| |
| |
| |
Wetenschap zonder geweten
Tweeduizend millioen jaar geleden werd de zon geboren. Sinds twee honderd duizend jaar is er leven op aarde. Honderd jaar geleden begonnen geleerden zich af te vragen, waar de zon haar schijnbaar onuitputtelijke warmte vandaan haalde. Pas in 1932 duidden twee geleerden aan, dat de zon waarschijnlijk haar hitte ontleende aan de inwerking van atoomkernen op elkaar. Zes jaar na deze ontdekking zette een rustige, dromerig uitziende professor deze reactie op papier. Veertien jaar later had de mens de zon op aarde gehaald. Op een eiland in de Stille Zuidzee ontstak hij het licht der sterren. Het eiland verdween van de kaart en liet een diepe krater achter.
De waterstofbom was geboren. Uit het hoogste goed had de mens het diepste kwaad gepuurd. En deze helbom was voornamelijk het werk van één man: Edward Teller.
Nog twee jaar later nam één man alleen de strijd op tegen het wapen, dat in 3 seconden een stad van 10 millioen inwoners kon vernietigen. Zijn naam is Charles-Noël Martin. Hij bewees, dat reeds de proefontploffingen van de helbom het leven op aarde in gevaar brachten.
Men heeft de mensheid wijs willen maken, dat alles afhangt van millioenenmenigten. Dit is een noodlottige dwaling. Nog steeds is de enkele mens bij machte, de loop der geschiedenis te veranderen, niet alleen ten kwade, maar ook ten goede.
In 1938 berekenden twee vluchtelingen uit totalitaire staten: de Rus George Gamow en de Duitser Hans Bethe, dat de zon haar hitte ontleent aan de opbouw van waterstof tot helium, waarbij de kernen van koolstof en stikstof als gangmakers dienen. De hele kringloop neemt 5 millioen jaar in beslag; zij is slechts mogelijk door de ontzaglijke hitte, die in de zonnekern stijgt tot 20 millioen graden. Bij dit proces komen de ontzaglijke hoeveelheden energie vrij, welke de mens als zonnestraling waarneemt.
Ongeveer gelijktijdig met Bethe en Gamow ontdekte de Duitser Von Weiszaecker de oorsprong van het mysterie der zonnekracht. En zodra de mogelijkheid van de A-bom bewezen was kwamen sommige atoomvorsers op de dolkoene gedachte om de geboorte van het zonlicht op aarde na te bootsen. De lichte elementen immers, die in de kettingreactie der zon een rol spelen, waren op aarde aanwezig; de ontzaglijke hitte, nodig voor hun fusie, kon geleverd worden door een ontploffende A-bom.
| |
| |
Maar de praktijk bleek al dadelijk ontzaglijke moeilijkheden op te leveren. Toch was er een geleerde, die zich in het probleem vastbeet en niet rustte voor hij het had opgelost. Het was een derde vluchteling uit een totalitaire staat, de Hongaar Edward Teller. Hij stelt ons voor het raadsel van een genialiteit, die zich met maniakale bezetenheid op een vraagstuk werpt, waarvan de oplossing enkel dienstbaar kon zijn aan totale vernietiging. De kernsplitsing had een dubbel gezicht: zij kon gebruikt worden als vernietigingswapen, of als hulpmiddel van vele wetenschappen, ook de medische wetenschap. Maar van de kern-fusie, de opbouw van de kernen der lichtste elementen tot helium, leek op aarde geen vreedzame toepassing mogelijk. In een artikel, dat Edward Teller in Maart 1955 schreef, gaf hij een gedeeltelijke verklaring voor zijn bezetenheid. Hij schreef: ‘Wij zouden de traditie der Westerse beschaving ontrouw zijn, indien wij zouden terugdeinzen voor het onderzoek van de grenzen van wat menselijk mogelijk is... De bouw van de H-bom vormde een uitdaging voor de technici in Amerika. Het bezit van dit instrument stelt de gemeenschap waarin wij leven op een nog grotere proef. Onverschillig wat geleerden ook mogen ontdekken, blijf ik vertrouwen, dat de mensen goed en wijs genoeg zullen zijn om deze ontdekkingen te blijven beheersen, tot ieders uiteindelijk voordeel.’
