| |
| |
| |
Elisabeth le Roi heeft nooit bestaan
Voor wie doordenkt zijn er meer redenen te vinden voor Elisabeth le Roi's niet-bestaan dan voor haar bestaan. Om te beginnen heeft niemand haar ooit gezien behalve, naar zijn zeggen, Van 't Sant zelf en hij heeft nooit iets losgelaten dat op een persoonsbeschrijving lijkt. Ik zal de enige niet zijn wiens nieuwsgierigheid door zijn verhalen geprikkeld werd. Hoe zag de jonge vrouw eruit die er, volgens hem, in slaagde eerst een prins en daarna een gezant te verleiden, terwijl zij intussen ook nog een hartsvriend had? Was zij blond of donker, slank of mollig, klein of rijzig? Hoe liep zij, hoe kleedde zij zich? Hoe keek zij uit haar ogen - was haar blik donker en smeulend of helder en quasi-onschuldig? En de klank van haar stem? Maar op geen enkele vraag is meer een antwoord mogelijk - of trouwens ooit mogelijk geweest. Een speciale rechter-commissaris heeft twee jaar naar haar gezocht en laten zoeken, in vijf verschillende landen, gelegen in twee werelddelen. Maar om elr te lokaliseren zou het voor mr. Van Vrijberghe de Coningh voldoende geweest zijn om zich rechtstreeks naar de villa ‘Windekind’ aan de Nieuwe Parklaan te begeven. Want daar verbleef zij, zij het onzichtbaar: in Van 't Sants brein.
Waarom kon deze zaak zich zo lang voortslepen? Omdat de gerechtelijke autoriteiten, en in hun kielzog 's rijks geschiedschrijver, allen gebiologeerd bleven door Van 't Sants reputatie en status. In hun aller ogen leek het eenvoudig onmogelijk dat de hoofdcommissaris van politie te 's-Gravenhage, bovendien geheim raadsman van het hof, een leugenaar en bedrieger zou kunnen zijn. Deze tussen ‘gentlemen’ voor de hand liggende veronderstelling speelde hij met grote koelbloedigheid uit. Daarom, toen elr verdween en onvindbaar bleek, kreeg niemand, behalve jhr. Jan van Vredenburch en mr. Hartog, het in zijn hoofd om de zaak om te draaien en ter oplos- | |
| |
sing van de vele raadselen van de hypothese uit te gaan die zonder twijfel in het brein van een Sherlock Holmes en van een Maigret zou zijn opgekomen: ‘Hoe presenteert de zaak zich wanneer wij er nu eens van uitgaan dat elr niet bestaat?’
Dan worden opeens vele dingen begrijpelijk en logisch, die eerst onverklaarbaar of onwaarschijnlijk leken.
Waarom gaf Van 't Sant in zijn proces-verbaal aan elr een overleden vader, een verdwenen moeder en een geboorteplaats waar geen burgerlijke stand bestond?
Waarom legde deze politieman niet onomstotelijk haar identiteit vast door het vermelden in het proces-verbaal van het nummer van haar Nederlandse paspoort en de bijzonderheden van haar Belgische ‘eenzelvigheidskaart’?
Waarom kende Van 't Sant noch elr's tijdelijke adres in Den Haag, noch haar permanente adres in Brussel?
Wat was de ware reden voor Van 't Sants aandringen bij jhr. Jan van Vredenburch, dat elr's bezoek aan de weduwe Van Vredenburch en haar tegenwoordigheid bij de begrafenis tot elke prijs moesten worden belet?
Waarom mocht jhr. Jan van Vredenburch niet bij de uitbetaling in Brussel van de f. 40 000 aanwezig zijn en waarom kreeg hij niet minstens vóór verbranding door Van 't Sant de brief te zien, waarin wijlen gezant Van Vredenburch zijn vaderschap erkende van elr's zoontje Henny?
Waarom mochten elr en Robert le Claire niet in Brussel trouwen?
Omdat het niet-bestaan van elr door niemand mocht worden vastgesteld, want dan zou gebleken zijn dat niet zij, maar hij de bedrieger was. Dus moest zij, zijn werktuig, onzichtbaar en onvindbaar achter de schermen blijven en, net als de beweerde brieven, na gebruik zo spoedig mogelijk voorgoed verdwijnen - zoals een misdadiger die in de vrees leeft verdacht te worden zo snel mogelijk het corpus delicti, waarmee hij het misdrijf gepleegd heeft, onvindbaar maakt.
Het was een geslepen idee van Van 't Sant om als werktuig voor zijn misdrijf, de oplichting, een niet-bestaand persoon te creëren, wier niet-bestaan niet en nooit bewezen kon worden, zoals mr. Hartog tegenover scheidslieden tot zijn schade ervoer. Ook ik, of wie
| |
| |
dan ook, kan onmogelijk het wettig en overtuigend bewijs leveren dat elr niet bestaan heeft; dergelijke negativa zijn niet bewijsbaar, noch logisch noch juridisch. Ik kan slechts redenen aanvoeren die aannemelijk maken, dat elr zo goed als zeker niet bestaan heeft.
