| |
| |
| |
Oriënt-Express
Mijn volgende roman Oriënt-Express kostte mij veel meer moeite en tijd dan De Herberg. Het Malissorenverhaal speelde zich af in een paar weken tijd in een klein en duidelijk omgrensd gebied. Maar het ruwe materiaal voor ‘Oriënt-Express’ bestond uit de lotgevallen van een heel volk in een tijdsruimte van dertig jaar. Dat volk was het Macedonische, en de drie decenniën omspanden de opkomst en ondergang van de Macedonische vrijheidsbeweging. Op school al had het woord ‘Macedonië’ toverklank voor mij bezeten. Onder alle nog onbekende landschappen had alleen Macedonië voor mij een individueel herkenbaar gezicht, dat me uit de atlas aanstaarde met de ronde ogen van zijn bergmeren, even lokkend en verleidelijk als de vergeet-mij-niet ogen van mijn eerste schoolliefde. Een jongensboek van de grote leugenaar Karl May, De rovers van de Kara Dagh (de Turkse naam voor Macedonië's noordelijk grensgebergte, de Sjar Planina) bleef ergens onder in mijn geheugen hangen. In de jaren twintig kreeg ik toevallig een Frans boek in handen over geheime genootschappen: de Dekabristen, de Mafia, de Sinn Fein, de Zwarte Hand en de orim, afkorting van ‘Organisation Révolutionnaire Interne Macédonienne’. De bloedige feiten over de boerenopstand van 1903 toen vijfentwintigduizend Macedoniërs een bij voorbaat verloren strijd aanbonden tegen een kwart miljoen Turken, prikkelden mijn verbeelding juist omdat de auteur ze zo droog en zakelijk opsomde. Over de jongste geschiedenis van wat de Macedoniërs zelf de vmro noemden, deed de auteur erg vaag en die lacune ergerde me zonder dat ik nog begreep waarom. Ik was kortom, zoals ik nu terugblikkend duidelijk zie, tot Macedonië voorbestemd. Tijdens mijn kantoorjaren had ik hele bibliotheken verslonden en ik wist ook dat alle geheime
genootschappen reeds als romanstof waren gebruikt, met uitzondering van de vmro.
In de vroege zomer van 1931 had ik met mijn jonge vrouw een voettocht gemaakt door Andorra; daarna was ik in m'n eentje naar Marseille gegaan om als dokwerker geld te verdienen. Dat
| |
| |
had ik nodig om in Corsica te gaan rondneuzen waar ik een onderwerp naar mijn gading vermoedde. Net als de Albanese ‘petschelbari’ liet ik dus al vroeg in mijn huwelijk mijn echtgenote alleen, wat niet de ideale methode is om samen een hecht huis te metselen. Het wrakke bouwsel stortte dan ook na de eerste stormvlagen reddeloos in elkaar. In zijn leertijd zou een schrijver eigenlijk helemaal niet moeten trouwen, maar ook later blijft een artiestenhuwelijk dikwijls een riskante zaak, allereerst voor de vrouw die een normale man denkt te huwen en dan gaandeweg ontdekt dat hij soms maanden achter elkaar enkel lijfelijk aanwezig is terwijl zijn geest in werelden zwerft die voor haar onbereikbaar blijven. Als hij schrijft, wordt hij zo door zijn onderwerp bezeten dat vrouw en kinderen, zonder dat hij er iets aan doen kan, tot schimmen verbleken omdat de voorgrond van zijn waarneming totaal wordt ingenomen door zijn tirannieke romanfiguren.
William Faulkner zei in een interview: ‘Een artiest is een wezen dat door demonen gedreven wordt. Hij weet niet waarom ze hem gekozen hebben en hij is doorgaans te bezig om zich af te vragen waarom. Hij is volslagen a-moreel in zoverre dat hij letterlijk iedereen bestelen zal of geld zal afzetten, al noemt hij dat lenen, om zijn werk te kunnen voltooien.[...] Hij heeft een droom die hem zo'n zielsangst bezorgt dat hij die kwijt moet raken. Tot hem dat lukt, heeft hij geen rust. Om zijn boek te kunnen schrijven gooit hij alles overboord: eer, trots, fatsoen, zekerheid en geluk.’