Deze verklaring tekent Teller als een typische late afstammeling van het Tijdperk der Verlichting, dat omstreeks de Renaissance begon en met de Franse Revolutie als grote geestesbeweging zegevierend doorbrak. De Verlichtingsidee leert, dat de mens, die van nature goed is, zichzelf door meerdere kennis vervolmaken kan.
De meeste geleerden in de 19e en 20ste eeuw hadden een blind vertrouwen in de uiteindelijke triomf van het goede. Daardoor werden de grenzen tussen moraal en wetenschap steeds vager. Het besef, dat groter kennis groter morele verantwoording met zich meebrengt, ging totaal verloren. Het eindresultaat was een toegepaste wetenschap, die volkomen los kwam te staan van de moraal. Een man als Teller was een typische specialist. De diepere betekenis van de zon in de orde der schepping ontging hem volkomen. De formule, die haar straalkracht uitdrukte, betekende voor hem enkel een uitdaging voor zijn machtig vernuft.
Toch had hij eerst geaarzeld, voor hij gehoor gaf aan de uitnodiging om de A-bom te helpen bouwen. Wetenschap en wapenbouw leken hem aanvankelijk tegenstrijdig. Wat voor hem tenslotte de doorslag gaf, was de bedreiging der vrije wereld door het Derde Rijk. Wat mede de doorslag gaf, was de agressieve drift, die duidelijk in zijn karakter aanwezig is. Een journalist die hem interviewde, schreef: ‘Een probleem is voor Teller een persoonlijk tegenstander,
| |
| |
waar hij met een bijna lijfelijke voldoening over zegeviert.’ Met deze drift, die sommigen van zijn collega's ontstelde en afstootte, stortte hij zich op het nieuwe stuk speelgoed: de H-bom. Het kwam niet bij hem op eerst een poging te doen om de gevolgen van zijn daden te overzien. ‘Het voornaamste in elke wetenschap’, zei hij, ‘is om te doen wat gedaan kan worden.’
In Los Alamos bleek hij volkomen onbruikbaar voor het routinewerk ten behoeve van de A-bom. Men liet hem de hele oorlog door zijn gang gaan met het H-bom-probleem, dat hij liefkozend ‘mijn baby’ noemde. Toen Hiroshima verbrandde, was hij nog steeds verdiept in theoretische berekeningen. Na Hiroshima liepen de meeste geleerden tot zijn ontsteltenis uit Los Alamos weg. Namens hen allen sprak Robert Oppenheimer, toen hij verklaarde: ‘... wij hebben de zonde leren kennen, en dit is een kennis die wij niet meer kunnen verliezen.’
De Sowjet-Unie had Teller altijd zowel aangetrokken als afgestoten. Na 1948 begon hij te geloven in een oorlog tussen Rusland en Amerika. Hij zon op een middel om een dergelijke oorlog te voorkomen. De oplossing die hij vond was die van alle kortzichtigen sinds eeuwen: een bewapening, die de tegenstander niet overtreffen kon. Hij meende oprecht, dat een Amerikaanse H-bom de Russen voorgoed zou doen afdeinzen. Uit zijn prille jeugd herinnerde hij zich de verhalen van zijn ouders over de Russische stoomwals: een eindeloze vloedgolf van soldaten, die de diepste stellingen overstroomde. Aan een dergelijke mogelijkheid in een volgende oorlog zou de H-bom voorgoed een einde maken. Hij meende zelfs, dat de H-bom het einde zou betekenen van alle oorlogen tussen grote staten.
