists’ (December 1954) een alarmerend hoofdartikel: ‘... De mensheid rustig een richting in te laten sukkelen, die uit kan lopen op een langzame, maar reddeloze verrotting van het menselijk ras, vormt de zwaarste morele verantwoordelijkheid, welke één man alleen of welke groep dan ook op zich kan nemen.’
Met deze éne man bedoelde het orgaan president Eisenhower. In de herfst van
| |
| |
1953, na de ontploffing van de eerste Russische H-bom, gaf Eisenhower opdracht tot openbaarmaking van de feiten omtrent de H-bom. Dit plan droeg de codenaam ‘Operatie Oprechtheid’. Twee maanden later werd het grotendeels voltooide rapport weggemoffeld: Eisenhowers raadgevers hadden hem overtuigd, dat zwijgend voortsukkelen beter was.
Maar toch deed President Eisenhower iets anders. In December 1953 stelde hij aan de Algemene Vergadering der Verenigde Volken de stichting voor van een Internationale Atoomgemeenschap, tot vreedzaam beheer van een atoomkracht, die aan de handen der militairen onttrokken moest worden. Een jaar later deed de Algemene Vergadering een eerste stap. Zij besloot met algemene stemmen een conferentie van geleerden bijeen te roepen om middelen te onderzoeken tot vreedzame ontwikkeling der atoomenergie door internationale samenwerking. Toch leek het alsof de Golem der atoomkracht niet meer te stuiten viel op zijn vernietigingstocht.
Omstreeks half Maart 1955 ontploften er opnieuw bommen in de woestijn van Nevada. Ditmaal volgden millioenen mensen de radio-actieve wolk met ongeruste ogen. Zij nam de vorm aan van het drakenbeeld voor op een vikingschip en bleef duizenden kilometers ver duidelijk herkenbaar. In haar langzaam en dreigend verder trekken veroorzaakte zij een kortstondige paniek. In de staat Michigan maakte zij de versgevallen sneeuw radio-actief. De Commissie voor Atoomenergie ontkende weer elk gevaar, maar plaatselijke medici dachten er anders over. De gouverneurs van de drie staten New York, New Jersey en Connecticut, in wier gebied Groot-New York gelegen is met zijn 13 millioen inwoners, kwamen bij elkaar om plannen uit te werken voor de volledige ontruiming van de stad in geval van een atoom-oorlog. De grootste stad ter wereld had zichzelf onbewoonbaar gemaakt.
Maar opnieuw verschenen in vele bladen geruststellende artikelen, gevuld met halve waarheden. Want het antwoord der machthebbers bleef hetzelfde. ‘Bouw meer H-bommen, om de vrede te verzekeren!’ Zij troostten hun volken met het hachelijk vooruitzicht op een evenwichtstoestand: alle partijen zouden weldra zo zwaar gewapend zijn met helbommen en -raketten, dat men aan weerskanten voorgoed voor een oorlog zou terugdeinzen. Deze taktiek kreeg de deftige naam: ‘Preventie door kracht’. De ganse geschreven geschiedenis der mensheid leerde, dat bewapeningswedlopen onvermijdelijk op oorlogen uitliepen, omdat het wantrouwen en de haat, door de opeenhoping van wapenen opgeroepen, het voeren van oprechte onderhandelingen onmogelijk maakte. Maar het onvermogen om uit de geschiedenis lering te trekken is een defect, waarmee het menselijk ras erfelijk lijkt besmet.
| |
| |
De machthebbers bouwden verder aan A- en H-bommen, aan intercontinentale raketten en aan oorlogsvliegtuigen, gedreven door atoomkracht. Sommige geleerden waren inderdaad wakker geworden, maar de specialisten deden of er niets gebeurd was.
En toch was er iets gebeurd. De wereld der atoomvorsers viel uiteen in twee kampen. De optimisten bleven elk stralingsgevaar loochenen. De pessimisten, of liever realisten, gaven duidelijk blijk van hun ongerustheid.