Met expressionistische overdrijving geeft het fenomeen Faulkner hier een waarheid weer, geldig voor elke schrijver die meer dan een boekenmaker is. En ik zeker had mij meer dan twee keer moeten bedenken eer ik, ongedurig en rusteloos als ik was, na amper twee jaar zorgeloos dolen een vrouw een trouwring aan de vinger stak, terwijl zij, veel minder robuust dan ik, mijn rauwe zwerversbestaan onmogelijk kon delen, zodat ik praktisch zes van de twaalf maanden alleen op sjouw was.
Terwijl zij naar haar ouderlijke woning in Parijs terugkeerde, ging ik dus mijn bootwerkerszweetje halen in de Marseillaanse dokken. Na een weekje zwoegen zat ik in een havencafé achter een glas pastis de krant te lezen. Tot verbazing van mijn tafelbuur kerfde ik er opeens met mijn scherpe mes een kort bericht uit, liet de krant de krant en wandelde haastig weg. Een paar uur later zat
| |
| |
ik in de nachttrein naar Milaan die aansluiting gaf op een boemel naar Belgrado. Het berichtje dat mij op reis gedreven had behelsde een paar bijzonderheden over een bomaanslag die Bulgaarse comitadji (leden van het vrijheidscomité) ergens in Macedonië op de Oriënt Express hadden gepleegd. Toen ik het las, dacht ik: nu of nooit, dat ga ik eens van dichtbij bekijken.
Na aankomst in Belgrado bestond mijn totale geldbezit uit een rijksdaalder in dinars. Maar onder in mijn rugzak lag mijn eigenlijke werkkapitaal: mijn Leica. In drie weken tijd had ik voldoende verdiend aan folkloristische opnamen om zuidwaarts te reizen op een vrijkaartje dat mij vriendelijk verschaft werd door de secretaris van het regeringspersbureau die mij een reeks fotonegatieven had afgekocht.
Eenmaal in Macedonië ontdekte ik al gauw dat ik mijn vingers in een politiek wespennest had gestoken. Het vroegere Macedonië, een vilajet (provincie) van het Turkse rijk, was bij de vredesverdragen in drie stukken gescheurd. Uit het Griekse deel was de Slavisch sprekende bevolking grotendeels weggetrokken. Joegoslavië kreeg de grootste lap. De chauvinistische Joegoslavische regering, aan het hoofd waarvan een Servische koning stond, beweerde dat alle Macedoniërs al sinds eeuwen Serviërs waren, terwijl de Bulgaren, die met een smalle reep bergterrein waren afgescheept, stijf volhielden wat ze vandaag nog volhouden: alle Macedoniërs zijn Bulgaren. Word daar als schrijver maar eens wijs uit wanneer je bovendien ontdekt dat er in Macedonië ook nog Albanezen, Grieken en Zigeuners woonden plus oude Turken die nooit weg hadden willen gaan, en dan nog volkssplinters waarvan ik voor de eerste keer de namen hoorde: Aromunen, Zinzaren en Vlachen. Het enige wat daaruit duidelijk werd, was dat de Fransen hun gemengde salade terecht ‘une Macédoine’ hadden gedoopt. Maar ik wilde vanzelf geen etnografische verhandeling schrijven, al kreeg ik er materiaal genoeg voor. Het persbureau in Belgrado en het Bulgaarse consulaat hadden mij gratis alle argumenten vóór en tegen verschaft, in de vorm van stapels boeken en brochures. Toen ik ze uit had, lapte ik letterlijk en figuurlijk al die historische geleerdheid en hysterische propaganda aan mijn laars en ging zwerven. Ik had mensen nodig en geen papier. Na een paar weken al kreeg het even arme als romantische land mij voorgoed in zijn greep.