In dit geloof keerde hij in 1949 naar Los Alamos terug en haalde de plannen voor zijn ‘baby’ weer uit de gepantserde couveuse. Zodra de Sowjet-Russen hun eerste A-bom tot ontploffing hadden gebracht, barstte in Washington achter de schermen een scherpe strijd los rond de H-bom, die nog enkel in theorie bestond. De invloedrijkste atoomvorser, Dr. Oppenheimer, verwierp het plan op morele en technische gronden. Teller was razend. De technische moeilijkheden leken hem oplosbaar, en hij was van mening, dat een geleerde zich niet met morele vraagstukken moest bemoeien.
Na de ontmaskering van de Sowjetspion, Klaus Fuchs, die toegang tot Tellers eerste berekeningen had gehad, besloot president Truman, dat de H-bom gebouwd moest worden. Een nieuwe strijd barstte los. David Lilienthal, de voorzitter van de Commissie voor Atoomenergie, trad uit protest af. Bijna alle atoomvorsers, met Oppenheimer vooraan, weigerden Teller hun medewerking. Twaalf van hen kwamen op 4 Februari 1950 te New York bijeen en verklaarden:
| |
| |
‘... Wij geloven, dat geen enkele natie het recht heeft zulk een bom te gebruiken, hoe rechtvaardig haar zaak ook zij. Deze bom is niet langer een oorlogswapen, maar een middel om ganse bevolkingen uit te roeien. Haar gebruik zou verraad betekenen van alle zedelijke maatstaven en van de christelijke beschaving zelf.’ Zij verklaarden tevens: ‘Het staat vast, dat de Russen deze bom ook kunnen bouwen.’
Een week later richtte de oude, wijze Albert Einstein in Mevrouw Roosevelt's televisieprogramma een waarschuwende vinger op de onverschillige wereld: ‘... De bewapeningswedloop tussen de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie neemt een hysterisch karakter aan. Aan beide kanten worden de middelen tot massale uitroeiing met koortsachtige haast vervolmaakt, achter de muren van geheimhouding... Het spookachtige karakter van deze ontwikkeling ligt in haar schijnbaar dwangmatig voorwaartsschrijden. Elke stap schijnt het onvermijdelijke gevolg van de vorige. En in het verschiet verschijnt steeds duidelijker de algehele vernietiging... Is er een uitweg uit dit doodlopend slop,
| |
[pagina 104-105]
[p. 104-105] | |
| |
| |
door de mens zelf geschapen? Wij zouden allen moeten begrijpen, dat wij wellicht een vijand overwonnen hebben, maar dat wij niet in staat zijn geweest om ons te bevrijden van de oorlogsgeest.
Het is onmogelijk om vrede te bewerken zolang elke stap slechts gedaan wordt met het oog gericht op een toekomstige botsing...’
Midden in zijn rede sprak de grote geleerde en humanist, die eerder dan wie ook de mogelijkheid van de A-bom had voorzien, één betekenisvolle zin uit, waarvan bijna niemand toentertijd de draagwijdte begreep, ook Teller niet: ‘Radio-actieve vergiftiging van de atmosfeer en daardoor vernietiging van elk leven op aarde liggen thans binnen het bereik der technische mogelijkheden.’ Einstein liet het bij deze ene dreigende volzin. Hij wilde waarschuwen en niet alarmeren. Wellicht hoopte hij, dat de constructie van de H-bom zou mislukken. Maar dan had hij buiten het genie en de maniakale bezetenheid van Teller gerekend. Teller's eerste constructie was bijna lachwekkend ingewikkeld: de ‘bom’ had de vorm van een kleine fabriek, waarin zware waterstof vloeibaar werd gehouden. Dit monster vloog Mei 1951 op het Zuidzee-eiland Eniwetok in de lucht. Maar reeds maanden tevoren had Teller in een flits het geniale denkbeeld gekregen, dat deze lompe apparatuur overbodig maakte. Hij droeg het idee aan zijn collega's voor; ook diegenen, die hem oorspronkelijk gedwarsboomd hadden, waren nu enthousiast. Men besloot zo spoedig mogelijk een werkelijke proefbom te bouwen. Maar deze bouw ging Teller niet snel genoeg. Het gevolg was een nieuwe, bittere ruzie, die eindigde met Tellers vertrek naar een eigen laboratorium in Californië.
