| |
| |
| |
De goede oorlog
De oudste der dichters zette een streep onder het manuscript, nam een slok, schraapte zijn keel en zei: ‘Wij zijn klaar. Laat ik U nu ons gezamenlijk rapport voorlezen, dat wij ons voorstellen toe te zenden aan de Raad der Verenigde Volken. Wij doen dit bij gebrek aan beter; want deze Raad omvat niet alle volken. Op het waarom willen wij niet ingaan. Wij zijn geen politici, maar dichters; en wij menen ontdekt te hebben, dat er dringender vragen zijn dan de twistpunten der internationale politiek.
| |
| |
‘Mijne Heren
Afgevaardigden der Verenigde Volken
en medeburgers
der wereld!’
| |
| |
Heden wendt zich tot U een zeer kleine minderheid uit de wereldbevolking. Dit groepje bestaat uit zes schrijvers, die geen van allen een politieke richting zijn toegedaan. Zij hadden nog iets anders gemeen. Het verdroot hun diep, de wereld in gevaar te zien door atoombommen en waterstofbommen; deze bedreigen immers met hun giftige bijproducten het leven op de wereld van vandaag, van morgen en van overmorgen. Wij beschouwen U in dit verband niet als politici, maar als de door de meerderheid der mensen aangewezen beschermers van het leven op aarde. Daarom verzoeken wij U ons aan te willen horen. Wij, die de scheppingskracht bewust in ons dragen, eerbiedigen voor alles het mysterie van het leven. Daarom ook hebben wij de schoonheid der aarde lief. Schepping en schoonheid zijn trouwens twee woorden voor hetzelfde begrip, twee benaderingen van hetzelfde geheim.
Enkele weken geleden, toen wij elkander de gelofte hadden afgelegd om te strijden voor het behoud der wereld, ontdekten wij opnieuw de schoonheid der aarde. Toen togen wij uit naar verschillende windstreken om de aarde te verkennen.
Zonder uitzondering kwamen wij soberder terug dan wij gegaan waren. Wij ontdekten een schoonheid, die tot onze dood toe onze avondlijke dromen zal kleuren; maar wij ontdekten ook een smart, die ons uit de slaap zal houden. Meer dan de helft van het mensdom lijdt òf honger òf gebrek op een wereld, die een overvloed aan voedsel voort zou kunnen brengen, niet alleen voor de 2.500 millioen mensen van nu, maar ook voor de 4.000 millioen mensen die over een eeuw zullen leven op dezelfde aarde. Want laat ons dit aanstonds zeggen: wij geloven aan de toekomst van het mensdom, alle A- en H-bommen ten spijt, omdat wij geloven in de mens. Het feit, dat er elke drie seconden twee nieuwe mensen geboren worden, het feit dat het mensdom zich elke dag van zonsopgang tot zonsondergang vermeerdert met dertigduizend zielen, stemt ons niet tot wanhoop, maar tot vreugde. Want wij weten waartoe de mens in staat is als hij slechts wil; als de sterkeren en rijkeren de armen en zwakkeren helpen. De jongste onzer reisde naar het Oosten, met Indonesië als eindpunt, en hij kwam terug in verrukking en wanhoop. ‘Nu voel ik mij pas mens’, schreef hij. ‘Welk een rijkdom en verscheidenheid aan landschappen en mensenkinderen! Hoe arm is de mens die denkt, dat zijn eigen volk en zijn eigen ras de wereld zijn! Welk een ontdekking voor mij, in India, dat er tientallen millioenen mensen bestaan, die in het diepst van hun geest de tijd niet afmeten met minuten en uren, maar met incarnaties! Ik was verrast, dat dit hen nog niet wijzer had gemaakt, zodat zij de bewoners van Pakistan, die de profeet Mohammed vereren, als hun vijanden beschouwen. Ik heb op mijn reis twee ziekten leren kennen.
| |
| |
De eerste, en meest dwaze, is het nationalisme, die ook dikwijls uitbreekt als epidemie van rassenwaan. Vechten de bomen in het woud, omdat hun schors verschillend is en hun bladeren anders van vorm? Ik ergerde mij aan de achterlijkheid van de millioenen in India en Pakistan beide. Tot ik bedacht, dat wij in Europa, die zoveel wijzer denken te zijn, precies in dezelfde waandenkbeelden bevangen blijven. En pas toen ik de gevolgen van de tweede ziekte zag, vermoedde ik het geneesmiddel.