Macedonië, nog volslagen onberoerd door toerisme en industrie,
| |
| |
was toentertijd uiterlijk een mengsel van tijdeloze Islam en orthodoxe middeleeuwsheid. In de stadjes, die uit de verte gezien als gouden honingraten aan de rivierhellingen kleefden, galmden moëddzins hun gebedsroep van de witte minaretten, terwijl ik voor een kwartje mijn buik vol at in Turkse gaarkeukens. Over kronkelende karresporen reed ik te paard, op een ezeltje of in een ossekar met de terugkerende marktgangers mee naar dorpen waar het rood, groen en goud van weefsel en borduursel hun kleurenfeest vierden tussen de vale, kaalgeschroeide heuvels. Vrouwen die in hun lange gewaden als koninginnen schreden, bedwelmden mij met knoflookgeur wanneer ze op bevel van hun mannen de vreemdeling, die volgens het oeroude gastrecht als heilig gold, waswater en handdoek aanreikten. Alles moest ik met deze simpele, kinderlijke boeren delen, ook het heerleger van hun huisvlooien. Alleen de kloostercellen waren insektenvrij, maar aan de karige monnikskost had ik nooit genoeg, zodat ik dan als compensatie zinnen en geest verzadigde met de schoonheid van middeleeuwse fresco's die toen nog slechts een enkel ondernemend kunstgeleerde had gezien. Als schilder had ik die zomer volkomen gelukkig kunnen zijn. Maar ik was een schrijver die achter al die kleuren en vormen naar een geheim tastte. Waarom die vrees in de ogen, wanneer in een dorp, verstopt aan het steile eind van een rood ravijn waar een trage beek doorheensijpelde, omzoomd met fluisterende populieren, plotseling gewapende gendarmes opdoken? Waarom dat dreigende gestamp met geweerkolven wanneer ze ongenood een boerderij binnendrongen? Waarom die strenge controle van mijn papieren op elke pashoogte waar naast het witte wachthuis als alarmsignaal een strowis wuifde boven op een hoge staak die naar petroleum stonk? Waarom liepen bij dorpen, die ik aan hun volksdracht als Servisch herkende, de boeren met het geweer op de rug achter de ploeg?
Een oude boer gaf mij het antwoord toen hij met zijn vinger vier letters in het stof van de weg tekende waarna hij ze haastig uitveegde met zijn geitenleren sandaal. vmro: Vetrechnata Makedonska Revoluciona Organisacia. Het geheim verbond dat in 1903 op Ilinden, de jaardag van de Heilige Elia, de grote opstand tegen de Turken had ontketend, en dat allengs, zo luidde tenminste de officiële lezing, in handen geraakt was van een legertje bandieten. Gefinancierd door het fascistische Italië dat hen van wapens voor- | |
| |
zag, deden ze vanuit hun Bulgaarse bergvestingen invallen in Joegoslavisch Macedonië. Daarbij werden ze heimelijk geholpen door sommige boeren, die zich nog steeds als Bulgaren beschouwden en zich lijdelijk bleven verzetten tegen de Servische dictatuur.
Om meer te kunnen zien besloot ik te huilen met de wolven in het bos. In de eerste de beste gendarmeriepost kreeg ik op vertoon van de fraaie aanbeveling die de secretaris van het regeringspersbureau mij had uitgereikt een paard en een gids die me over de heuvels heen naar een post bracht aan de Bulgaarse grens. Tien dagen lang reed ik door dit zwaarbewaakte gebied. Op een nacht hoorde ik geweren knallen en de volgende morgen mocht ik in gezelschap van een officier mijn eerste dode comitadji gaan bekijken. Ten behoeve van een propagandafoto waren de vier bebloede lijken netjes op een rijtje uitgelegd, in een decoratieve omlijsting van snelvuurgeweren en patroongordels, terwijl de buitgemaakte handgranaten piramidevormig stonden opgestapeld zoals de marktkooplui het met hun citroenen deden. Nadat de foto's waren geknipt, versjorden een zestal boeren met zichtbare weerzin de doden en de wapens op de houten draagzadels van de paarden en muilezels, die de gendarmes hadden gerekwireerd. Een van hen, Kosta, een oud man die zijn muts scheef droeg vanwege een grote bult die uit zijn voorhoofd stulpte, sprak behoorlijk Engels. Dat is geen zeldzaamheid in Macedonië; net als uit het arme Ierland waren er ook veel Macedoniërs naar Amerika geëmigreerd. De volgende avond sliep ik in de kleine boerderij die hij als weduwnaar alleen bewoonde. Achter gesloten luiken, bij het licht van een stormlantaarn, vertelde hij mij over zijn leven en over de vmro, die onder de Turken een geheime staat in de staat was geweest.