Om technische redenen werd nog een tweede proef genomen volgens Teller's eerste omslachtige systeem. Duizenden soldaten en matrozen bouwden over drie Zuidzee-eilanden heen een met helium gevulde tunnel. Hij eindigde in een hoog, zwart voorwerp, dat een merkwaardige gelijkenis vertoonde met de Kaäba, de heilige zonnesteen in Mekka. De codenaam voor dit zwarte monster was echter doodgewoon ‘Mike’. Op 1 November 1952 werd ‘Mike’ tot ontploffing gebracht.
De kracht der ontploffing was 5 maal zo groot als de berekeningen hadden voorspeld. In een paar seconden tijd ontstond een vuurbol, die vijftig maal zo groot was als de vuurbol van Hiroshima. Hij had een doorsnede van 14 k.m. Het eiland Elugelab en stukken van twee belendende eilanden werden uit de aardkorst gerukt. De overblijvende krater was 2 k.m. breed en 60 meter diep. Honderden registratie-instrumenten werden totaal vernietigd, maar eerst nadat zij hun aanwijzingen tele-electrisch hadden overgebracht. Wat ook in het niet verdween was, zoals het tijdschrift ‘Life’ later schreef, elk bestaand plan tot bescherming
| |
| |
der burgerbevolkingen in oorlogstijd. Al deze plannen waren immers op de uitwerking van de ‘ouderwetse’ atoombom gebaseerd.
Negen maanden later verklaarde Sowjet-president Malenkov, dat Amerika zich niet moest inbeelden het monopolie van de H-bom te bezitten. Vier dagen na zijn verklaring, op 12 Augustus 1953, namen bijzondere instrumenten een sterke ontploffing in Siberië waar. Uit de splijtingsproducten, door legervliegtuigen in het luchtruim verzameld, bleek, dat de Russen een etappe hadden overgeslagen. De H-bom der Sowjets kon klaarblijkelijk per vliegtuig worden vervoerd.
Het was nog maar 4 jaar geleden, dat Teller van een H-bom had gedroomd, die Amerika onaantastbaar zou maken en alle grote oorlogen zou voorkomen. Onder bittere twisten kwam zijn H-bom tot stand. En nauwelijks was zij geboren, of Sowjet-Rusland had een betere. In razende haast voltooiden de Amerikaanse diensten hun afwerpbare H-bom.
Op 1 Maart 1954 werd in Bikini de eerste Amerikaanse H-bom geëxplodeerd, die volgens Tellers nieuwe denkbeelden was gebouwd. De uitwerking was bijna drie maal zo krachtig als voorspeld. Op 26 Maart ontplofte een tweede, die de voorspellingen zesmaal overtrof; op 26 April en 5 Mei hadden nieuwe, onaangekondigde ontploffingen plaats, die echter door Japanse geleerden met gevoelige instrumenten werden waargenomen. Deze zelfde instrumenten namen in Augustus, September en November 1954 H-bom-explosies waar, wier haard in Siberië lag. Elke donderslag vanuit de Marshall-eilanden had nu haar echo gevonden in Wrangel-land.
Toen werd het stil in de Stille Zuidzee. Ook rond Edward Teller heen was het stil geworden. Eind April 1954 werd hij als belangrijkste getuige voor de commissie gedaagd, die tot taak had, de politieke betrouwbaarheid van Dr. Robert Oppenheimer te onderzoeken, die in zijn familiekring communisten telde. Teller verklaarde, dat Oppenheimer de bouw van de H-bom met jaren had vertraagd. Hij geloofde, dat het beter zou zijn om nieuwe atoomgeheimen niet langer aan Oppenheimer toe te vertrouwen.
