| |
| |
| |
| |
| |
| |
Maar is dat vrede?
Midden op een straat die geen straat meer is, grijpt een vrouw zich naar het voorhoofd. Zij vraagt zich af of zijzelf krankzinnig geworden is, of de wereld om haar heen. Want dit is de straat niet, waar zij haar kinderwagen heeft voortgeduwd en waar haar kinderen later hebben gebald en gehinkeld. Er is geen plaveisel meer om krijtstrepen op te trekken; er zijn geen huizen meer, die nesten zijn van warmte en geluk, die wind en regen buitensluiten; er is enkel de waanzin van het puin.
De huizen aan weerskanten van de straat hebben hun ingewanden op straat gespuwd. De uitzakkende brokstukken hebben elkaar ontmoet in de vorm van een V: de V, die tijdens de oorlog in sommige landen als teken der komende overwinning aan de wand werd geschreven... De V, die nu in duizend steden, in een millioen verbrokkelde straten, het zinnebeeld is der zinloze vernieling.
Een man loopt over het smalle pad, dat de voeten van de eerste zoekenden hebben schoongeschopt. Hij zoekt de weg naar zijn vroegere werk, maar hij verdwaalt. De tabakswinkel op de hoek is een zwart gat, de tramhalte een hol in de grond, zijn kantoor een gapende krater waarnaast de hoek van een huis als een dreigende vinger omhoogwijst. Het is trouwens zijn kantoor niet en hij vraagt zich radeloos af wat het wel geweest kan zijn. Hij loopt sneller en sneller, om bij klaarlichte dag de obsessie te ontvluchten van een nachtmerrie, die iedereen kent: overal valkuilen, waar de voet moeiteloos voortschreed; alle straten lopen dood in het niets; alle vluchtwegen zijn afgesneden.
Zo knerpen en knarsen de voeten van honderdduizenden over gruis en glasscherven, op zoek naar de zekerheid van gisteren, die nooit meer terugkomt.
In Europa en Azië is een nieuwe bouwstijl geboren, die het zinnebeeld is van een nieuwe levensstijl. Er is een nieuwe wereld ontstaan, gebouwd door krankzinnige architecten. Zij waren bezeten door waanzinnige haat tegen de domme, doodgewone manier van bouwen, die een traditie van eeuwen achter zich heeft. Zij haatten de rechte lijn en de zuivere cirkelboog; zij verfoeiden de hechte voeging der stenen, de rechte dakbalk met haakse hoeken, geduldig gezaagd uit een dikke boom. Hun blauwdrukken waren de tekeningen, zoals geestelijk gestoorden ze maken achter gecapitonneerde muren. Hun bouwsels bestonden uit hoekige
| |
| |
| |
| |
| |
| |
bliksems, zinloze kartelingen, kwaadaardige tierelantijnen. Zij begonnen met de daken van de huizen te rukken, want de nieuwe bouwstijl kent geen zolders, waar kinderen verstoppertje spelen tussen oude rommel, waaraan hun ouders in belachelijke vertedering zijn gehecht. Zolders zijn voortaan regenbakken, kamers ventilatie-kanalen, vensters windharpen en trappen afgronden, waar de nieuwe mens terugkeert tot de staat zijner aapachtige voorouders en de trapezezwaai beoefent aan splinterende balken. De huizen der nieuwe architectuur beginnen in een puinveld en eindigen nergens, want ze hebben geen doel.
Vijf jaar lang zijn vliegende architecten door Europa en Azië gereisd, om in Londen en Coventry, Rotterdam en Overloon, Caën en Rouaan, Hamburg, Berlijn, Neurenberg en Schweinfurth, Warschau en Tarnopol, Wenen en Boedapest, Belgrado en Ploesti, Smolensk en Reval, Moskou en Stalingrad, Tokio en Osaka, een nieuwe wereld te bouwen van vloekzangen in puin, een nieuwe, demonische gothiek. Verminkte stenen vingers wijzen beschul-
| |
| |
digend naar de hemel; steenhompen zwaaien verbolgen hun gebalde vuisten naar de wolken, waarboven de bommenwerpervloten zich verborgen.
De vliegende architecten hebben niet alleen de nieuwe architectuurstijl geschapen, maar ook nieuwe woorden en uitdrukkingen. Het ‘uitradéren van steden’, het ‘leggen van bomtapijten’, ‘verzadigingsbombardementen’ en ‘zwaardere, betere bommen’ zijn uitdrukkingen, die voortaan tot de taalschat behoren der beschaafde mensheid. In zichtbare termen vertaald betekenen zij met bloed bespatte kinderen, hongerige mensen, bang bijeengehurkt in dreunende holen; schuilkelders, waarin duizenden die zich in veiligheid wanen, langzaam verkoold worden door de stijgende hitte van een vuurhaard van kilometers breed, aangewakkerd door alle winden des hemels; asfaltstraten, door de gloeiende toverstaf der brandbommen omgetoverd in brandende rivieren. Maar wie wil daaraan nog terugdenken?