De stichters, twee schoolmeesters, Damian Grouev en Goze Deltchev, hadden met vooruitziende blik van Macedonië een onafhankelijke socialistische republiek willen maken, als middelpunt van een broederbond van Balkanrepublieken. Maar dat ideaal was verdronken in bloed en na zijn latere herleving in flarden gescheurd door onderlinge veten. Kosta's beide broers waren in de grote opstand van 1903 omgekomen. De Turken martelden en schonden alle gevangenen. Daarom had de oudste broer zich vergiftigd nadat hij zijn laatste patroon had verschoten; de tweede was door de Turken opgehangen; hem zelf hadden ze gemarteld door hem een touw rond het hoofd te binden en de knoop met
| |
| |
een stok aan te draaien. Daar had hij als souvenir die voorhoofdsbult van over. Zijn enige schoonzuster, die voor de geheime organisatie altijd wapens had gesmokkeld, was krankzinnig van verdriet gestorven nadat ze in de kelder van de verbrande boerderij een dochter had gebaard. Dit meisje, dat net als haar moeder Milja heette, was nu zijn enig familielid, want zijn eigen huwelijk was tot zijn verdriet kinderloos gebleven. Om dat nichtje te kunnen laten studeren was hij in Pittsburg in een staalfabriek gaan werken. Maar in zijn hart bleef hij boer en daarom woonde hij nu weer in zijn geboorteland, ook al speelden de Serviërs er de baas. Met de vmro wilde hij niets meer te maken hebben, zei hij boos, want in Bulgaars Macedonië waar de comitadji de baas speelden, heerste een veel erger terreur dan hier. Bovendien was de Bulgaarse vmro in twee kampen verdeeld die elkaar uitmoordden. Daarom deed het hem zo'n verdriet dat zijn nichtje bij een derde fractie van de vmro was gegaan, bij ‘Makedonsko Delo’. Dat waren communisten die him hoofdkwartier in Wenen hadden, waar ze vanuit Moskou werden gesteund. Een keer had ze hem nog opgezocht, met een valse pas, want ze was koerierster. En hij kon er niets aan doen, zuchtte hij, want wat de moeder spint, dat weeft de dochter. Als ze nu maar trouwen wilde en kinderen krijgen; dan kon hij zijn grond tenminste vermaken aan iemand die zoals hij zou zaaien en oogsten...
Hij vertelde het allemaal rustig en gelaten, de grote handen breeduit op de gespreide knieën, het type van de boer die ondanks alle troebelen en bloedvergieten blijft voortploegen. Voor ik vertrok liet hij mij een fotootje van zijn nicht Milja zien, een knappe jonge vrouw met lang zwart krulhaar en grote, donkere, nadenkende ogen met fluwelen wimpers. Boven die ogen welfden zich dichte, houtskoolzwarte wenkbrauwen, die het zachte vrouwengezicht een mannelijke trek gaven van vastbeslotenheid.
Er zijn mooie gezichten waar een man met plezier naar kijkt maar die hem koud laten. Andere, onregelmatig, onvolkomen, door het leven geteisterd en gezengd, kunnen een wild verlangen opwekken. Met landen is het na zo. Macedonië was smerig; alles, huizen, dieren, mensen, kleefde soms van het vuil; elke tocht was een worsteling tegen stofwolken en vliegenzwermen. Slechts één keer op al mijn vooroorlogse tochten, in de bungalow van een Brits mijningenieur, sliep ik tussen schone lakens, en de steken van
| |
| |
de (nu uitgeroeide) anofeles bezorgden me een malaria die me drie lentes teisterde. Toch was ik bezeten geraakt van dit land met zijn krankzinnige zon, wild verleden en onrustig heden. Hoeveel heftiger moest dit dan niet zijn voor een jonge vrouw, die de hopeloze strijd bleef voeren voor een onafhankelijk Macedonië omdat haar vader en moeder voor dat ideaal gestorven waren?