Daarmee verloochende Teller, die zich de naam had verworven van ‘Vader van de H-bom’ de man, onder wiens leiding de A-bom was gebouwd. Bijna de hele Amerikaanse wetenschappelijke wereld keerde zich nu tegen hem. Vele atoomvorsers zegden hem de vriendschap op. Weldra maakte hij, volgens een artikel in ‘Life’, de indruk van een uitgeput man, die zichzelf met geweld voortdreef, terwijl hij gemarteld werd door zijn eigen geweten.
Tellers lot is typisch voor het Amerika van het atoomtijdperk. De bommen, die het land veiligheid moesten waarborgen, brachten enkel onveiligheid, allereerst binnenslands. Stralen, die met de gevoeligste instrumenten niet konden
| |
| |
worden waargenomen, waren onzichtbaar doorgedrongen tot in het beendermerg van de Amerikaanse democratie. Zij hadden reputaties doorboord, vriendschappen verschroeid, haat en hysterie aangewakkerd; zij vergiftigden de atmosfeer, zodat verdachtmaking en heksenjacht, paniek en angst zich welig konden ontwikkelen in een bedorven lucht.
Zij deden nog meer. Het door Einstein voorspelde stralingsgevaar was ook lijfelijk tot werkelijkheid geworden. De H-bom-proeven hadden hun eerste slachtoffer geëist, en in Japan een paniek veroorzaakt, die later naar de Verenigde Staten overwoei.
De Russen, zowel als de Amerikanen, hielden hun A-bom-proeven strikt geheim. Deze geheimdoenerij bewees alleen maar, dat de atoomspecialisten in Oost en West de gevolgen van hun daden niet voorzagen. De duizenden medewerkers aan de proeven zwegen; maar de dampkring bracht op dramatische wijze hun geheim aan de dag.
Op 1 Mei, tegen de dageraad, sleepte een Japanse vissersboot, die de naam droeg van Fukuryu Maru, de Gelukkige Draak, haar netten voort op 130 k.m. afstand van Bikini. In de schemering, die aan de dag voorafging, zagen de vissers niet in het oosten, maar in het westen een ontzaglijke rode zon opgaan. Het helse licht ging teloor in een sombere wolk, die allengs de morgenhemel verduisterde. Drie uur later begon er op het schip een regen van witte as te vallen, die uren aanhield. Bij het grootste deel der bemanning, die uit 23 koppen bestond, vertoonden zich enige dagen later pijnlijke brandwonden. Zij leden allen aan hoofdpijn en misselijkheid, en voeren eerder dan hun plan was geweest, naar hun thuishaven. Japanse doktoren, biologen en atoomspecialisten stelden vast, dat de hele bemanning in ernstige mate aan stralingsziekte leed. Het schip zelf, en een deel van de gevangen vissen, die reeds op de markt waren verkocht, vertoonden sterk radio-actieve verschijnselen. Dit verwekte weldra paniek onder de Japanse bevolking, die voornamelijk van vis leeft. Omdat de H-bomproeven voortduurden, moest maandenlang alle aangevoerde vis op radioactiviteit worden onderzocht. Soms moesten ganse ladingen worden afgekeurd; zij maakten ongeveer één procent van de totale aanvoer uit. Van de eerste ladingen bleek alleen de huid der vissen besmet. Langzamerhand verplaatste deze besmetting zich naar het inwendige der vissen, omdat ze radio-actief plankton hadden gegeten, dat door de zeestromingen over een gevaarlijk groot gebied werd verspreid. Eind Mei bleken sommige vissen besmet, die op 4.000 k.m. van Bikini gevangen waren; begin Augustus kwam te Tokio vis aan de markt, die duizenden kilometers ten zuiden van Bikini gevangen was, maar een sterker radio-activiteit vertoonde dan alle vroeger onderzochte monsters.
| |
| |
Op 14 Mei 1954 maakte de Amerikaanse regering bekend, dat een serie H-bom-proeven met succes was voltooid. Op diezelfde dag werd een dezer niet nader omschreven successen bekend: de bevolking der Marshall-eilanden had een verzoekschrift aan de Verenigde Volken gezonden om de proeven stop te zetten. Een deel der bevolking leed aan haaruitval, brandwonden, bloedarmoede en bloedkanker. Behalve 236 Marshall-eilanders hadden ten gevolge der ontploffing van 1 Maart ook 28 Amerikanen stralingsziekte opgelopen. In de petitie werd tevens geklaagd over besmetting van het drinkwater.
