| |
| |
| |
Het atoomtijdperk is begonnen
Het begon zo vredig, zo onverwacht: met het moedeloos gebaar van een Franse professor, die een plat omgeslagen boordje droeg en een hoog toegeknoopt jasje. 1896: door Parijs reed de paardenomnibus; wie geld had hield een koetsje, en fietsen werden nog nieuwsgierig aangestaard. De eerste auto had in Engeland een snelheid bereikt van 25 k.m. per uur, maar er bestonden nog geen radio's, geen vliegmachines en geen stofzuigers. Gaslicht was een nieuwigheid, electriciteit een luxe. Wetenschap en techniek waren nog van bescheiden omvang, maar vol groeikracht. Rusteloos zochten natuurvorsers naar het nieuwe, onontdekte. Wanneer men een beschaafd, ontwikkeld persoon in die tijd vroeg: ‘Wat is de mens?’, dan antwoordde hij zonder aarzelen: ‘Een met rede begaafd wezen, dat nochtans van de apen afstamt.’
Reeds hadden wetenschappelijke ontdekkingen het starre dogma der theologen
| |
| |
doorboord. De mensen toonden meer belangstelling voor wat er in de laboratoria en fabrieken gebeurde, dan in de kerken, verstard in ritueel. Maar zij, die enkel op de rede vertrouwden, geloofden ook in het goede in de mens; en de geleerden vormden een internationale broederschap, met meer verdraagzaamheid dan afgunst.
Professor Becquerel bestudeerde de eigenschappen van fluorescerende lichamen en het gekleurde licht dat zij afgaven. Nadat een van zijn proeven mislukt was, wierp hij ten einde raad de zeldzame stof, die hij onderzocht had, een zakje met uraniumzouten, in een lade, waarin doodtoevallig ook een paar onontwikkelde fotografische platen lagen, zorgvuldig in zwart papier verpakt. Toen Becquerel een paar dagen later een van die platen gebruikte en ontwikkelde was de hele plaat tot zijn stomme verbazing zwart. Er was licht ingekomen, zoals de vacantieganger vandaag zegt, wanneer hij zijn mislukte filmpjes pikzwart van de fotograaf terugkrijgt.
Maar wat voor licht? Becquerel werd nieuwsgierig, legde weer zijn zakje met uraniumzout op een ingepakte fotografische plaat, maar ditmaal tussen plaat en chemische stof ook een vast voorwerp, een sleutel, zijn eigen huissleutel. Toen hij de plaat ontwikkelde, stond op het zwarte glas de sleutel in wit afgedrukt. Hij had het verschijnsel ontdekt, dat later de naam radio-activiteit zou krijgen: de ontdekking, dat sommige stoffen in de natuur zichzelf ontbinden, en daarbij stralen uitzenden die energie bezitten.
Dit was het begin van alles. Een huissleutel, dit symbool van geborgenheid en veiligheid, werd de sleutel tot de bom, die veertig jaar later een ganse stad zou verpletteren.
Marie Curie, een jonge, knappe, arme Poolse, die met de net zo arme en even jonge Franse professor Pierre Curie was getrouwd, koos de geheimzinnige stralen tot onderwerp voor haar doctors-these. Zij kreeg een vies, vochtig laboratorium toegewezen in de Parijse School voor Natuurwetenschappen. In de holle ruimte stond een verroeste kachel: 's winters was het er soms niet warmer te krijgen dan zes graden boven nul. In die Pool-atmosfeer ontdekte zij, na twee jaar lang alle bekende delfstoffen onderzocht te hebben, het verschijnsel radio-activiteit. In een koene gedachtesprong besloot zij, dat de stralen uitgezonden worden door een nieuw, nog onbekend element.
Om dit te bewijzen sleet zij vier jaar van haar jonge leven in een vochtige, holle barak, tussen retorten en ovens, waarop zij de afval van pekblende ontleedde, een delfstof die gebruikt wordt in de Boheemse glasindustrie. Uit achtduizend kilo afval distilleerde zij met hulp van haar echtgenoot het eerste gram radium, dat zij aan de geleerde wereld aanbood met handen, kapotgebeten door zuren,
| |
| |
terwijl haar schilferende huid en pijnlijke vingertoppen reeds waren aangetast door de geheimzinnige stralen die haar later zouden doden. Pierre Curie had aan zijn bovenarm een wond, die maandenlang niet genezen wilde. Duitse geleerden vermoedden, dat de nieuwe stof, die nog niet eens zuiver was afgescheiden, geneeskrachtige werking zou kunnen hebben. Zonder aarzelen bestraalde Curie zijn blote arm. Weldra ontdekte hij, dat de stralen zieke cellen vernietigen. Daaruit ontwikkelde hij met medische professoren een geneeswijze voor lupus en sommige vormen van kanker.
Ook daarom werkten de Curies achttien uur per dag in hun naakte barak, om het radium in reine vorm af te scheiden. Zij wilden niet alleen wetenschappelijke ontdekkers zijn, maar ook weldoeners der mensheid. Zij krepeerden van armoede, maar namen op hun ontdekkingen geen patent. Pierre Curie weigerde vanuit morele overwegingen, om persoonlijk profijt te trekken uit een wetenschappelijke ontdekking, die de mensheid toebehoorde.
In 1903 kregen Becquerel en de beide Curies samen de Nobelprijs. In 1905 hield de innig goede professor Curie een voordracht voor de Zweedse Academie van Wetenschappen. Hij zeide: ‘... het radium zou in misdadige handen zeer gevaarlijk kunnen worden. Dit werpt de vraag op, of de mensheid rijp genoeg is om de natuurgeheimen te benutten, of dat de ontdekkingen juist schadelijk voor haar zijn. Nobel's ontdekkingen leveren een kenmerkend voorbeeld. Machtige ontploffingsstoffen hebben de mensen vergund, grote werken tot stand te brengen. Maar tegelijk zijn zij een verschrikkelijk vernietigingswerktuig in de handen van grote misdadigers, die de volken in oorlogen jagen.
Toch geloof ik, met Nobel, dat de mensheid uit de nieuwe ontdekkingen meer goed dan kwaad kan puren’.
