jarenplan nu bijstaan met leningen waarvan het overgrote deel uit Amerika komt. Dat geld wordt niet geleend uit schaamte, omdat wij in het westen onze buik dagelijks vol hebben, niet uit mededogen met de vele tientallen miljoenen wier aards bestaan één lange hongertocht is, maar allereerst uit eigenbaat en politieke angst. Angst, dat India, het op één na volkrijkste land op aarde, anders wel eens communistisch zou kunnen worden.
Toen ik India verliet, zei ik met zwaar hart het land vaarwel, dat wellicht de moeilijkste economische problemen op aarde heeft. Omtrent de oplosbaarheid waag ik me niet aan voorspellingen, want daarvoor ruikt 't me in de wereldpolitiek te branderig. Wie voorts de profeet wil spelen over het armste land ter wereld, terwijl hij tussen Delhi en Karatsji op tienduizend meter hoogte, bijna in het luchtledige dus, een klm-biefstuk van de haas, met malse doppertjes zit op te smikkelen, mist volkomen de zin voor het ridicule. Een cognacje toe, meneer? Graag, als ik er een stukje kaas bij kan krijgen. Natuurlijk meneer. Enzovoorts, tot je op Schiphol de vliegtuigtrap afdaalt enkel door het geacht van je volle buik te volgen.
Daarom vroeg ik me, terwijl de dc-8 in razende vaart westwaarts stoof (eer je in kon dutten, stond de luchttaxi alweer kerosine te zuipen op een volgende zandvlakte) iets anders af: wat heeft India je nu in een kwartjaar gegeven? Heb je er lekker gegeten? Neen, dat niet bepaald. De Indische keuken is tamelijk fantasieloos, de pseudo-Europese is ‘made in England’ en dus waardeloos, en mijn enige verrukkelijke maal genoot ik in een achterbuurt van Calcutta bij een Chinees. En toch wist ik mij een voller en rijker mens. Waarom dat nieuwe gevoel, vroeg ik mij af, terwijl ik in de stratosfeernacht staarde, van tussen de sterren thuis te zijn? Omdat ik in India op een nieuwe en indringende manier de oude les der wijzen geleerd had dat de tijdelijke en zichtbare wereld gedragen wordt door een eeuwige, onzichtbare geest. Tussen Bahrein en Caïro, slapeloos en overwaaks, dacht ik: daarginds vlamt Aldebaran nog als een fakkel in de nacht; maar boven de Ganges gaat nu de zon op en bij duizenden dalen de gelovigen de trappen af en dompelen zich in het heilige water. Bij het goud van de zonsopgang