Dit was ook in Japan het geval. Omstreeks half April en half Mei vielen over heel Japan regens van zo sterke radio-activiteit, dat de regering het drinken van regenwater op sommige plaatsen moest verbieden. De filters van het leidingwater bleken de meeste radio-activiteit te hebben tegengehouden. Op enkele plaatsen vertoonden ook gras en koemelk radio-activiteit. En dit, terwijl Japan op 5.000 k.m. van de haard der proefontploffingen gelegen was.
Half Mei 1954 had de Japanse regering een radiologisch onderzoekingsschip de Stille Oceaan ingezonden, om veilige visgronden op te zoeken. De uitkomsten van dit onderzoek waren ontstellend. Zeewater en plankton in drie zeestromingen bleken besmet over een zeer wijd gebied. Intussen had een commissie van Japanse medici een voorlopig rapport uitgegeven over de toestand der zieke vissers (van wie er een na 8 maanden stierf). Zij hadden zich tientallen zeemijlen buiten de verboden zone bevonden, voorgeschreven door atoomspecialisten, die blijkbaar niet precies wisten wat ze deden. Nu werden ze in het leven gehouden met bloedtransfusies en penicilline-injecties. De bloedvormende functie van hun beendermerg was met ongeveer 90% verminderd. Het aantal zaadcellen dat hun lichaam voortbracht bedroeg nog niet 1 procent van het normale aantal. Verder bleken vele zaadcellen abnormaal te zijn. Zelfs indien zij genazen, bleef dus het gevaar bestaan, dat zij abnormale kinderen zouden kunnen krijgen.
En dat alles, omdat zij op 130 k.m. afstand van de proefontploffing stof hadden ingeademd, dat minstens een dozijn radio-actieve elementen bevatte. Sommige van deze elementen verliezen hun werking in enkele uren of dagen. Maar het radio-actieve cerium, calcium en strontium, dat zich in hun lichaam had vastgezet, had een funeste stralingskracht, die pas na resp. 9 maanden, 5 maanden en 25 jaar tot de helft zou zijn teruggelopen.
Dit waren slechts de gevolgen, op korte termijn, voor een beperkt aantal mensen. Bij hun verder onderzoek kwamen de Japanse geleerden tot verontrustende resultaten, wat betreft het stralingsgevaar op lange termijn voor hun gehele volk. Een van hen, Dr. Yasuhi Nishiwaki, bio-physicus aan de medische school
| |
| |
van de Universiteit te Osaka, vatte de gegevens samen in een rapport, dat langzaam doordrong tot vele landen, waar echter voornamelijk doctoren er kennis van namen. De eigenlijke slotsom van zijn betoog was echter gericht tot elke wereldburger:
‘De verschrikkelijke uitwerkingen van de atoom- en waterstofbommen worden in verschillende landen uitvoerig besproken. Maar wij zijn het enige volk ter wereld, dat inderdaad atoombombardementen heeft ondergaan. In het verleden ondergingen wij die in Hiroshima en Nagasaki. Daarbij komen thans de verwondingen en het mogelijke gevaar, ontstaan door de H-bom-proeven te Bikini. Daarom voelen wij, dat het ons recht, onze plicht en onze verantwoordelijkheid is, om een krachtig beroep te doen op alle volken der aarde, opdat zij die de tragedie van atoom- en waterstofexplosies nog niet hebben meegemaakt, in de toekomst nog niet groter schade lijden.