Een jaar later stierf Pierre Curie een dood, die een boze profetie leek: hij werd in de straten van Parijs overreden door een vrachtwagen, zwaar beladen met militaire uniformen. Marie Curie, die nooit de tijd of moeite had willen nemen om haar gezondheid te beschermen, stierf in 1934 aan de stralingsziekte, veroorzaakt door het element, dat zij zelf had ontdekt, en dat intussen tienduizenden van boze ziekten had genezen. Haar beendermerg was verrot, maar haar gestorven gezicht was stil en streng, tevreden en verheven. Haar hele leven lang had zij tegenover de geheimen der natuur gestaan als een kind tegenover een sprookjeswereld. Nu had de natuur haar gedood, en het sprookje in de geschiedenis der ontdekkingen was uitverteld. Nieuwe geleerden gingen de natuurgeheimen met geweld te lijf. In het jaar van haar dood ontdekten Marie Curie's eigen dochter en schoonzoon, Irene Joliot-Curie en Frédéric Joliot, de kunstmatige radio-activiteit.
| |
| |
Reeds in oude tijden begon de mens na te denken over zichzelf en het heelal. Griekse filosofen al namen aan, dat de stof bestond uit zeer kleine, onzichtbare deeltjes, die elk voor zich ondeelbaar waren. Daarom noemden zij die deeltjes ‘atoom’, wat ‘ondeelbaar’ betekent.
De grondstoffen in de natuur waren uit verschillende groeperingen van deze atomen samengesteld, en de middeleeuwse alchemisten ervoeren tot hun spijt, dat het onmogelijk was om het ene element in het andere om te zetten. Al hun pogingen om goud te maken uit minder edele metalen liepen op niets uit. Sindsdien gold de stof als onveranderlijk.
De Curies waren de eersten, die de stof ontdeden van zijn schijnbare starheid. In het uranium ontdekte Marie Curie ‘de stortvloed der atoomverandering’, zoals zij het uitdrukte. Door geheimzinnige, spontane straling neemt het een andere vorm van uranium aan, verandert dan in een vorm van thorium en levert na hernieuwde uitstraling radium op. Dit radium stoot weer een gas af, dat uit de atoomkernen van helium blijkt te bestaan.
Het atoom was dus niet onveranderlijk! De schijnbaar levenloze materie had een eigen leven gekregen. Atomen botsten, vernietigden elkaar, gingen huwelijken aan, sprongen uiteen. Niet de stof was dood, maar de oude natuur- en scheikundige begrippen. De geleerden begonnen van voren af aan, en de eerste vraag die hen kwelde was: hoe zit het atoom in elkaar, dat na lange eeuwen van schijndood plotseling een ballet danst, waarvan wij de figuren niet begrijpen?
Het vinden van een antwoord was moeilijker dan het zoeken van een speld in een hooiberg. Aan het eind van deze zin staat een punt. De doorsnee van deze punt is de breedte van een millioen atomen. Honderd millioen atomen kunnen zonder gedrang naast elkaar in een centimeter.
Maar zelfs het millioenste deel van een punt bleek deelbaar. Omstreeks 1910 stelde Lord Rutherford vast, dat elk atoom uit een kern bestond, die nucleus werd genoemd, en die geladen was met positieve electriciteit; terwijl rond die kern heen zich een aantal deeltjes bewoog, negatief geladen, die de naam electronen kregen. De doorsnee van het atoom bleek twintigduizend maal zo groot te zijn als die van de kern of electron. Het millioenste deel van een punt was dus in werkelijkheid een grote leegte, waarin men af en toe een electron of een kerndeeltje tegenkwam.
De wetenschap had de wereld verrijkt met een heelal, dat uit electrische krachten bestond, rondzwevend in een akelige leegte. De werkelijkheid, die de mens waarnam met het oog en onderging met hart en ziel, bestond niet meer; de geleerden hadden haar verpulverd tot milliarden in de milliard maal milliardste
| |
| |
macht van rondvliegende electronen en kerndeeltjes. Er bestond geen onderscheid meer tussen een rozenblad, een monsterkanon, een marmeren standbeeld en een kindermond: ze waren allemaal teruggebracht tot verschillende hoeveelheden van eendere electro-chemische verschijnselen. De enige waardemeter in dit nieuwe, ontzielde heelal bestond uit cijfers: het gewicht der atomen, de lading der atoomdeeltjes, de snelheid waarmee zij rondvlogen.
Nog was de wetenschap niet tevreden. De Curies hadden ontdekt, dat de kerndeeltjes van radium en uranium zichzelf veranderden door het uitzenden van stralen. Deze mysterieuze stralen bleken de kerndeeltjes van helium te zijn. De kerndeeltjes van radium splitsten zichzelf dus. Waarom zou de mens dergelijke splitsingen ook niet teweeg kunnen brengen? In 1919 bombardeerde Lord Rutherford de kernen van stikstof met radiumstralen. De stikstofkern werd een zuurstofkern, en na het bombardement hield hij een waterstofkern over, een z.g. ‘proton’.
In 1932 voerde Sir James Chadwick de kerndeelverplettering nog verder door. Hij bekogelde het lichte metaal beryllium met radiumstralen, waardoor het werd omgezet in een bijzondere vorm van koolstof en een nieuw, nog onontdekt kerndeeltje. Het was even zwaar als een proton, maar had geen electrische lading. Het werd dus ‘neutron’ gedoopt.
Hiermee was de vergruizeling van het oude, vertrouwde wereldbeeld voorlopig voltooid. Van nu af aan bestond het heelal uit electronen, protonen en neutronen. Zij vormden, in verschillende samenstellingen, de grondstoffen waaruit mens, plant en dier bestaan, wereld, ruimte en sterren.
Met oneindige moeite waren natuurvorsers, die met hart en ziel de wetenschap waren toegedaan, er in geslaagd met behulp van vernuftige toestellen de stof tot in haar kleinste kleinheid te ontbinden. Deze experimenten werden uitgevoerd in stille laboratoria; het gerucht der wereldomwentelende ontdekkingen drong niet tot de buitenwereld door. De kerndeling scheen een onschuldige en rustige liefhebberij van geleerden. Dagenlang bleef hun oog aan toestellen gekleefd, die gevuld waren met oververzadigde waterdamp en waarin de kerndeling alleen fotografisch kon worden waargenomen, in de vorm van gebroken condensatiesporen. Reeds hadden zij de droom der oude alchemisten verwerkelijkt: de omzetting van het ene element in het andere. Maar geen van hen was op persoonlijk gewin uit; zij deden geen moeite om goud te maken, en dus interesseerde de wereld zich niet voor hun geduldig gewroet in de atoomkernen, nog steeds onzichtbaar zelfs onder de krachtigste microscoop.
Zij zochten kennis omwille van de kennis alleen; zij wilden enkel maar weten hoe het heelal in elkaar zat. Zij deelden hun nieuwe verworvenheden zonder
| |
| |
aarzelen mede aan collega's in het buitenland, waar dan ook. Alle leden van deze stille internationale broederschap hadden een gemeenschappelijk doel: verrijking der kennis. Zij waren allen met de beste, zuiverste, onzelfzuchtige bedoelingen bezield. Geen van hen besefte, dat zij ook de duivel der vernietiging dienden. De Franse professor Becquerel had met zijn huissleutel onwetend de sleutel tot de Hiroshima-bom ontdekt. Maar hij stond met die sleutel tegenover een blinde muur. Toen Chadwick de neutronen ontdekte, had hij het middel gevonden om de blinde muur te doorboren.