Want die tweede ziekte is de honger. In India is dikwijls honger. En dat komt niet, omdat de heilige koeien er niet geslacht worden, zoals sommige Europeanen menen. Er is honger, omdat de bevolking zich snel voortteelt op een bodem, die net zoals tien eeuwen geleden, meestal enkel met houten ploegen wordt opengekrabd, terwijl de teeltaarde er toch vademen diep is. Er is honger, omdat een taai onkruid, het ‘kans’-gras, een soort wild suikerriet, het land opvreet. 2 1/2 millioen hectare vruchtbare grond zijn overgeleverd aan onkruid en tijgers. Weet ge wat het schoonste was, wat ik op mijn reis gezien heb? Ik aarzel tussen twee beelden: de Taj Mahal tempel in de zon, of de Acropolis bij maanlicht. Maar veel kostbaarder is de herinnering aan het ontroerendste. In de vallei van Bari ontmoette ik een Amerikaan, die een Indiër een tractor leerde bedienen. De Amerikaan sprak enkel Engels, de Indiër Tamil. Maar zij begrepen elkaar met de gebaren, waarmee zij de handles grepen. De tractor was een van de oude tractors, die in Wereldoorlog II gebruikt waren om de Burma-weg aan te leggen, waarover oorlogsmateriaal naar China werd gereden. Nu sleepte hij een bijzonder soort ploeg, door een Engelsman uitgevonden. Deze ploeg sneed de dikke wortels van het onkruid een halve meter diep onder de aarde door. Achter de wortelsnijder volgde een tweede tractor met een schijvenploeg. Daarachter een zaaimachine, waarop een roodharige Australiër zat, met een bruine Indiër naast zich. De Australiër vertelde mij, dat 200 oude tractoren reeds genoeg onkruid hadden vernietigd en genoeg land geploegd, om 100.000 ton voedsel voort te brengen.
Er is honger in Azië, ondanks de schoonste rijstvelden aan de voet der vulkanen. Er is honger in Irak, in Iran. Wat is het antwoord? Machines en menselijke samenwerking. Diepteboringen, niet alleen naar olie, maar ook naar water. Niet alleen pijpleidingen, maar ook, en eerst, stuwdammen. Toen ik terugkwam, riep ik een van mijn vrienden toe: ‘Weet je hoe wij de aarde moeten redden? Wij moeten oorlog voeren!’ Ik was verbaasd, dat hij niet verbaasd keek. En daarom ging ik door: ‘Ja, wij moeten oorlog voeren; oorlog tegen de honger!’ Waarop hij zei, dat hij hetzelfde ontdekt had als ik. En nog meer.
De tweede van ons was naar Afrika gereisd. En daar had hij nog iets anders
| |
| |
| |
| |
| |
| |
geleerd: wij moeten ook oorlog voeren tegen de ziekte. Want hij schreef dit: ‘Het antwoord, dat ik zocht, kreeg ik niet van de Sfinx, die zich met haar geschonden neus lui uitstrekt in het zand, rond de machtige pyramiden. Ik kreeg het van een fellahin, die op benen dun als pijpestelen door zijn met Nijlwater bevloeide akker waadde. Hij sprak een paar woorden Engels. Hij verklaarde waarom hij zo mager was. Hij leed aan bilharsiasis: er waren wormen in zijn bloed, die door de naakte voetzolen naar binnen drongen. Ik vroeg hem niet, waarom hij geen rubberlaarzen droeg, want dat zou een hoon geweest zijn. Ik vroeg hem waar de naaste dokter woonde. Hij wees naar het Noorden, waar Kairo lag, 200 k.m. van de plaats waar hij stond.