Wij voelen echter, dat het zeer belangrijk is, om een veldtocht tegen de atoomen waterstofbom niet te vermengen met anti-Amerikaanse gevoelens, juist omdat zulk een lage trap van menselijke gemoedsbewegingen als de haat van één volksgroep tegen een andere de rechtvaardiging schijnt te zijn voor de vervaardiging en beproeving van wapens tot massa-vernietiging gelijk de atoom- en waterstofbom. Het is zeer zeker mijn bedoeling niet, dat welk van mijn woorden dan ook gebruikt zou worden voor het aanblazen van groter haat tegen welke groep medemensen dan ook. Ik bid daarentegen oprecht, dat zij een uitgangspunt mogen worden van groter liefde, begrip en wederkerig vertrouwen tussen de naties.’
Het Japanse rapport over de noodlottige gevolgen der H-bom-proeven, die een gans volk op duizenden kilometers afstand blootstelden aan een zwakke, maar hardnekkige radio-activiteit, bereikte ook onafhankelijke geleerden, die niet zoals hun Amerikaanse en Russische collega's tot zwijgzaamheid waren verplicht. Het gevolg was een hernieuwd onderzoek naar de stralingsgevolgen, niet alleen op korte, maar ook op lange termijn.
De gevolgen van de ‘gewone’ A-bom, schok, hitte en straling, waren vrij nauwkeurig bekend. De bevolkingen van Hiroshima en Nagasaki hadden daarvoor als proefkonijnen gediend en hun woonsteden als openlucht-laboratoria. Zelfs de radio-actieve gevolgen meende men ten naaste bij te hebben afgebakend. Een A-bom, die onder water ontplofte, b.v. in een havenstad, zou weliswaar deze stad voor lange tijd onbewoonbaar maken, omdat de radio-activiteit van de opgeworpen waterhoos en de rondzwevende mist in muren en bestrating zou doordringen; maar doorgaans zou een A-bom in de lucht ontploffen, zoals
| |
| |
trouwens in Hiroshima en Nagasaki het geval was. Daarbij bereikt slechts een beperkt aantal neutronen de grond. In de beenderen der slachtoffers, die op minder dan 1 k.m. van de ontploffing omkwamen, werd weliswaar radio-actieve fosfor gevonden, maar slechts in een klein aantal gevallen leken neutronen van de A-bom de directe doodsoorzaak.
De directe splijtingsfragmenten (actieve atomen) deden in Japan geen schade en veroorzaakten zeer weinig radio-activiteit, omdat de bom zo hoog boven de grond ontplofte, zodat slechts weinige de bodem bereikten. Anders stond het met de grote hoeveelheid gamma-stralen. Op 1 à 1½ k.m. afstand werken zij dodelijk; eerst voorbij 3 k.m. afstand verliezen zij hun doordringende kracht. Van alle slachtoffers in Hiroshima stierven 15 à 20% aan radio-actieve straling. De meeste splijtingsfragmenten verdwijnen in de ‘paddestoel’, die langzaam
| |
| |
verwaait. Na de ontploffing van een uranium-bom bevat deze wolk meer dan 200 radio-actieve elementen. Daarvan hebben er 27 een stralingsleven, dat in volle kracht voortduurt van enkele dagen tot 20 millioen jaar. Dit laatste langstralende element is de isotoop jodium-129. Verder bevat de wolk ook atomen van plutonium of uranium, die pas na 24.000 jaar en 720 millioen jaar hun stralingskracht beginnen te verliezen.
In de Verenigde Staten had men zich echter nooit druk gemaakt over de nadelige gevolgen van verwaaiende A-bom-wolken. Bij de eerste proef had een aantal koeien in de steppen van de staat New Mexico zweren op de rug gekregen, en op nog veel groter afstand van de ontploffing was film gesluierd, omdat zij verpakt was in strohoudend papier; dit stro had op akkers gestaan, waarop blijkbaar splijtingsfragmenten waren neergedwarreld. Op verzoek van de Commissie voor Atoomenergie hadden specialisten berekend, dat er bijna een millioen A-bommen tegelijk tot ontploffing moesten worden gebracht, om de atmosfeer gevaarlijk radio-actief te maken. Merkwaardig was, dat andere geleerden dit gevaarlijke aantal op 10.000 stuks stelden. Het gevaar was blijkbaar niet steekhoudend te berekenen, en in de loop der jaren bleek, dat men het stralingsgevaar van de A-bom op lange termijn had verwaarloosd.