Neutronen hebben bijna geen massa, maar bezitten soms een geweldige snelheid. De snelste neutronen kunnen de afstand tussen New York en Moskou afleggen in één seconde. Zij dragen geen electrische lading en worden dus niet door atoomkernen afgestoten. Dus werden de neutronen de uitgezochte projectielen bij bombardementen op de schietbanen der kern-physica. Weldra slaagde men er in toestellen te bouwen, die krachtige stralen van neutronen uitzonden. Irene Curie, de dochter van Marie Curie, en haar echtgenoot, Frédéric Joliot, verpletterden in 1934 met neutronen de kerndeeltjes van zwavel. Wat zij overhielden was een soort phosphor, die radio-actief bleek te zijn. Wat de natuur in milliarden jaren had voltooid, de schepping van natuurlijke radio-actieve elementen, had de mens in één dag kunstmatig tot stand gebracht: de vervaardiging van een stof, waarvan de stralen zowel konden genezen als op de duur doden. Nog was deze ontdekking een zegen; want het radio-actieve phosphor vond onmiddellijk toepassing in de geneeskunde. Maar de jaren, die elke volgende nieuwe ontdekking scheidden van Hiroshima, verminderden in aantal, en de afstand tot de laatste, doodbrengende ontdekking eveneens. Met behulp van de neutronen-artillerie maakten de geleerden nieuwe, onbekende elementen, die dezelfde chemische en electrische eigenschappen hadden als de bekende, maar een ander gewicht. Zij werden isotopen genoemd. Bijna elk element bleek een samenstelling te zijn uit verschillende dezer isotopen. Vele dezer isotopen waren zeer radio-actief.
In 1939 richtte de Duitse professor Hahn zijn neutronenkanon op uraniumkernen en spleet ze in twee stukken. Hiermee had hij de atoomkernsplijting volbracht. Andere geleerden maten, dat bij deze splijting weggeslingerde deeltjes een energie hadden van 160 millioen electron volt.
Een nieuwe krachtbron was geboren. Het verbranden van één gram steenkool levert nauwelijks genoeg warmte op, om een vingerhoed met water te verwarmen. Maar in de atoomkernen van dit ene gram steenkool ligt een fantastische kracht opgesloten: ze is gelijk aan de energie, die opgewekt kan worden door het verbranden van driehonderdduizend kilo steenkool.
| |
| |
Eeuwen lang had de mens zich tevreden moeten stellen met de natuurkrachten: zijn eigen kracht, de kracht van dieren die hij temde, de kracht van wind en water, die hij leerde gebruiken en de zwaartekracht, die beurtelings zijn vriend en vijand was. Hij maakte zich de chemische processen dienstbaar, die zich afspelen bij het verbranden van hout, steenkool, petroleum. Hij leerde hoe, door het bijeenbrengen van sommige vaste of vloeibare stoffen, gassen ontstonden, die zich zeer snel uitzetten en daarbij een grote kracht ontwikkelden. Maar de energie-ontwikkeling van de krachtigste springmiddelen en grootste granaten berustte nog altijd op een scheikundige werking.
Nu had hij voor het eerst een millioenen malen groter en geheimzinniger kracht ontdekt: de kosmische kracht, de kracht die bij de schepping der materie is ontstaan, de kracht die de kernen der stof bijeenhoudt en daardoor tevens aan de stof haar stoffelijk voorkomen verleent.
Op een dag schreef Albert Einstein, de beroemdste der moderne natuurvorsers, een simpel uitziende formule neer: E = m c2. Daarmee had hij in de tijd, nodig voor het neerschrijven, een nieuwe, wereldomwentelende kracht ontketend. Einstein had ontdekt, dat de massa het gevolg is van de verborgen kracht, die in de kerndeeltjes van die massa slaapt. Nu had hij een formule gevonden om die kracht te bepalen. Om de verborgen kracht in een bepaalde massa te berekenen, moet men die massa vermenigvuldigen met het kwadraat van de snelheid van het licht.
De snelheid van het licht is de grootst bekende snelheid in het heelal. Zij bedraagt 300.000 k.m. per seconde. De nieuwe kracht was dus millioenen malen zo groot als alle tot dusver bekende en ontwikkelde krachten. Zij was niet chemisch, maar kosmisch. Deze nieuwe kracht was ontzagwekkend, maar zij wekte geen ontzag. De mens speelde er zijn nieuwe spel mee, heel in het klein nog, in een laboratorium. Nog wist de wereld niet, waardoor zij werd bedreigd. Niemand wist of vermoedde, dat men nog slechts 6 jaar verwijderd was van Hiroshima.
Kort na de proeven van de Duitse professor Hahn ontdekten Joliot in Frankrijk en Fermi in Amerika een nieuw resultaat van de kernsplitsing: één neutron was voldoende om een uraniumkern te splijten. De splitsing leverde, behalve de hooggeladen kerndeeltjes, twee tot drie nieuwe neutronen op. Theoretisch waren deze nieuwe neutronen in staat elk voor zich weer een uraniumkern te splijten, waarna men zes tot negen nieuwe neutronen zou overhouden, om de splitsing voort te zetten. Enzovoorts.
Dit ‘enzovoorts’ veranderde zes jaar later Hiroshima in een hel met honderdduizend doden. Want dit was de laatste stap naar de atoombom. Een gewone
| |
| |
bom ontploft doordat moleculen van bepaalde vaste stoffen uiteenvallen tot atomen; deze atomen verbinden zich tot gassen, die zich snel en krachtig uitzetten, terwijl dit chemisch proces zich voortplant door de massa van de bom met de snelheid van een lawine. Het ene deeltje sleurt als het ware het andere mee en dat weer het volgende. Daarom noemt men dit een kettingreactie. Het ging er nu slechts om de omstandigheden te vinden, waaronder een dergelijke kettingreactie mogelijk werd in uranium. Want als de splitsing der uraniumkernen zich met lawinesnelheid voortplantte, dan zouden daarbij krachten vrijkomen, waarbij vergeleken de ontploffing van een gewone granaat vernederd werd tot het uiteenspatten van een luciferskop.
Na zijn ontdekking vatte Joliot het plan op, om naar de Sahara te gaan voor een proefneming op grotere schaal. Plotseling zag hij van het plan af. Hij werd gegrepen door de vrees, dat de kettingreactie, in een grotere hoeveelheid uranium begonnen, niet meer te stuiten zou zijn en als een besmettelijke ziekte op andere elementen in de aardbodem zou kunnen overslaan, wat het einde der aarde zou kunnen betekenen. Was het de geest van Marie Curie, die hem maande vanuit haar graf?