Maar ook die dokter wist geen geneesmiddel tegen de wurmziekte. En toen dacht ik aan de grootse laboratoria, waar schei- en natuurkundigen jaren zwoegden om de atoombom te vervolmaken. De Wereldorganisatie voor Gezondheid moet werken met 20 millioen dollar per jaar. De atoombomproef van Bikini kostte het dubbele. En daarom kon ik mij nauwelijks verheugen in de bruisende schoonheid van de Zambesi-waterval. Ook omdat ik onderweg de slaapziekte had leren kennen. Wanneer de tsetsé-vlieg mensen of koeien steekt, dan sterven zij in stompzinnigheid. Twee Britten, Davey en Curd, hebben er een geneesmiddel tegen ontdekt: een wit poeder, antrycide genaamd. En nooit ben ik zo bedroefd geweest als toen een neger tegen mij zei: ‘Ons volk zegt, dat dit geneesmiddel goed is en kwaad. Want de tsetsé-vlieg houdt de blanke man van ons weg. Dus is de tsetsé-vlieg onze vijand, maar ook onze vriend.’
De blanke man heeft de wereld veel kwaad gedaan, maar de blanke man kan nu alles goed maken. De blanke man zou de Sahara bewoonbaar kunnen maken. Want diep onder de woestijn vloeit in de duisternis een geweldige waterstroom. Er hoeft enkel maar diep genoeg geboord te worden. Goed, er is geen electriciteit in de Sahara, enkel zand. Maar waartoe dient dan de atoomkracht? Waarom worden thans reactoren gebouwd, die een vliegtuig non-stop rond de aarde zullen drijven? Waarom geen atoomreactor midden in het Tanezrouft, deze barre steenwoestijn? Vandaag kan de mens met behulp van atoomkracht water slaan uit de heetste rots, in de verste woestijn.
In Afrika woedt de runderpest. Er bestaat een vaccine tegen de runderpest. Maar Afrika is groot. Er is geld en materiaal nodig om millioenen runderen in te enten. En de Wereldorganisatie voor Voedsel en Landbouw krijgt per jaar 5 millioen dollar toebedeeld. Dat is minder dan de kostprijs van de nieuwste lange-afstand-bommenwerper, die met de helbom in zijn metalen buik over het Poolijs van Amerika naar de Sowjet-Unie kan vliegen - of omgekeerd.
Een van de taken van de Wereld Voedsel Organisatie is het bestrijden van de
| |
| |
sprinkhanenplagen. Maar daar heeft zij niet genoeg geld voor. Tijdens Wereldoorlog II kon het wel. Groot-Brittannië en Amerika gaven technici en auto's, de Sowjet-Unie vliegtuigen, bemand met specialisten, om de broedplaatsen te besproeien. De regeringen van Saudi-Arabië, Iran, Irak, Egypte, Syrië, Palestina, India, Ethiopië en Soedan werkten samen en verdelgden drie jaar lang de plaag. Waarom kon dat toen wel? Omdat de voedselvoorziening der legers in dat deel der wereld niet in gevaar mocht worden gebracht. Maar waarom niet nu? Toen ik terugkwam van mijn reis, wreef ik mij de ogen uit, toen ik de kranten weer las. Alsof er geen belangrijker probleem op de wereld bestaat dan de strijd tussen kapitalisme en communisme! Voor bijna tweederde van het mensdom is de dagelijkse vraag, de enige vraag: ‘Hoe kom ik aan voedsel, hoe kom ik van mijn ziekten af?’ En dat in een wereld, die rijk en gezond zou kunnen zijn. Want wij hebben de kracht en wij bezitten de middelen. Wat ons ontbreekt is de wil; want haar machtigste samenballing is gericht op dood en vernietiging.’ Inderdaad. Ergens tussen de papieren van de secretaris-generaal der Verenigde Volken slaapt sinds 1951 een dikke map, die het opschrift draagt ‘Wereldsanering’. Specialisten hebben uitgerekend, dat er gedurende 20 jaar een bedrag van 10 milliard dollar per jaar nodig zou zijn om alle achterlijke en hongerige landen in Azië, Afrika en Latijns Amerika tot een menswaardige levensstandaard op te beuren, door industrialisatie, stuwdambouw, bevloeiing, bestrijding van ziekten en parasieten, verbetering van landbouw en veeteelt. Tien milliard dollar per jaar: dat is één vijfde van wat de Verenigde Staten alleen wegsmijten aan een bewapening, welke door de helbom zinloos is geworden.