Na het lange gesprek met de oude Kosta wist ik zeker dat ik een boek over Macedonië zou gaan schrijven. De verhalen die hij mij verteld had boden meer dan genoeg aanknopingspunten voor een intrige. Het moest de roman worden over de opbloei en verwording van een grootse vrijheidsgedachte, verbeeld in de tragische lotgevallen van een paar Macedonische families. De eerste generatie leefde voor het vrijmakingsideaal en stierf er voor. De tweede sloot een compromis met de Bulgaarse machthebbers, met de bijbedoeling het ideaal toch nog te verwezenlijken. Maar juist daardoor takelde de derde generatie af tot een Mafia die zich verkocht aan de meestbiedende. Mijn politieke ondervinding was toentertijd nog even rudimentair als mijn politiek bewustzijn; maar ik had al wel door dat elk groot ideaal zich zelf onherroepelijk tot decadentie verdoemt zodra het een compromis aangaat.
Over de lotgevallen van de eerste generatie kon ik voldoende te weten komen uit het pak historische en polemische boeken en brochures dat ik in Belgrado had achtergelaten, en de familie van Kosta leek mij geknipt om die eerste periode levend te maken. Als symbool van de tweede generatie spookte mij de gestalte door het hoofd van de legendarische voivoda Todor Alexandrov. Uit de verhalen die ik over hem gehoord en gelezen had trad hij naar voren als een van de aartssamenzweerders waaraan de bewogen geschiedenis van de Balkanlanden zo rijk is. Als een late condottiere had hij in de tweede Balkanoorlog en de Eerste Wereldoorlog samen met de Bulgaren tegen de Serviërs gevochten. Na morsige compromissen met de machthebbers in Sofia kwam hij te laat tot de wrevelige ontdekking dat zijn vmro enkel haar naam en bestaansrecht als revolutionaire organisatie waar kon maken als hij terugkeerde tot het socialistische ideaal van de eerste Macedonische opstandelingen. Dat werd zijn ondergang, want kort nadat hij in Wenen geheime besprekingen had gevoerd met Sovjet-afgezanten liet de Bulgaarse regering hem vermoorden.
Om meer over deze mysterieuze en omstreden figuur te weten
| |
| |
te komen moest ik naar Bulgaars Macedonië. Dat was ook nodig om kennis te maken met de derde generatie comitadji's: de politieke gangsterbende, die na Alexandrovs dood van de vmro een fascistische soldateska had gemaakt. Van die generatie had ik tot nu toe enkel vier doden gezien, plus het portret van een jonge vrouw, Kosta's nicht Milja, die in dwaas en roekeloos idealisme het oude ideaal bleef najagen. Ik had haar portret overgefotografeerd en droeg het in mijn portefeuille bij me, omdat ik voelde dat ook zij in mijn roman een belangrijke rol moest gaan spelen. Hoe wist ik nog niet; dat zou vanzelf wel terechtkomen wanneer ik eenmaal begon te schrijven. Een schrijver schept gestalten, maar ik had al ervaren dat die figuren hem dan soms met zich meevoeren langs onvermoede paden.
Maar eerst moest ik mijn documentatie voltooien, want mijn vaste beginsel om enkel te schrijven vanuit eigen aanschouwing verbood me om af te gaan op de ogenschijnlijk overdreven gruwelverhalen die de Joegoslavische kranten over Bulgaars Macedonië brachten. Bovendien dreef mijn hang naar avontuur me naar een streek waar officieel geen enkele vreemdeling toegang had.
Mijn vrienden in Belgrado hadden me voorspeld dat de comitadji me nooit binnen het gebied zouden toelaten waar ze met stilzwijgende toestemming van het fascistische Bulgaarse bewind heren en meesters waren. Maar ik deed alsof mijn neus bloedde en reisde, zodra de wintersneeuw gevallen was, als skitoerist naar het hoge dorp Bansko, een van de strategische ‘vestingen’ van de vmro. De comitadji, kwaadaardige jongens, gekleed in kaplaarzen, kaki luifelpetten en leren jekkers die stijf stonden van de revolvers, gingen de eerste paar weken nauwlettend mijn gangen na. Tot de grens van het stadje dan, want daarbuiten lag de sneeuw te diep. Precies zoals ik verwacht had, waren de schoften liever lui dan moe. Na een week of wat gingen ze blijkbaar geloven dat ik enkel gekomen was om dit volslagen onbekende skiparadijs te exploreren.