Maar zijn ontdekking, en die van Fermi, werden bekend in een wereld, die zich opnieuw haastig bewapende. Het was een wereld, die in de loop der 19e eeuw haar geloof aan de onsterfelijke ziel had verloren. In plaats van de verloren ziel had zij de rede gesteld; maar rede noch redelijkheid waren in staat geweest om de afslachting van 1914-1918 te voorkomen. In deze oorlog verloor Europa tevens zijn moreel besef.
In de ontredderde wereld van 1939 werkte de ontdekking van Fermi en Joliot als een lont. Deze wereld bezat een beschaving, die in alles het nut zocht en van niets de diepere zin. De wetenschap en techniek hadden een beschaving gewrocht, die zij nu op het punt stonden te verpletteren, net zoals de kernphysica het heelal reeds uiteen had gespleten in electronen, protonen en neutronen. Geleerden hadden de laatste waarheid gezocht, en in het geduldig en toegewijd zoeken van de waarheid hadden zij, de in zichzelf gekeerde specialisten, vanzelfsprekend niet de morele maatstaven aangelegd, waarmee in een laboratorium niet te meten valt. Voor hen golden als maatstaven slechts de micrometers en stralingstellers.
Nog in Mei 1939 waarschuwden Von Halban en Adler de wetenschappelijke wereld, dat het bijeenbrengen van een hoeveelheid uranium boven een zekere, nog onbekende grens, het gevaar meebracht van een spontane ontbinding, die het laboratorium plus de gehele stad er omheen zou kunnen verpulveren. Maar
| |
| |
kort na het uitbreken van de oorlog kwam een noodlottige fusie tot stand: tussen geleerden enerzijds en politici en militairen aan de andere kant.
Later bleek, dat in 1939 reeds atoomgeleerden in de Sovjet-Unie de mogelijkheden kenden tot ontketening van de kosmische kracht.
Begin 1941 wezen drie Engelse professoren er hun regering op, dat de schepping van een nieuw wapen van onvoorstelbare kracht mogelijk was geworden.
Veel vroeger reeds, op 2 Augustus 1939, had prof. Einstein aan President Roosevelt geschreven, dat het bouwen van een atoombom wellicht mogelijk geworden was. Hij waarschuwde, op grond van hem bekende feiten, dat Hitler's Derde Rijk begonnen was, stappen in die richting te ondernemen. Als onverschrokken pacifist had Einstein sinds zijn jeugd het militarisme bestreden, dikwijls ten koste van grote persoonlijke offers. Hij zou er zijn leven lang onder blijven lijden, dat juist hij op de atoombom-knop had gedrukt. Toch treft hem geen verwijt; want zodra hij vernomen had, dat de eerste atoombom-proef was gelukt, deed hij dadelijk het mogelijke en het onmogelijke, om de gewelddadige toepassing tegen te houden. Maar het was oorlog, en zijn humanisme bleef machteloos.
De kernsplitsing was tot nu toe slechts een vraagstuk geweest voor een paar dozijn geleerden in een half dozijn landen. Bijna niemand interesseerde zich voor hun ingewikkelde verhandelingen. Nu hadden zij hun kennis medegedeeld aan regeringen, die zich ten oorlog voorbereidden, en daarom aanstonds de kosmische kracht voorzagen van de zeven zegelen der ambtelijke geheimhouding. De kernsplitsing werd in de brandkasten der oorlogsministeries opgesloten en de dienaars der vrije wetenschap werden gevangenen op parool.
Marie Curie had het zuivere radium gezocht, om zieken te kunnen genezen. Zij zwoegde in dienst der mensheid; zij vond de dood voor zichzelf en nieuw geluk voor honderdduizenden, die zij nooit zou zien.
De geleerden van 1940 en volgende jaren zochten de splijtbaarste vorm van uranium, om daarin een kettingreactie te verwekken, die de kracht zou opleveren van duizend zware bommen. Zij zwoegden in dienst van hun vaderland. Zij vonden de roem voor zichzelf en de dood voor honderdduizenden, wier oogwit zij nimmer hadden gezien.
Zij bleven onbaatzuchtige geleerden, en evenmin als de Curies het gedaan hadden, namen zij patent op hun ontdekkingen. Zij konden dat trouwens niet meer; de patenten werden genomen door hun nieuwe meester, de Staat. En opdat zij rustig aan hun ontdekkingen zouden kunnen werken, ongestoord door nieuwsgierigen of spionnen, borg de Staat hen op achter prikkeldraad.
Het werd uitgespannen rond wetenschappelijke concentratie-kampen, die dui- | |
| |
zenden vierkante kilometer besloegen, en op wier terreinen vreemdsoortige fabrieken stonden met veel blinde muren. Op een heuvelplateau in de staat Tennessee verrees Oak Ridge, de ontoegankelijke atoomstad. Het voorste stadsdeel was een ruim villapark, met helder gekleurde woningen voor 30.000 ingenieurs en arbeiders. Van achter de hekken, die toegang gaven tot de fabrieken, drong geen geluid door; het was er stil als in een kathedraal. Maar binnen de dikke blinde muren krijsten de gaspompen, brulden de leidingen, zoemden de motoren; het uranium-hexafluoride werd door de ene poreuze muur na de andere gejaagd, om er de zeldzame isotoop Uranium-235 uit af te scheiden. Zij is geschapen voor een kettingreactie, zoals een koe voor het geven van melk. Diep in de staat Washington, aan de oevers van de koude Columbia-rivier, werd een tweede atoomstad gebouwd, op een terrein van meer dan 2000 km2. De woonoorden, werkplaatsen, laboratoria en scheikundige scheidings-installaties waren slechts aanhangsels van drie reusachtige atoomzuilen, waarin uit uraniumerts een nieuw metaal werd gekookt, dat eens, millioenen en millioenen jaren geleden, op aarde bestond, maar door straling en zelfontbinding te gronde ging voor de mens werd geboren. Nu herschiep de mens dit metaal van de oerwereld en doopte het ‘plutonium’. Wanneer een mens één millioenste gram plutonium inademt, dan is hij onherroepelijk veroordeeld tot de dood door bloedkanker. Daarom werden alle werkers omringd met liefderijke zorgen. De lucht die zij ademden, hun kleren en voedsel werden voortdurend gemeten op radio-activiteit. Van achter dikke betonnen muren bedienden arbeiders en ingenieurs de grote kunstmatige stalen handen en vingers, die alles met de atoomzuilen deden waar de mens van sterven zou.