Met één wuiving van de vredespalm wordt de herinnering aan deze verschrikkingen schijnbaar uitgewist. Schijnbaar; want wat blijft, is de minachting voor de mens.
Duizend huizen werden vernietigd om één kazerne te treffen, of station of fabriek.
| |
| |
| |
| |
Een kind liep op straat, en een bomscherf scheurde het kleine lichaam aan bloedige Harden.
Vanaf dat ogenblik waren de grenzen tussen soldaat en burger uitgewist. Het bommenvlees was goedkoper geworden dan het kanonnenvlees. In Wereldoorlog II kwamen meer burgers om dan soldaten. Millioenen ongewapenden stierven in puin of achter prikkeldraad. De totale oorlog was geboren, die niet alleen steden uitvlakte, maar ook de eerbied voor het leven; die niet alleen kazematten als doelwit koos, maar ook kinderen.
Het kind had de bommenwerper, die hoog boven dichte wolken vloog, niet gehoord en niet gezien. En de man, die het bom-mechanisme bediende, zag het kind niet, laat staan de pop waarmee het kind speelde. Hij zag enkel de knop waarop hij drukken moest; en als het de knop van een postzegelautomaat was geweest, dan had hij er even onverschillig op gedrukt als hij het nu deed. Alleen gleed er nu geen postzegel uit de gleuf, maar een bom, die duizend volwassenen doodsloeg plus een kind. Maar hij zag ze niet, en dus bestonden ze niet voor hem. Hij doodde zuiver onpersoonlijk, zonder haat, zonder bijgedachte. Bovendien hoorde hij bij een ploeg; hij had evenveel en even weinig met de dood van het kind te maken als de eerste piloot, als de monteur die voor het vertrek de motoren had nagekeken, als de arbeider die de klinknagels in de aluminium vleugels had geslagen. Het kind was dood, en niemand had het gedaan. De enige schuldige was het kind zelf, omdat het dorst te leven; omdat het zich boven de grond dorst te vertonen, terwijl een mens in een tijd van totale oorlog onder de grond thuis hoort, zoals een mol of een aardwurm.
Eens, lang geleden, in barbaarse tijden, moest een krijgsman zijn tegenstander zo dicht genaderd zijn dat hij diens oogwit kon zien, voor hij hem kon verwonden of doden. Het was de wetenschap, die het heroïeke spel bedierf. De uitvinding van buskruit en kanon maakte het doden onpersoonlijk. Maar pas in Wereldoorlog II ontwikkelden wetenschap en techniek zich zodanig, dat het onpersoonlijke doden onmenselijk werd. De massale moord op weerloze menigten werd door de politici en militairen van alle staten officieel als wettig oorlogsmiddel aanvaard. De totale oorlog maakte veertig millioen doden; en daardoor werd de dood van de enkele mens belachelijk. En alle grote getallen stompen af, in een wereld die met grote getallen wordt doodgegooid. Veertig kinderen die in de brand van een weeshuis omkomen wekken medelijden op; maar de veertig millioen doden van een wereldoorlog worden aanvaard in stompzinnige berusting.
| |
| |
Maar juist daardoor kwam er geen vrede, en de ontkenning van de enkele mens werd de kiem van een volgende oorlog. Uit de menigten rees geen afschuw op tegen de schanddaden, die in zedelijke ontreddering over en weer waren verricht. Elk zag slechts de zonde van de ander; alle schuld werd afgewenteld op de verliezende partij. En ook daarom kwam er geen vrede. Want vrede kan enkel bestaan tussen mensen van goede wil. Vrede is een boom, die enkel gedijt, wanneer zij besproeid wordt door het hemelse water der vergiffenis. En dus bleef de vredespalm een kunstpalm van plastic, glimmend verlakt. Wie dorst over goede wil te praten tegen menigten die door moesten vechten om het naakte bestaan? In plaats van vijf jaar bouwen en zaaien, vijf jaar vernieling, massamoord en roof. De volken hebben honger; een lepel soep en een korst brood worden gewichtiger dan welk denkbeeld dan ook. Een lege maag heeft geen oren; en wie waagt het bezinning te preken bot bovenop vijf jaar ‘biologische’ oorlog?