Ongeveer ditzelfde plan was reeds eerder in Amerika voorgesteld door twee mannen: McMahon en Walter Reuther. Senator McMahon, een verscheurd mens, liet het voor zijn dood in de steek ten gunste van de helbom. Vakbondsbestuurder Reuther hangt dit plan nog aan. Want er zijn nog idealisten in Amerika, vele zelfs. Maar hun idealisme wordt verstikt door de angst der menigten.
Zijn er idealisten in de Sowjet-Unie, in China? Het kan niet anders; maar weten doen wij het niet. Twee onzer wilden oostwaarts reizen; maar op hun brieven en verzoeken aan de vertegenwoordigers der twee staten bleef het antwoord maandenlang uit. Het is een lachwekkende ironie, dat in de eeuw der snelste verkeersmiddelen de helft der bewoonde wereld voor de andere helft zo duister blijft als de achterkant van de maan; terwijl de verhalen, die de beide wereldhelften over elkaar ten beste geven, op de met monsters bevolkte sprookjes lijken, die de middeleeuwse mens leerde in plaats van aardrijkskunde.
| |
| |
Een van ons is wel in Amerika geweest. Hij schreef: ‘Ja, ik was er, maar slechts kort. Toen ik eindelijk mijn visum kreeg, was mijn reistijd al half om. Ik moest de doopceel van mijn grootmoeder lichten, ik moest een lijst opstellen van alle plaatsen waar ik mij sinds 1 September 1939 bevonden had, ik moest zesmaal mijn vingers verontreinigen met Oost-Indische inkt, en éénmaal mijn geweten met een eed, dat ik nooit communist geweest was; ik moest de volmachten overleggen van twee Amerikanen, dat zij mij desnoods te eten zouden geven, en toen stond ik ineens in twaalf uur tijd tussen de wolkenkrabbers. Ik had de indruk gekregen, dat het machtige Amerika bang voor mij was. En wat ik vond waren steden, star van beton en staal; mensen, star van angst. Niet voortdurend, maar bij scheuten. Ergens was kortsluiting; telkens kreeg men onverwacht een schok. Ik kwam midden in een luchtbeschermingsoefening terecht. Een politieman dreef mij een bankgebouw binnen, en daar ging een kluisdeur achter mij dicht. Ik vroeg de volgende dag in Washington aan een ambtenaar, of hij werkelijk dacht, dat de oorlog morgen zou uitbreken. Hij nam mij mee de gang op, en gaf mij daar zijn antwoord; hij was er namelijk niet zeker van of zijn telefoon niet werd afgeluisterd.
En toch was hij een goed mens. 's Avonds nam hij mij mee naar zijn huis. Wij luisterden naar muziek en spraken over simpele dingen. Ik stond tegenover het mysterie van het groepsgedrag: hoe een mens zo anders zijn kan, wanneer hij alleen is, dan wanneer hij zich opgenomen voelt in een geheel. In Amerika zelf heb ik pas begrepen, waar de haat vandaan komt tegen de Sowjet-Unie. Het is een verwarde haat, over en weer. Twee technische reuzen beloeren elkaar met argwaan. Zij denken verschillend, zij voelen verschillend, maar heimelijk bewonderen zij elkaar, zij het met haat en afgrijzen. Want wat de een kan, dat kan de ander; en dus voelt elk zijn kracht door des anderen kracht bedreigd. Moet de wereld te gronde gaan aan dit liefde-haat-complex tussen twee reuzenstaten, zo groot, dat zij zich elk voor zich een wereld wanen; een wereld, waarin zij hun eigen wet schrijven; een wet, die zij, elk voor zich, het ganse mensdom willen opdringen, ook omdat zij zich niet meer kunnen voorstellen, dat andere mensen in andere, kleinere landen, anders willen leven dan zij?
Tesamen kunnen zij niet alleen de aarde vernielen, maar ook het armoedige deel der wereld uit haar verroeste hengselen lichten! De Sowjet-Unie is doende, de grote rivieren van Siberië, die in de IJszee uitstromen, om te keren, opdat zij de woestijnen bevloeien van Midden-Azië. De Sowjet-Unie heeft geleerd graan, verse groenten en vruchten te kweken in de toendra, boven de Poolcirkel.