Half Juni 1955 hield een Amerikaanse marine-arts een voordracht, waarin hij openbaarde hoeveel moeite en toewijding het gekost had om 64 inheemse bewoners der Marshall-eilanden te redden, nadat zij in de radio-actieve regen van de H-bom waren geraakt, die op 1 Maart 1954 op honderden kilometers van hun woonoorden ontplofte. Zij dankten hun levensbehoud niet alleen aan voortreffelijke medische zorg, maar allereerst aan het feit, dat de Amerikaanse marine hen in allerijl uit het besmette gebied had weggevoerd.
Een week later maakte Walter F. Libby, commissaris van de Amerikaanse Commissie voor Atoomenergie, bekend, dat een H-bom van gemiddeld kaliber een gebied van 250.000 km2 (7½ maal de oppervlakte van Nederland) besmetten zou met een straling, niet veel zwakker dan die welke de Marshall-eilanders hadden ondergaan. Maar in de V.S. zou de ontruiming van zulk een gebied, door millioenen en millioenen mensen bewoond, ‘waarschijnlijk enigszins onpractisch zijn’. Op dezelfde droge toon ried Commissaris Libby daarom zijn 160 millioen medeburgers aan om na een H-bom-aanval eerst een week in de kelder te gaan kamperen, om de dodelijkste straling te ontgaan.
Enkele dagen later hielden de V.S. een monsteroefening in burgerlijke bescherming onder de codenaam ‘Operatie Waakzaam’. De veronderstelling was: 8 millioen doden, 6½ millioen gewonden, 24 millioen daklozen. Vanuit een geheim kamp, waarvan alle journalisten de ligging kenden, kondigde Eisenhower de nationale noodtoestand af. Na 24 uur verklaarde hij: ‘Alles was veel ingewikkelder dan ik ooit voor mogelijk had gehouden.’ Terwijl de oefeningen nog in verwarring voortduurden, vertrok hij naar zijn boerderij. Nog twee dagen later verklaarde hij plechtig voor de radio: ‘Mijn diepste indruk van de oefening is deze: de innigste dagelijkse gebeden, waartoe wij in staat zijn, zouden opgezonden moeten worden in de smeekbede, dat een dergelijke ramp ons nimmer overkomen moge.’ De oefening diende om vast te stellen, of de regering haar macht zou kunnen blijven uitoefenen in een groot en technisch machtig land, dat door een aantal H-bommen was getroffen. Door zijn plotseling vertrek en zijn radiorede gaf ex-generaal Eisenhower een overduidelijk antwoord. Tegen een H-bom-aanval hielp slechts één middel: bidden.
| |
| |
Begin Juli 1955 verscheen een manifest van negen grote geleerden, opgesteld door Bertrand Russell. Vlak voor zijn dood had Einstein er als eerste zijn handtekening onder gezet. Het waarschuwde met grote ernst, dat er slechts één keuze overbleef: het uitbannen van de oorlog, of de ondergang van het menselijke ras. Een week. later protesteerden 18 Nobelprijsdragers tegen het gevaar van radioactieve vergiftiging der aarde. ‘Wij ontkennen niet, dat heden de vrede wellicht juist bewaard blijft door de angst voor de huidige dodelijke wapenen. Maar wij menen toch, dat het zelfbedrog is, wanneer regeringen geloven zouden, op de lange duur de vrede te kunnen handhaven door angst. Juist angst en spanning hebben reeds dikwijls tot oorlog gevoerd... In het uiterste gevaar zal geen natie afzien van het gebruik van wapens, die de techniek kan bouwen. Alle naties moeten vrijwillig afstand doen van het geweld als laatste middel der politiek. Zijn zij daartoe niet bereid, dan zullen zij ophouden te bestaan.’
Deze waarschuwingen maakten indruk, voor korte tijd, op een beperkt aantal mensen. Want in 1947 had Bernhard Baruch voor de Atoomcommissie der Verenigde Naties met andere woorden en met even weinig resultaat reeds precies hetzelfde gezegd: ‘Wij bevinden ons hier om te kiezen tussen leven en dood.’ Geleerden denken in absolute termen en de gemiddelde leek heeft geen verbeeldingskracht genoeg om die te begrijpen. De naties konden zich met de beste wil ter wereld niet indenken, dat zij op zouden houden te bestaan, en dat zeker niet aan het begin van hun vacantietijd.