Zes millioen Joden zijn vermoord, zondebokken van een uit haat geboren systeem. Vijftien millioen krijgsgevangenen en dwangarbeiders hebben jarenlang achter het prikkeldraad geleefd, dat het zinnebeeld was der mensontwaarding. Het sadisme der bewakers heeft hun haatgevoelens aangewakkerd. Vuil en ongedierte hebben hun menselijk fatsoen besmeurd. Ziekte en honger hebben hun gezondheid en wilskracht aangevreten. Na de bevrijding blijven duizenden willoos weggezonken in bittere dagdromen; anderen barsten van wraak en haat. De volken, die achterbleven in de bezette landen, werden tijdens de oorlog bijeengehouden door gemeenschappelijke haat. Nu valt zij uiteen in onverschilligheid, argwaan, afgunst, egoïsme, aanvalsdrift en wraakzucht. En niemand, die de mensen verklaarde hoe dat kwam; niemand, die hun de staalharde schakels toonde in de keten van oorzaak en onverbiddelijk gevolg. Daarom ging de genezing zo langzaam.
Nog altijd ligt er oud puin in Europa; nog altijd hangt er oude haat in de lucht.
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Is dat vrede? Op grote groene tafels worden de kaarten van Europa uitgerold, militairen en politici buigen zich er over heen, en trekken nieuwe grenzen, dwars door het vlees der volken, even onverschillig als een slager een biefstuk deelt. Het zijn niet de grenzen, gegroeid de eeuwen door; het zijn de grenzen der wraak, de grenzen van het wantrouwen, de grenzen die nieuwe strategische Stellingen afbakenen. De nieuwe rode lijnen werden in 1945 op de kaarten gepenseeld met het bloed, dat in een volgende oorlog vloeien zal. Is dat vrede? Grenzen zijn belangrijker dan mensen; en wie aan de verkeerde kant van de streep leeft, wordt uit zijn bed gejaagd, de straatweg op. Dertien eeuwen geleden trokken de laatste nomaden door Midden- en Oost-Europa in de laatste grote volksverhuizing. Hun kudden trokken met hen mee, en elke avond hadden de kinderen melk om te drinken; met de rook der kampvuren woei de braadlucht mee van roosterende lammeren. Maar in de volksverhuizing van 1945 haastten tienduizenden zich achter handkarren en kruiwagens zwetend over de harde straatwegen.
Andere tienduizenden werden als vee in goederenwagens verstouwd, die hortend en stotend voortbonsden door hongerige en dorstige nachten.
De rode droesem onder uit de wijnglazen, waarmee de wapenstilstand is gevierd, vloeit over de nieuwe kaarten in een kleverige beek. Een sjofele, stinkende menigte van negen millioen zielen raakt op drift, met als eindbestemming vochtige kelders en tochtige barakken. Een schrander beambte vindt een naam voor hen: ‘Verplaatste personen’, Displaced Persons, afgekort D.P.'s. Daarmee is het probleem onder een korte, kernachtige formule gebracht, die het massale leed der ontheemden in één ademstoot steriliseert en aldus ontkent.
Is dat vrede? Een millioen mensen kruipen nog jarenlang elke nacht weg in stinkende schuilkelders, en ritselen overdag als ratten door het puin.
| |
| |
Is dat vrede? Drie volle jaren na de fanfares en sirenes van de wapenstilstand reist een reporter door het hart van verwoest Europa. Hij ziet een mager kind rondscharrelen in een puinhoop en hij roept haar, om haar een stuk chocola te geven. Ze kijkt hem aan met de wegrollende blik van een opgejaagd wild dier; dan doet ze een sprong achteruit en grijpt een verroeste muurhaak. Als hij weer begint te praten, spuwt ze op zijn voeten en vloekt. De kinderogen staren hem aan, donker van de angst die het dunne lichaam heeft verstard in een hulpeloze houding van afweer. Op de blanke iris van dit kinderoog wierp het geweld jarenlang zijn woeste beelden. Dit kind is opgegroeid tussen moord, verraad, geweld, bedrog, diefstal, geknoei, bestialiteit en honger. Dit oog spreekt een beschuldiging uit tegen alle pijn, die de grote mensen kinderen aandeden; tegen de meedogenloze wereld der volwassenen, die haar ouders heeft vermoord. Want het ouderlijk huis van dit kind is het puin. Maar het kind weet, dat de grote mensen die het puin hebben geschapen, er nu de kinderen uit weg willen graaien om ze op te bergen in keurige barakken achter keurig, evenwijdig gestrekt, prikkeldraad.
Het bloemenveld van het kinderoog is een gapend gat. De paradijstuin der jeugd is tot aan de randen geschonden door de bominslag van de totale oorlog.
| |
| |
|
|