Op een platte bergtop, hoog in de staat New Mexico bij Los Alamos, werden enige dozijnen barakken gebouwd om een twaalftal geleerden te herbergen met hun families. Zij namen proeven in hun kleine laboratoria, zij bedekten brede schoolborden met oneindige reeksen formules. Zij gingen naar bed met een rekenlat en stonden op met een reageerbuis. In de heksenketels van Oak Ridge en Hanford werden het U-235 en Pu-239 gemaakt. Maar dat was enkel de grondstof. Uit de hersens der atoomgeleerden werd de bom geboren, zoals Athene in volle wapenrusting oprees uit de hersenpan van Zeus.
Maar Athene droeg niet alleen een speer, doch ook een schild. De atoomvorsers wisten, dat er tegen de atoombom geen verweer mogelijk is. Maar er was nog geen atoombom. Het materiaal sliep diep ondergronds in loden wiegen; de plannen stonden op rollen papier, die elke avond in de brandkast gingen. Eerst moest er een proefbom vervaardigd worden.
Begin Juli 1945 vlogen de atoomgeleerden naar Alamogordo, in de woestijn van
| |
| |
New Mexico. In de lege boerderij van een schapenhouder, die allang failliet was, werd het monster in elkaar gezet, en aan een stalen toren opgehangen. Op 16 Juli 1945, om vijf uur in de vroegte, zaten de geleerden rillend van opwinding en nachtkou in een grote bunker op 17 k.m. afstand van de toren. Zij werden opgevreten door twijfel: de formules en berekeningen klopten, maar zij beseften, dat de mysterieuze macht, die de stoffelijke wereld bijeenhoudt, tot onverwachte sprongen in staat is. En plutonium is nukkiger dan de verwendste minnares. Een paar minuten voor de ontploffing kregen de geleerden bevel zich languit op de grond uit te strekken, met hun hoofd van de bom vandaan. Het was toen vlak voor de dageraad; en zij lagen in de houding, waarin een Musulman elke morgen het terugkerend zonlicht aanbidt. Zij lagen enkel in de verkeerde richting, en zij waren trouwens gekomen om een geheel andere zonsopgang te aanschouwen: een, die door henzelf geschapen was.
Het eerste morgenrood werd doodgeslagen door een bovennatuurlijk licht. Een groene zon rees verblindend omhoog. Een vurige wolk van een kilometer doorsnee steeg naar de wolken, verkleurde van purper tot oranje, koelde af in hogere luchtlagen en puilde uit tot een witte paddestoel. Een helse hitte was over de geleerden heengeslagen. Nog doof van het doffe huilen der ontploffing vlogen zij overeind; jaren van spanning ontlaadden zich in geschreeuw, geschater en een wilde Indianendans. Een geestdriftig verslaggever schreef: ‘Het scheen, alsof de tijd stilstond; alsof wij getuigen waren van de schepping der wereld, op het ogenblik, toen de Heer sprak: ‘Er zij licht!’
Drie weken later, op 6 Augustus 1945, zoemde een Vliegend Fort op 10 kilometer hoogte boven Hiroshima, een nietsvermoedende stad van een kwart millioen inwoners, die een paar uur geleden uit haar morgenslaap was ontwaakt. Duizenden kinderen zaten al op school, tienduizenden arbeiders en kantoorbedienden waren al aan 't werk. Nergens heerste spanning: vroeger op de ochtend was er luchtalarm, maar het signaal ‘Alles Veilig’ had iedereen gerustgesteld. Zonder waarschuwing trof hen de witte bliksem. Muren stortten rond hen in, vloeren vielen onder hen weg, hitte zengde hun huid rood en zwart, bloed spoot uit hun aderen. Ieder dacht, dat een bom zijn of haar dak getroffen had, maar de witte stofwolk waarop zij uitstaarden, verhulde een totaal verwoeste stad. Honderden konden de wolk der verwoesting niet zien: hun ogen waren gesmolten in de oogkassen.
De stad vloog in brand. Honderden vluchtten in de rivier; duizenden doolden verdwaasd rond. Sommigen, die niet verwond waren, stierven plotseling na een
| |
| |
paar uur of een paar dagen. Het aantal geheimzinnig gestorvenen nam met de dag toe. Duizenden overlevenden werden ziek; zij leden aan duizeligheid, hoofdpijn, misselijkheid.
Twee weken na de ontploffing begonnen de dodentreinen te rijden. De honderdduizend lijken werden geleidelijk in beestenwagens geladen. Zij rolden weg door een stad, die niet meer bestond. De zieken leden nu aan haaruitval. De dodentreinen rolden door, met onveranderlijk gedreun van wielen op wissels. Maar de ziektesymptomen veranderden in diarrhee en hoge koorts. De dodentreinen rolden nog steeds. Nu begon het tandvlees der zieken te bloeden, hun huid werd bedekt met rode bloedvlekken en de doktoren namen waar, dat er veel te weinig witte bloedlichaampjes in de lichamen aanwezig waren.
Er werden geen doden meer uit het puin gehaald en de brandwonden der overlevenden genazen met lidtekens van venijnig paars en rose. Maar nu stierven honderden patiënten aan longinfectie. Ook Japan had radiologen en atoomgeleerden. Weldra wisten zij, dat er op 600 meter boven de stad een uranium- | |
| |
bom was ontploft. Zij berekenden het gewicht aan uranium, dat zich door de kettingreactie had ontbonden, en stelden vast, dat op 1 k.m. afstand van de haard der ontploffing elke cm2 lucht getroffen was door 1012 gammastralen. Dat is een millioen, gevolgd door twee duizend en twee en veertig nullen.
Deze gammastralen, uitgezonden door de splijtingsfragmenten der uraniumkernen, hadden het fosfor in de beenderen der zieken radio-actief gemaakt. Dit radio-actieve fosfor zond op zijn beurt z.g. β-stralen uit, die in het beenmerg doordrongen, waar de rode en witte bloedlichaampjes gevormd worden. Daardoor verminderden de rode en witte bloedlichaampjes snel in aantal. Een deel van de witte bloedlichaampjes, de z.g. leucocyten, heeft de bijzondere rol om ziektekiemen, die in het lichaam doordringen, te doden. De gammastralen van de atoombom vraten dus het menselijk bloed op en maakten de zieken uiterst vatbaar voor infectieziekten. Verder werden duizenden mannen tijdelijk onvruchtbaar, honderden vrouwen hadden miskramen en dozijnen vrouwen ontdekten later, dat zij nooit meer kinderen konden krijgen.