Het eerste decennium van het atoomtijdperk was bijna voltooid: de verjaardag van Hiroshima naderde. En deze verjaardag werd gevierd op een wijze, die tientallen millioenen aardebewoners evenzeer in verbazing als in verwarring bracht. Zij lazen in hun kranten, dat de atoomvorsers van 72 naties te Genève bijeengekomen waren om gegevens uit te wisselen over de vreedzame ontwikkeling van de atoomkracht. Tien jaar lang hadden de atoomgeleerden even klem gezeten tussen officiële geheimdoenerij als hun kernreactoren tussen loden schilden. Ontdaan van deze loodzware belemmering straalden zij nu voor de eerste maal een verblindend licht uit, dat tot in een verre toekomst reikte.
Uit een stortvloed van krantenberichten hielden verrukte lezers de indruk over, dat het atoomparadijs binnen handbereik lag. De ontwikkelde leek, die de atoomkracht altijd bekeken had met evenveel belangstelling als kippevel, kwam nu tot de ontdekking, dat de cyclotrons en andere huiveringwekkende machines even onschuldig moesten zijn als zijn electrisch scheerapparaat. De krantenlezers zweefden op een vliegend atoomtapijt een toekomst tegemoet van eeuwige jeugd en onvoorstelbare overvloed; een toekomst van menselijke almacht, waarin de laatste ziekten weggestraald zouden worden.
| |
| |
En inderdaad, de reeds bereikte resultaten waren verbluffend. Nieuwe soorten bestraalde plastics, even bestendig tegen hitte als tegen koude. Nieuwe soorten gerst, rogge, haver, vlas en tomaten, door radio-actieve bestraling vrij van plantenziekten. Uranium- en thorium-winning uit graniet, waardoor elke ton doodgewone rots in staat zou zijn de energie op te leveren van tien ton steenkool. Atoomkern-reactoren, die binnen tien jaar gewone electrische centrales overbodig zouden maken. En tenslotte couveuse-reactoren, die meer splijtbaar materiaal opleveren dan ze gebruiken, wat de belofte inhoudt van spotgoedkope energie.
De toekomstverwachtingen waren nog verbazingwekkender. Centrale verwarming van huizenblokken door de radio-actieve afval van atoomzuilen. Radioactief bestraalde vis, vlees, groente, melk, brood en aardappelen, die weken en maanden vers zullen blijven zonder ijskast. Het geheim van de ‘photo-synthese’, het proces dat groene planten in staat stelt zonlicht en water om te zetten in suiker en zetmeel staat op het punt ontsluierd te worden, waarna de mens zich voorstelt om fabrieken te bouwen, die kunstmatig voedsel voortbrengen onder kunstlicht. En dan de verwezenlijking van de droom der dromen: het temmen van de schrikwekkende H-bom. Amerika en Engeland, de Sowjet-Unie en India zoeken naar een dressuurmethode om ook de H-bom op te laten treden in het atoomcircus, waar de verslindende leeuw van vroeger, de A-bom, nu reeds gehoorzaam opzit en pootjes geeft. Want een kernreactor is eigenlijk enkel een vertraagde A-bom, een ontploffing op pantoffels. Daarom zoeken de vorsers van vier naties nu naar een ‘fusie-reactor’ om op aarde de hitte der hemellichamen te verwekken, net zoals de H-bom doet, maar dan in veilige en gecontroleerde vorm. In een vooralsnog verre toekomst zal de mens dus het inferno der sterren geschikt kunnen maken voor huishoudelijk gebruik. Het dure uranium wordt dan overbodig, en zwaar water, dat overal op aarde aanwezig is en uit alle oceanen gemaakt kan worden, vormt dan de nieuwe grondstof voor een onuitputtelijke energie, die bovendien vrij is van radio-actieve afval.