Weldra wist ik zeker dat de oude Kosta me maar een klein deel van de treurige waarheid had kunnen vertellen. De comitadji zogen de geterroriseerde bevolking uit door het heffen van een dubbele belasting boven op de officiële en straften elke tegenstand eerst met mishandeling en bij recidive met de kogel. Nadat ik een paar van zulke gevallen van nabij had meegemaakt, besloot de
| |
| |
plaatselijke vmro zich van de lastige getuige te ontdoen. Ik kreeg na een verblijf van twee maanden de duidelijke wenk dat het beter voor mijn gezondheid zou zijn als ik het bergdorp met de eerstvolgende autobus verliet. Maar door de prompte opvolging van dit bevel kwam ik juist van de drup in de regen: in Sofia vierden de comitadji de lente door het uitmoorden van collega's die tot een dissidente splintergroep behoorden. In een week tijd zag ik op straat en in café's drie man neerknallen.
Over mijn eigen ervaringen in Bulgaars Macedonië en over de vmro in het algemeen schreef ik een drietal artikelen onder de titel ‘Glorie en val der comitadji's’. Prompt nadat ze in het Amsterdamse Handelsblad verschenen waren, werd ik ook uit Bulgarije uitgewezen.
Nu had ik het materiaal voor de roman, die ik alvast Oriënt-Express had gedoopt, wel bij elkaar. Maar het boek zou pas twee en een half jaar later verschijnen, want weer kon ik de lokroep der verten niet weerstaan en na een kort verblijf in Belgrado ging ik op de zwerftocht die mij het gegeven zou opleveren voor De Herberg met het Hoefijzer. Ik verwerkte het tot een boek tijdens een winterverblijf van twee maanden in de Joegoslavische bergdorpen Jezersko en Mavrovo, nadat ik eerst tijdens de herfst in Nederland met lezingen zoveel geld had verdiend dat ik me in het goedkope Joegoslavië een maand of wat bedruipen kon.
Het was Dirk Coster die me op het idee bracht om op die manier mijn reisgeld bij elkaar te praten. Toen ik hem tijdens een gesprek in zijn stamcafé te Delft mijn financiële nood klaagde zei hij: ‘Jij kan zo lekker klessebessen over je reisavonturen. En bovendien fotografeer je. Laat dan van je beste negatieven lantaarnplaatjes maken, want geïllustreerde lezingen betaalt beter.’ Dat ‘beter’ betekende toentertijd een honorarium van f 25, - per lezing. Maar door drie maanden achter elkaar vijf avonden per week een podium te beklimmen lukte het me toch enige honderden guldens opzij te leggen. Alleen moest ik door dit intensief afgrazen van stad en land elk seizoen met een nieuw onderwerp komen opdraven. Daarom ging ik, nadat ik De Herberg had afgeleverd, in de zomer van 1933 naar Polen, Litauen en Letland en reisde in de herfst weer drie maanden met mijn projectielantaarn kriskras door het vaderland.
In een al te optimistische bui had ik Querido mijn nieuwe roman
| |
| |
beloofd voor de lente van 1934. Maar de lezingen vergden te veel van mijn tijd en werkkracht. Dus waren Emanuel Querido en zijn energieke rechterhand, Alice van Nahuys, deels ten onrechte maar grotendeels terecht heel boos op me. Oriënt-Express was in het kielzog van de succesvolle Herberg bij aanbieding behoorlijk verkocht en nu moest de uitgever tegenover de boekhandel verstek laten gaan. Ik onttrok me aan de verbolgen brieven en telegrammen door de vlucht te nemen naar Oostenrijk, en in het stille bergdorp Kals haalde ik de achterstand in door tien uur per dag te schrijven. Elk voltooid hoofdstuk werd meteen gezet nadat het in Amsterdam was aangekomen, want Querido had de boekverkopers gezworen dat Oriënt-Express uiterlijk op 1 oktober 1934 zou worden afgeleverd.