Dit alles waren de gevolgen van een nieuwe massa-ziekte, die in de volksmond stralingsziekte werd genoemd. Zij was tot nu toe slechts voorgekomen in individuele gevallen, als gevolg van veelvuldige of onvoorzichtige omgang met radium. De pest is zo oud als de mensheid; maar de stralingsziekte als massa-verschijnsel werd op 6 Augustus 1945 door de mens gemaakt, op de geboortedag van het atoomtijdperk. Zij kwam voort uit een hoeveelheid radium, niet groter dan een sinaasappel.
Drie dagen nadat Hiroshima verwoest was, viel een tweede bom op Nagasaki. De mens had immers nog een tweede kunstmatige stof ontdekt, het plutonium, dat nog gevoeliger was voor een kettingreactie dan uranium. Ook deze plutoniumbom moest geprobeerd worden.
De inzet van het atoomtijdperk leverde twee weggevaagde steden op, twee honderd duizend doden, honderd duizend gewonden en een nieuwe ziekte, de bloedkanker. Het bouwen van de twee bommen had 1600 millioen dollar gekost. In deze som inbegrepen waren de kosten van enige heilzame ontdekkingen. Radio-actieve isotopen werden weldra gebruikt in de kankerbestrijding. Men mat er de inwendige slijtage van machines mee, zonder dat de machines uit elkaar genomen hoefden te worden. Met behulp van deze isotopen ervoer men, in hoeverre bepaalde gewassen bepaalde kunstmeststoffen opnamen. Daardoor kon men de bemestingsmethoden verbeteren, en in sommige streken op aarde werden de oogsten rijker, speciaal in die streken, waar ze reeds zo rijk waren, dat hun jaarlijks onverkoopbaar overschot door de staat werd aangekocht en opgeslagen.
| |
| |
De enigen, die op den duur van deze voedselovervloed profiteerden waren de meelwurmen, de microben en de ratten.
Zo bracht het atoomtijdperk al dadelijk bij het begin ook nog enige zegen. De mens is een wezen met een beperkte blik, en het valt hem niet licht om zegen af te wegen tegen vloek, in een wereld, waarin het goed en het kwaad onverbrekelijk met elkaar verbonden zijn. Wie durft de maatstaf aan te leggen van de rebel Ivan Karamazov? ‘Alle wetenschap ter wereld is nietswaardig, zo zij gekocht wordt met de tranen der kinderen.’
De atoombom liet duizenden kinderen in Hiroshima geen tijd tot tranen, maar duizenden anderen te veel tijd. Hiroshima stelde ganse volkeren voor de keus: wetenschap of kindertranen. En hun keuze was de wetenschap, die hun het leven gemakkelijker had gemaakt, terwijl de kindertranen ongezien geweend werden, in verre verten, in een vreemd land. En daarom aanvaardden deze volkeren ook grif de troostende redenering, dat de atoombommen de oorlog met maanden hadden verkort, en dus honderdduizenden mensenlevens bespaard. Dit spaarsysteem was vanzelfsprekend slechts voordelig aan één kant; maar deze gedachte werd aan die zijde, die de meeste levens had bespaard, nimmer populair.
En toch vielen de bommen niet alleen op Hiroshima en Nagasaki. Zij vielen ook op Amerika, op Engeland, op de wereld. Deze spookbommen zonden geheimzinnige stralen uit. Zij tastten niet het bloed aan, maar het geweten en de ziel, die omgewoeld werden door schrik en schaamte. Maar deze S-stralen der spookbom hadden een minder duurzame uitwerking dan de gamma-stralen van de A-bom. Zij lieten in het menselijk bewustzijn geen radio-actieve isotopen achter, die jaar in jaar uit hun stralen bleven uitzenden. Weldra vervaagde, behalve in Japan, de gruwelijke werkelijkheid van Hiroshima tot een begrip.
Maar behalve zijn bewustzijn heeft de mens ook een onderbewustzijn; en in dat verborgene straalden de isotopen van de spookbom door. In elk mens schuilt een vernielzuchtig, barbaars wezen; in elk mens fluistert de stem van een engel. In millioenen mensen voerden die twee een stille oorlog. De schuld over Hiroshima de vrees verwekt door de bom, de trots over haar gewelddadigheid en de angst voor een nieuwe oorlog werkten op elkaar in de atoomzuil van het onderbewustzijn. Het eerste gevolg was een wegkruipen voor de feiten: Hiroshima werd taboe in beschaafd gezelschap. Het tweede gevolg was een verlammende angst: uit beduchtheid voor de atoombom werd het wapen in gelatenheid aanvaard. Het derde gevolg was een magische vrees. Om die vrees te rechtvaardigen en zich daardoor van haar geheimzinnigheid te bevrijden, zocht de mens naar een redelijke oorzaak. Zij vond die in het gedrag van een vroegere bondgenoot, die zelf een lang verleden van argwaan in zich droeg.
| |
| |
De splijtingsproducten in de paddestoel van een A-bom blijven niet boven de plaats van ontploffing hangen, maar reizen met de winden de aarde rond en gaan na hun neerdwarreling nieuwe verbindingen aan met elementen op aarde. Uit Amerika's onbewuste angst en vrees en Rusland's diepe argwaan ontstond de haat, die heden de wereld vergiftigt met haar kwaadaardige straling. De nieuwe atoombommen, die na de oorlog in serie gebouwd werden ontstonden niet uit plutonium en uranium, maar uit onberedeneerde haat en angst.
Ironisch genoeg waren zij, die dit gehele mysterieuze proces nog het beste begrepen, de atoomvorsers zelf. Kort na de oorlog verklaarde Prof. Oppenheimer, die zeer nauw met het bomproject verbonden was geweest, aan zijn medewerkers: ‘Indien de atoombom als nieuw wapen toegevoegd zou worden aan de arsenalen van een wereld in oorlog, of aan de arsenalen van volken die zich ten oorlog voorbereiden, dan zal de tijd komen dat de mensheid de namen van Los Alamos en Hiroshima vervloeken zal. De volken der wereld moeten zich verenigen of ten onder gaan.’
De volkeren der wereld, van elkaar gescheiden door angst, argwaan, haat en onverschilligheid, verenigden zich niet. Maar wel werd de A-bom toegevoegd aan de arsenalen; en de volken bereidden zich opnieuw ten oorlog voor, al zeiden hun leiders, dat zij de vrede zochten.