De Amerikaan neemt rivieren op zijn rug en draagt ze over bergketenen heen van 4.000 meter hoog. In Amerika heb ik gezien, hoe machtig de mens is en
| |
| |
hoe tweeslachtig. Amerikanen ontdekken een serum tegen kinderverlamming; Amerikanen rillen aan de tip van Groenland en staren met angstige radar-ogen naar de andere kant van de Poolkap. Het hele verkeer in Manhattan werd stopgezet; een ambulance joeg met een ijzeren long naar het naaste vliegveld, want ergens moest een mens worden gered. Maar ook werd het hele verkeer in New York stopgezet om tien millioen mensen als ratten onder de grond te drijven. In Amerika heb ik begrepen hoe machtig de wil kan zijn tot het goede, maar ook, hoe machteloos de macht maakt, die op het kwade gericht is.
En het schoonste wat ik gezien heb, was niet de Grand Canyon, de oranje scheur in een rode aarde, uit wier diepte paarse bergen omhooggroeien; maar een blanke vrouw, die een negerkind onder een slippende auto vandaansleurde. Wat is het raadsel, mijn vrienden, dat de enkele mens goed maakt, en zijn gemeenschap kwaadaardig op een andere gemeenschap van mensen?’
Vergun mij, de oudste der zes, een poging tot antwoord. Nimmer zal het vrede worden op aarde, voor wij ons zullen verheugen in het anders zijn der anderen. Hoe armoedig zou de vogelwereld zijn, indien zij slechts bestond uit witte duiven of zwarte merels! In de takken der bomen nestelen bruine, gele, witte, zwarte en rode vogels; en elk zingt een andere wijs. En hoeveel wijzen zingt de mens niet? Want de mens is muziek. Hij componeert koralen en bespeelt de dubbele herdersfluit; hij beroffelt de tom-tom en laat zijn adem gieren door de boeddhistische gebedsbazuin. De mens zingt de fado, de sevdalinka, de blues; in honderd landen zingen moeders honderd verschillende wiegeliederen voor kinderen, die zij lief hebben met een eendere liefde.
En dan groeien de kinderen op tot volwassenen, en zij haten de volwassenen in het andere land; en de eersten, die onschuldig in een oorlog sterven zijn de kinderen.
De mensen bidden tot hun goden. Zij strekken zich uit naar het Oosten, wanneer de zon opgaat; zij slaan het heilig Kruis, en brengen naar het altaar de kaarsen, die het zinnebeeld zijn van hun brandende ziel; zij draaien hun gebedsmolens en bidden tot de eeuwige Lotos; zij vouwen hun handen en zeggen Herezegendezespijzeamen; zij slachten krijsende hanen op een verborgen altaar.
Maar zij vergeten de ene, grote god, die Verdraagzaamheid heet.
Laat elk volk verscheiden blijven, opdat de rijkdom niet verloren ga, die de Pyramiden schiep, de tempel van Quetzalcoatl, de Boro-Boedoer, de minaretten van Mekka en de kathedraal van Chartres. De een woont in een betonnen wolkenkrabber, de tweede in een huis van gebakken leem, de derde in een tent van geitenhaar, de vierde in een bamboe hut met aarden bodem, de vijfde in een huis, opgestapeld uit brokken bergsteen. Maar alle woningen rusten op
| |
| |
dezelfde aarde, die ons rijst schenkt of sago, koren of aardwortel, al naar onze woonplaats. De grenzen van onze vaderlanden zijn slechts bloedige schijn; ons ware vaderland, onze enige voedster is de aarde. En wij hebben allen één grens gemeen, één grens die wij niet kunnen verbreken: de grens, die de dood heet. Altijd zullen er mensen sterven. De mens is sterk, en zwak. Hij bezingt de zonsopgang, en het avondrood van dezelfde dag kleurt voor de laatste maal zijn uitgedoofde ogen. Altijd zal er verdriet blijven; en zolang er mensen leven zal het woord ‘smart’ worden uitgehijgd in honderd talen. Altijd zullen er ziekten zijn, want wanneer de bekende ziekten zijn uitgeroeid, dan komen er onbekende. Maar de mens schept zelf de ziekte, die oorlog heet. Eeuwenlang was de oorlog een groot kwaad; nu betekent hij de dood voor honderden millioenen en verrotting voor de rest. De