Want deze radio-actieve afval vormde de zwarte vlek op het lichtend kristal der toekomstvoorspellingen. In net gezelschap spreekt men niet over mesthopen. Daarom verzwegen de meeste kranten een probleem, dat in Genève trouwens niet tot oplossing kwam: reeds nu weet men geen raad met de gevaarlijke afval der atoomzuilen. Men laat de giftigste producten in stalen rioolkelders lopen, in de vrome hoop, dat de kelderwanden het houden zullen tot het ergste stralingsgevaar voorbij is. Besmetting van grondwater zou nl. onberekenbare gevolgen hebben voor plant, mens en dier. De minder giftige afval vermengt men met vloeibaar beton. Zodra het zich gezet heeft wordt dit beton in zee geworpen.
| |
| |
De uitwerking van dit radio-actieve onderzeese kerkhof op vis en plankton is onbekend. En hoe zal het er tegen het jaar 2000 uitzien, wanneer alleen reeds de Amerikaanse atoomindustrie per dag, volgens huidige schatting, 1 millioen liter giftige afval moet lozen?
De Amerikaanse biologen en medici vrezen dan ook, dat dit onopgeloste afvalprobleem de voornaamste rem is op de gedroomde goedkope atoomkracht voor iedereen. Daarnaast waarschuwde Edward Teller, de vader van de H-bom, dat elke kernreactor nog steeds uit de hand kan lopen, door grillige machinedefecten of menselijke onachtzaamheid. En zelfs veilige installaties bleken een gevaar te vormen voor hun omgeving. Uit de Hanford plutoniumfabriek in de staat Washington kwam een zorgelijk rapport. Ondanks alle veiligheidsmaatregelen bleek het water van de Columbia-rivier, dat de reactoren koelt, zwaar besmet. Vissen en zwaluwen, die zich gevoed hadden met radio-actieve waterplanten en larven, vertoonden een radio-activiteit die 100.000 tot 500.000 maal zo groot was als de normale. Verder had gasvormige neerslag uit de schoorstenen het gras in de omgeving vergiftigd, en ook wilde konijnen werden radio-actief bevonden. Het slotwoord op de Geneefse conferentie werd dan ook terecht gesproken door de genetici. De A- en H-bommen met hun verderfelijke stralingsinvloeden bleven op deze vreedzame samenkomst taboe. Maar de genetici wezen met nadruk op de biologische gevaren, waaraan ook het vreedzaam gebruik der atoomkracht het huidige geslacht en het toekomstige blootstelt. Elke kernreactor verhoogt onvermijdelijk de radio-activiteit van de menselijke levenssfeer. En niemand die weet, waar en wanneer het gevaar begint, want de wetenschap is niet in staat om de laagste schadelijke dosis radio-activiteit vast te stellen voor de mens, die zich heeft aangepast aan de natuurlijk gegeven radio-activiteit van aarde en heelal.
De nieuwe wonderwereld van reactoren en isotopen bleek dus, behalve een hoorn des overvloeds, een doos van Pandora te zijn. Maar de doorsnee wereldburger vertrouwde, dat de specialisten er wel weer iets op vinden zouden en daarom wachtte hij zwijgend af. Hij wachtte even zwijgend als hij in het eerste decennium van het atoomtijdperk werkeloos op de A- en H-bom gewacht had. En voor het ogenblik was zijn angst verdwenen; want tien jaar na Hiroshima hadden de internationale politici, eveneens te Genève bijeen, even vriendelijk geglimlacht als de eens zo schrikwekkende atoomkracht het deed sinds zij de kans gekregen had om haar tweede gezicht te vertonen, dat van voorspoed en vrede sprak.
En de vrede tussen Oost en West bleef gehandhaafd, niet uit vredelievendheid en ontzag voor de medemens, maar uit wederzijdse angst en zucht tot lijfsbehoud.
| |
| |
In 1945 bestonden er op aarde drie atoombommen. Twee daarvan werden afgeworpen op Japan.
Tien jaar na Hiroshima kookte een huisvrouw in Arco (Idaho) worstjes op een electrisch fornuis, dat door atoomkracht werd gedreven, terwijl de Russen toen al een jaar lang een kernreactor in bedrijf hadden, die 5000 kw. leverde.
Tien jaar na Hiroshima bezaten drie staten tezamen duizenden A- en H-bommen, voldoende om elke stad ter wereld te vernietigen en het ganse mensdom daarna. De bommen lagen te wachten, koud en stom: want de enige mens op aarde die hen zou kunnen vernietigen, protesteerde niet tegen deze helse opeenstapeling, maar zweeg zoals zij.
Die mens draagt niet de naam van een politicus, of militair, of atoomvorser.
Die mens zijt gij.
|
|