In de zomer van 1946 organiseerden de Amerikanen in het Zuidzee-atol van het eiland Bikini een proefneming, voornamelijk om de uitwerking van de atoombom na te gaan op de klasse der gewervelde dieren, waartoe ook de mens behoort. Dozijnen oude Japanse en Amerikaanse oorlogsschepen werden bemand met 3.030 ratten, 176 geiten, 147 varkens, 109 muizen en 57 Siamese biggetjes. De eerste bom werd uit een vliegtuig afgeworpen. Bijna de helft der dieren bleef in leven. Het gold hier een proefneming op onschuldige dieren, en dus werden zij met de meest liefderijke zorgen omringd door een groot gezelschap van dokters en helpers. Ze kregen bloedtransfusies en penicillineinjecties; de verdienstelijkste en leerrijkste gevallen werden in speciale vliegtuigen overgevlogen naar het vloot-laboratorium in Bethesda, Maryland. Het grootste opzien baarde een big van het vrouwelijk geslacht, die het nummer 311 droeg. Men had haar opgesloten in het officierstoilet van een Japanse kruiser. De ontploffing slingerde haar in de lagune, waar ze dapper rondzwom tot een snelboot haar oppikte. Een jaar later was zij uitgegroeid tot een zeug van 350 pond. Haar enige mankement was, dat zij er niet in slaagde biggetjes te werpen. Maar zij had de grote ontploffing overleefd; en een tijdlang waren vele mensen in dat deel der wereld minder beangst, dank zij een steriele zeug. De tweede Bikini-bom ontplofte 10 meter onder water. Een ontzaglijke mistbol
| |
| |
barstte uit de diepte omhoog, gevolgd door een waterzuil van 700 meter doorsnee, die 3 k.m. de lucht inschoot. Door deze waterschoorsteen, waarvan de wanden 100 meter dik waren, ontsnapten de gloeiende gassen, die de zuil bekroonden met een giftige witte paddestoel. De bodem van de lagune werd 10 meter diep ingedrukt; 3 millioen m3 modder en zand werden de lucht ingeslingerd. Eén millioen ton kokend zeewater regende op schepen en proefdieren neer. Twee weken later waren alle proefdieren dood; de schepen bleven jarenlang radio-actief, tot de scheikunde nieuwe ontsmettingsmiddelen vond.
En intussen bleef het steeds maar vrede, ondanks alle bittere woorden en meningsverschillen. Millioenen geloofden, dat dit dank zij de atoombom was, waarvan Amerika het monopolie bezat, met 10 jaar voorsprong in de aanmaak. Dus steeg de atoombom in aanzien. Men wierp allengs de vrees van zich af, want men had 10 jaar ongestoord leven voor zich. De A-bom kromp van wereldschokkend gevaar ineen tot huisdier: zij verving de ouderwetse vredesduif. Zij deed haar intrede in spot en humor, in cabaret en mode. Het kleinste model badpak, dat als door een wonder de schaamdelen bleef bedekken, werd ‘Bikini’ gedoopt. Men fluisterde in 1948, dat Amerika 1000 atoombommen bezat, alle uitsluitend bestemd om de vrede te verzekeren. Sommige simpele zielen vroegen zich af, of 100 stuks niet voldoende waren om hetzelfde resultaat te bereiken. Maar er was te veel geld in de atoomzuilen en plutionumfabrieken belegd om ze stil te zetten. Domme boeren in Europa klaagden over onregelmatige regenval op hun akkers, en gaven de schuld aan de nog steeds voortdurende proefontploffingen. Maar zij werden uitgelachen, ook door meteorologen en natuurkundigen. Een fikse storm ontwikkelde meer kracht dan 100 A-bom-explosies. En hoe kon een explosie in de Marshall-eilanden het weer in Europa beïnvloeden?
Plotseling kwam er een eind aan de idyllische periode van het atoom-tijdperk. Het was begonnen met een vreemd lichtverschijnsel op een fotografische plaat, en het eindigde net zoals het begonnen was.
In Augustus 1949 voerde een Amerikaans toestel van het type B29 een routinevlucht uit, beladen met een voorraad fotografische platen, speciaal gevoelig voor de inwerking van kosmische stralen. Nadat zij ontwikkeld zijn, vertonen sommige van deze platen onder de microscoop een enkele zeer fijne streep, dunner dan een spinnedraad. Zulke lichtverschijnselen bewijzen dan, dat de plaat getroffen is door een proton, een electron of een meson (een onstabiel kerndeeltje van bijzondere, deels nog geheimzinnige aard, dat in kosmische stralenregens voorkomt). Toen de platen van de B29 ontwikkeld werden, vertoonden zij onder het oculair van de microscoop massa's donkere sporen, die een wemeling van lichte electronensporen uitzonden. Slechts één ontstellende slotsom bleef over:
| |
| |
| |
| |
de B29 moest door de verwaaiende splijtingswolk van een atoombomontploffing heengevlogen zijn, terwijl de Amerikanen sinds meer dan een jaar geen A-bom hadden laten ontploffen.
Daarom zond de regering haastig een vliegtuig uit, dat de luchtweg van de B29 volgde, en overal op deze tocht luchtmonsters verzamelde. Scheikundigen stortten zich in afgesloten laboratoria op deze splijtingsfragmenten. Het bleek, dat de Sowjet-Russen een plutoniumbom tot ontploffing hadden gebracht. De fragmenten bewezen, dat de Russen verschillende etappes hadden overgeslagen. De eerste Russische A-bom was beter dan de Amerikaanse Bikini-bom.
Op 1 November 1949 verried een loslippig Amerikaans senator tijdens een radiodebat, dat Amerika aan een superbom werkte, duizend maal zo verpletterend als de Hiroshima-bom. President Truman liet de procureur-generaal draconische maatregelen nemen, opdat de nieuwste ontwikkeling doodgezwegen zou worden. Maar begin Januari 1950 schreven de algemeen geachte journalisten Joseph en Stewart Alsop in de ‘New York Herald Tribune’ een drietal opzienbarende artikelen, getiteld: ‘Uit de doos van Pandora’.
‘De grote vragen over leven en dood worden tegenwoordig beslist in kale vergaderkamers’, schreven zij, ‘waar bezorgde ambtenaren in diep geheim hun besprekingen houden. Maar van deze besprekingen hangt onze gehele toekomst af. Er zijn problemen mee verbonden, die maar al te lang voor de openbaarheid verborgen zijn gehouden.’
En wat waren deze problemen? De superbom zou in staat zijn ook de grootste stad ter aarde totaal te vernietigen. Het was theoretisch zelfs mogelijk een bom te bouwen, waarmee men het ganse oppervlak der aarde kon verwoesten. De werking berustte niet langer op de splitsing van uranium of plutonium, maar op de opbouw van waterstof tot helium, net zoals in de zon geschiedt. Atoomgeleerden hadden reeds bezorgd uitgerekend, of een klein aantal der nieuwe bommen de atmosfeer der aarde niet voorgoed zou kunnen vergiftigen met zijn radio-actieve bijproducten, wat de dood van alle aardse leven zou betekenen. De uitkomst der berekening was geruststellend.