750 Bewoners van Hiroshima, die zich op minder dan 1 k.m. afstand van de ontploffingshaard hadden bevonden, schenen na enige tijd volkomen van hun stralingsziekte genezen te zijn. De Amerikaanse bloedkundige Moloney maakte echter begin 1955 bekend, dat pas jaren later bij 14 van hen de dodelijke leukemia (bloedkanker) optrad. Een 3-jarig meisje, dat na de ontploffing geheel gezond leek, kreeg in 1953 plotseling stralingsziekte en overleed een jaar later. Daarnaast kregen 1.2 tot 1.4% der ouders in Hiroshima, van wie er indertijd één aan straling had blootgestaan, verminkte kinderen.
Het gevaar van een H-bom-explosie moest op lange termijn nog veel groter zijn. Want de H-bom verschilt niet alleen van de A-bom door zijn veel grotere vernielende en verzengende werking, maar ook door zijn veel krachtiger straling en door de veel grotere hoeveelheid radio-actieve bijproducten der ontploffing, die veel hoger opstijgen en dan in veel langer tijd over de hele wereld verwaaien. De vuurbol van de A-bom, die in Hiroshima viel, had een straal van 137 meter; die van de H-bom van 1 Maart 1954 had een doorsnee van 14 k.m. De temperatuur in de bol was niet 20 millioen graden Celsius, maar 100 millioen graden en de paddestoel schoot niet 10 k.m. hoog op, maar 40 k.m., terwijl de doodbrengende wolk zich 200 k.m. ver uitbreidde. Binnen de vuurbol zelf hadden reacties plaats, waarvan de bouwers der H-bommen blijkbaar weinig afwisten; vandaar hun verbazing, toen de door instrumenten geregistreerde uitwerking
| |
| |
telkens veel groter bleek te zijn dan hun berekeningen op papier. Desondanks gingen zij en hun Sowjet-Russische collega's voort met het verkrachten van het zonnegeheim. De wetenschappelijke raadgevers van de Commissie voor Atoomenergie hadden immers zorgvuldig uitgerekend, dat de H-bom-proeven geen kwaad konden? En zelfs nadat de eerste der getroffen Japanse vissers gestorven was, maakte de natuurkundige James Arnold in het tijdschrift der Amerikaanse atoomvorsers het volgende bekend: ‘De schade, over de gehele wereld veroorzaakt door radio-actieve neerslag en regen, is, voorzover tot dusver gemeld, waarschijnlijk niet ernstig.’
Deze en dergelijke verklaringen, even onwetenschappelijk als onverantwoordelijk, groeiden uit tot een ware verheimelijkingscampagne, waar Amerikaanse biologen, die beter wisten, vrijwel machteloos tegenover stonden. Onder brede scharen van Amerikanen bleef echter een vage ongerustheid heersen, die op de duur tot uiting kwam in een vrije pers.
Het weekblad ‘Saturday Evening Post’ van 17 Februari 1955 publiceerde in grote opmaak een artikel van de bekende Amerikaanse journalisten Joseph en Stewart Alsop, onder de titel ‘Het geheime gordijn in Washington’. Daarin zeiden zij o.a.: ‘Onze regering heeft geprobeerd de werkelijke kracht van de Waterstofbom voor ons te verheimelijken: de omvang en uitwerking van de schadelijke neerslag van radio-actieve deeltjes, en de omvang van het duurzame radiologische gevaar dat er door ontstaan kan in de lucht die wij inademen. Op deze manier heeft onze regering aan ons volk uiterst belangrijke inlichtingen onthouden, waarvan de beheersers der Sowjet-Unie, die ook hun H-bom hebben, echter volkomen op de hoogte zijn.’
|
|