Sommige boekhandelaren hadden hun bestelling geannuleerd, maar daar kwamen ze gauw op terug. Want toen Oriënt-Express als boek een week oud was, werd koning Alexander van Joegoslavië vermoord, uitgerekend door een comitadji. Alle kranten schreven min of meer onjuiste artikelen over de vmro en over de Kroatische opstandelingen, de ‘oestasji’, die mede in het complot hadden gezeten. Verder zweeft rond de hoofden van koningen, en dus ook zelfs rond dat van een belabberde tiran als Alexander geweest was, nu eenmaal voor het grote publiek een aureool; en daarom werd Alexanders dood die winter mijn brood.
Weldra verscheen er een Duitse vertaling en daarna een Franse, die zowel in Bulgarije als Joegoslavië prompt verboden werd - voor mij een verheugend bewijs dat ik de netelige Macedonische kwestie toch blijkbaar objectief had benaderd. In Frankrijk, waar ik een goede uitgever had getroffen, Albin Michel, bleef Oriënt-Express in de handel tot 1955. Als ik ‘goed’ zeg, dan is dat niet synoniem met betrouwbaar. In 1946 waarschuwde een Parijse vriend me dat er alweer een nieuwe druk van mijn boek was uitgekomen, terwijl Albin Michel het volgens hem alle vijf oorlogsjaren was blijven verkopen. Toen ik de ‘directeur littéraire’ bij verrassing in zijn bureau overviel en om afrekening vroeg, liet hij gezwind door zijn secretaresse een tafel voor twee bespreken in een befaamd restaurant. Tot zijn verontwaardiging kwam ik bij de koffie en cognac op de zaak terug, waarop hij met vormelijke brutaliteit repliceerde: ‘Mijn waarde, ons huis telt meer dan vierhonderd auteurs. Vandaar dat onze administratie onze verkoop nooit heeft
| |
| |
kunnen bijhouden!’ Pas nadat ik de nodige stampij had gemaakt, volgde er een afrekening in francs die intussen driemaal waren gedevalueerd, zodat het honorarium over 7000 exemplaren net toereikend was voor de hotelrekening, een bioscoopje en een nieuwe Baskische baret.
Bij zijn verschijnen kreeg Oriënt-Express een schop van de actualiteit; maar de bestendigheid van dit boek kan ik zelf enkel toeschrijven aan de onuitgesproken gedachte die erachter staat: de idee dat het vrijheidsideaal een van de grote drijvende krachten is in de geschiedenis der mensheid. De strijd van de Macedoniërs is de strijd van alle verdrukte volkeren, groepen en minderheden waar ook op aarde. Dat is waarschijnlijk de reden waarom het in onze revolutionaire tijd zo actueel gebleven is dat ook de jeugd het nog leest. Merkwaardig genoeg is er trouwens een sterke uiterlijke gelijkenis tussen het huidige idool van de opstandige jongeren, de guerillastrijder Che Guevara en Todor Alexandrov. Hij was net als Che Guevara een intellectueel, en uit zijn baardig gezicht kijken dezelfde doordringende ogen je aan.
Alexandrovs daden waren dikwijls verre van onberispelijk; maar in Oriënt-Express spreek ik nergens een oordeel uit en het woord ‘fascisme’ komt er zelfs niet in voor. Vanaf het begin van mijn schrijverscarrière heb ik geprobeerd om litteratuur en polemiek streng van elkaar te scheiden. Terwijl ik in de roman de feiten voor zich zelf laat spreken, gingen de artikelen, die ik in het Handelsblad over de comitadji's schreef, zwaar van verontwaardiging. Het waren mijn eerste artikelen met een politieke achtergrond; en zonder dat ik het besefte, betekenden ze voor mij het begin van een strijd tegen onrecht en verdrukking, die ik mijn hele verdere leven zou blijven voeren.
|
|