Maar juist deze geruststelling gaf de gebroeders Alsop een zin in de pen, die meer is dan een voorbeeld van de allerbeste, verantwoordelijke Amerikaanse journalistiek: ‘Het gebruik van de diepste geheimen der schepping voor vernietigingsdoeleinden is een verschrikkelijke daad, waarvan men de gevolgen niet kan overzien. Deze daad bedreigt, hoe dan ook, de orde der natuur.’
Als loon voor hun profetie werden de twee journalisten weldra door geheime agenten geschaduwd.
In deze zelfde Januarimaand van 1950 bekende de atoomvorser Klaus Fuchs,
| |
| |
| |
| |
een gevluchte Duitser van Britse nationaliteit, dat hij alle atoomgeheimen die hij kende, aan de Russen had verraden.
Op 31 Januari 1950 kondigde president Truman aan, dat de nieuwe superbom, de hydrogeenbom, waterstofbom, of kortweg H-bom, gebouwd zou worden. De grootste en gevaarlijkste bewapeningswedstrijd der mensheid was begonnen.
De mens had besloten de zon op aarde te halen.
| |
| |
Vier en dertig eeuwen geleden leefde in Egypte een jonge koning, Echnaton, die het zonlicht liefhad. En daarom dichtte hij een hymne op het hemellichaam, dat de moeder en voedster is der aarde:
| |
| |
Uw opkomst is schoon aan de rand van de hemel,
O levende God, die leeft van in den beginne.
Als Gij U verheft aan de Oosterkim
Dan vult Gij ieder land met Uw schoonheid.
Want Gij zijt schoon, groot en fonkelend.
Gij zijt hoog boven de aarde.
Gij zijt God en Gij hebt allen gevangengenomen,
Gij ketent hen met de ketens Uwer liefde.
| |
[pagina 88-89]
[p. 88-89] | |
| |
| |
De Jehovah der Hebreeërs schiep uit een duistere chaos het licht, en Hij zag dat het goed was, zoals het Bijbelboek Genesis vertelt. En dit is hoe de oude Grieken het geheim der zonnegeboorte verbeeldden: de Chaos was dood, maar in haar diepte legde de Nacht een ei. En daaruit werd glanzend de Liefde geboren, met haar vleugels van goud.
Voor de mensen van toen, lang geleden, was de zon een wezen met verheven, bovennatuurlijke eigenschappen. De zon was goed, de zon was liefde en leven. De moderne mens is nog even afhankelijk van de zon als zijn voorouders duizenden jaren geleden; maar hij beseft het nauwelijks. Hij is de zon als een soort betrouwbare machine gaan beschouwen, die op gezette tijden licht en warmte levert, nooit gerepareerd hoeft te worden en practisch onverslijtbaar is. Eens laaiden over heel Europa en Azië de vreugdevuren in de midwinternacht, om de terugkeer te vieren van het licht na de kortste dag. Er laaien er steeds minder,
| |
| |
| |
| |
| |
| |
en met hun vlammen verdwijnt de eerbied voor de eeuwige hemelvlam, die zon heet.
Weten wij nog, dat alles wat op aarde leeft te danken is aan de zon? De aarde is haar dochter, bij het begin der tijden geboren uit haar warme moederlichaam. Zij gaf aan de wereld een deel van haar warmte mee, om te verhoeden dat de aarde hard zou worden als staal, en de wereldzee een korst van ijs. Met haar dagelijkse straling maakt zij het leven mogelijk. In haar cirkelgang is zij de leidster van de rondedans der elementen. Zij bestraalt de gewassen, opdat die de koolstof kunnen slorpen uit de lucht. Dieren en mensen eten deze planten, en hun lichaam zet ze om in levend weefsel, terwijl zij met elke adem die zij uitstoten de koolstof weer teruggeven aan de lucht. De tweede rondedans is die van de stikstof, even onontbeerlijk voor ons leven op aarde.
Wie kan er ontkomen aan de geheimzinnige aantrekking van een houtvuur? Het is een kleine zon die daar tussen stenen brandt. De koolstof uit de zondoorwarmde lucht kroop in de blaren van de boom, in de takken, in de stam; nu verenigt deze brandende koolstof zich opnieuw met de zuurstof der lucht. Elk houtvuur is een klein wonder des levens.
Maar de zon deed meer. In de tienduizenden eeuwen voordat de mens op aarde kwam legde zij geheime onderaardse schatkamers aan van opgespaarde warmte. De vergane wouden en dieren van de oertijd, in later eeuwen door nieuwe aardlagen bedolven, worden nu opgedolven als steenkool en olie. Onze auto's lopen op het zonlicht, dat de Brontosauris bescheen; de generatoren van onze electrische centrales worden rondgewenteld door het zonlicht, waarin de eerste reuzenvarens omhoogveerden.
| |
| |
En nog elke dag is de zon een bron van kracht. Zij verwarmt de lucht en de aarde, hier wat meer, daar wat minder. Dit zet de luchtmassa's in beweging. De mens hijst de zeilen, maar de zon vult ze met wind; de mens bouwt een molen, maar de zon drijft zijn wieken rond.
Het wemelt op aarde van schilders; maar de zon is de grootste schilderes, die elk landschap bedekt met kleuren. Maar elke kleur vergrauwt, wanneer ze niet afgewassen wordt met water; en het is alweer de zon, die de derde grote werelddans leidt: die van het water. De zon dampt het water uit de wereldzeeën om-
| |
| |
| |
| |
| |
| |
hoog. De waterdamp verdicht zich tot wolken. De winden drijven ze naar de bergketenen, waarop zij zich uitstorten in wolkbreuk en sneeuwvlaag. De sneeuw verdicht zich in de winter tot ijs; ijs en sneeuw versmelten in de voorjaarszon tot water. Zo worden op heuvels en bergen de beken en rivieren geboren, uit donkere mospoel en glanzende gletscher. Juichend en fluisterend, dreunend en zingend,
| |
| |
| |
| |
in wilde sprongen en langzame stuwing stroomt het water naar de vlakten, naar zee. En terwijl het terugstroomt naar zijn oorsprong drijft het watermolens en waterkrachtcentrales. De zwarte en de witte steenkool beide zijn ons geschenk van de zon.
Zonder de zon een dode, starre aarde. Maar wie, die 's morgens de melkflessen opneemt die aan de deur staan, denkt er nog aan dat er zonder zon geen melk zou zijn? Het schijnt soms, alsof alleen nog oude mensen en bedelaars, die in het zonlicht hun botten warmen, de zon werkelijk dankbaar zijn, tezamen met bloemkwekers en slapende poesen in de vensterbank.
|
|