doden twisten niet; aan doods overkust heerst eeuwige vrede. Maar is dat de vrede die wij begeren? Vandaag staan wij tegen de keuze opgedrongen als tegen een muur. Wij moeten leden worden van het menselijk ras; wij moeten burgers worden van het grote vaderland dat aarde heet - of de aarde wordt een dodenschip, dat met een gestorven en stervende mensheid aan boord onbewogen zijn vaste koers voortzet door de eeuwige zee der sterren. Mens zijn is een wonder op aarde. Want van alle levende wezens heeft alleen de mens vermocht, om de aarde te veranderen en de natuur te beheersen met de kracht van zijn scheppende wil. Altijd heeft de mens het goede gewrocht en het kwaad tegelijk. Altijd streed kwaad met goed; nimmer heeft het ganse kwaad der wereld de goedheid kunnen vernietigen. Maar vandaag, als een waanzinnig geworden Kaïn zijn broeder Abel verslaat, dan treft zijn moker de ganse mensheid. De atoomkracht, die de scheppingskracht zelve is, kan slechts gebruikt worden ten goede òf ten kwade. Beide tegelijk is onmogelijk. Dat is de
verschrikkelijke keus, die wij ditmaal, voor het eerst sinds de aarde bestaat, niet kunnen afschuiven op de mensheid van morgen.
De atoomkracht is een weegschaal, waarin de mensheid van vandaag gewogen wordt. De Schepper heeft een spel met ons gespeeld. Hij schonk ons de vrije wil om te kiezen tussen goed en kwaad. Duizenden jaren lang hebben wij die keuze van ons afgeschoven. Maar nu zijn wij haar gevangenen, zoals wij de gevangenen zijn van de lucht, van het leven. Wij kunnen die keus slechts op één manier ontkomen: door ons zelf te doden.
De mens kan alles - behalve zijn medemens begrijpen en verdragen. Maar wij vragen zelfs geen begrip. De ziel van elk mens is ingewikkelder en geheimzinniger dan de atoomkracht. Eerder zullen vulkanen bevriezen, dan dat een mens een mens begrijpt; laat staan een volk een ander volk. Wij kunnen elkaar niet begrijpen met de geest; enkel met het hart. Wij hebben geen wereldregering van
| |
| |
node; laat de volken zo verschillend mogelijk blijven, gelijk de vogels en bloemen het zijn. Maar laten zij elkaar verdragen, uit eerbied voor het leven.
Hier spreken wij een groot woord gelaten uit, zoals de dichter zei. Maar het ganse probleem is vandaag op een ontstellende manier vereenvoudigd. Als wij dat niet willen, dan is de enige andere mogelijkheid de aanvaarding van een gruwelijke dood. Er liggen genoeg atoombommen en helbommen gereed voor honderdduizend Hiroshima's. Zij liggen diep onder de aarde in hun loden wiegen, en wachten.
Op onze keus; de keuze van elk mens voor zichzelf alleen. Wie niet tegen dit wereldverpletterend kwaad zijn stem verheft, die kiest de dood. Niet alleen de dood voor zichzelf, maar de dood voor ons allen. Vandaag zijn wij allen Atlas; elk van ons draagt de aarde op zijn schouders. Sinds eeuwen reist de aarde jaarlijks haar statige reis, door de twaalf tekens van de Dierenriem. Maar vandaag staat zij in een nieuw teken, dat met haar meereist, elke seconde van haar wenteling, de jaargetijden door: het teken van de atoomkracht. En in dit teken zijn alle aardebewoners voorgoed met elkaar verbonden, op leven en dood. Want dit is het teken van de wereldovervloed, of het teken van de wereldvernietiging.
Mijne Heren Afgevaardigden der Verenigde Volken! Gij zijt machtig en machteloos. De keuze is niet meer aan U. De keuze is aan degenen, die gij vertegenwoordigt en nog niet vertegenwoordigt. Gij afgevaardigden, kunt slechts handelen wanneer de volken kiezen. En de volken bestaan uit mensen. Er is veel gesproken over menselijke waardigheid. Maar vandaag heeft dit begrip een inhoud gekregen, even verheven als verpletterend.
Elk mens moet kiezen tussen geluk en dood, tussen zelfmoord en eerbied voor het leven.
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
|
|