Toen Van 't Sant elr eenmaal geschapen had en zij haar eerste, succesvolle rol gespeeld had in het oplichtingsspel, werd zij de geest uit de fles die hij zo snel mogelijk kwijt moest zien te raken. Haar niet kind plus de f. 40 000 ‘opvoedingsgeld’ in België te laten achtte hij te riskant. Wat, indien jhr. Henri, de jurist die minder naïef was dan zijn oom, de zaak later eens zou gaan uitzoeken, rekenschap zou eisen en de vraag zou stellen: ‘Hoe staat het met de door mij bekostigde opvoeding van Henny?’ Dus bedacht Van 't Sant aanstonds een huwelijk en de verdwijning van het denkbeeldige echtpaar naar een ander werelddeel. Daarvoor organiseerde hij een tweede uitbetaling, ten bedrage van f. 7 000. Maar nu kwam hij in de knoei, want zijn denkbeeldige personen moesten reële en dus controleerbare handelingen uitvoeren: allereerst een huwelijk sluiten en dan scheepspassage boeken naar Amerika. Zoals reeds vermeld maakte hij zich daarmee verdacht. Na talloze uitvluchten kon hij de huwelijksakte niet te voorschijn toveren noch de overtocht per s.s. ‘Ballin’ waarmaken, terwijl hij - last but not least - evenmin kon aantonen dat er uit zijn denkbeeldige Elisabeth te Parijs, op 19 december 1924, een kind Henny geboren was (ik herhaal die datum hier, omdat die straks een rol gaat spelen in een klinkend argument). Eerder had hij zich reeds verdacht gemaakt toen hij, in het nauw gedreven door jhr. Jan en mr. Hartog, in het officiële politieblad om opsporing verzocht van Elisabeth le Roi, terwijl hij aan de Haagse procureur-generaal had verklaard dat deze naam een fictie was - een verzoek tot opsporing, waarbij de naam voorts niet zoals gebruikelijk gecompleteerd werd door een foto en/of een persoonsbeschrijving, terwijl de geboortedatum van Robert le Claire ontbreekt, hetgeen opsporing illusoir maakt.
Wanneer Elisabeth le Roi handelend optrad, dan moest dat om de fictie te kunnen handhaven steeds gebeuren zonder andere getuigen erbij dan Van 't Sant zelf. Eenmaal, en wel dadelijk bij het begin, heeft hij in dit opzicht een fout gemaakt, die echter pas een halve eeuw later bleek, namelijk toen hij zich op 10 december 1927 naar Brussel liet vergezellen door een toen nog intiem medewerker, een
| |
| |
Haags inspecteur van politie die reeds herhaaldelijk missies voor zijn chef had uitgevoerd. Hij nam deze inspecteur mee om jhr. Jan van Vredenburch ervan te overtuigen (wat deze ook zonder meer aannam) dat hij, Van 't Sant, bij de uitbetaling van de f. 40 000 aan elr een officiële getuige wenste.
Deze getuige is, wat dr. De Jong blijkbaar niet wist, nog steeds in leven. Ik heb hem niet opgespoord. Dat deed de Haagse redacteur van De Telegraaf, B. Lulofs.
Toen er op de dag van de officiële publikatie van dr. De Jongs deel 9 in de Nederlandse pers ellenlange artikelen verschenen, waarin onder andere ook omstandig vermeld werd dat de bij zijn leven zo zeer verguisde Van 't Sant nu, zij het postuum, in ere was hersteld, namen bij mijn weten drie bladen op die dag en ook in nabeschouwingen een kritisch standpunt in. Het Binnenhof twijfelde aan de juistheid van een aantal mededelingen. De Haagse Courant publiceerde, naast een uitvoerige verklaring van jhr. mr. Henri van Vredenburch onder de duidelijke kop: ‘Nooit geloofd in verhaal Van 't Sant’, het resultaat van de nasporingen van redacteur Kuyten die erop wezen, dat prins Hendrik onmogelijk de vader van Henny le Roi geweest kon zijn. Kort daarna gebruikte redacteur De Kok in twee hoofdartikelen de kwalificatie ‘Peyton Place in Nederland’ en ‘keukenmeidenroman’. Telegraaf-redacteur B. Lulofs schreef een paar scherpe kolommen, waarin hij dr. De Jong verweet met zijn onthullingen moreel over de schreef te zijn gegaan. Behalve op goedkope sensatiezucht maakte hij ook aanmerking op wetenschappelijke onnauwkeurigheden. Een van de brieven die Lulofs daarna ontving was afkomstig van bovengenoemde oud-inspecteur van de Haagse politie. Lulofs voerde een vraaggesprek met hem en publiceerde dit op 3 november 1979 onder de titel ‘Liet dr. De Jong zich misleiden?’
De oud-inspecteur, wiens naam niet genoemd werd, deed in het interview zulke opzienbarende mededelingen over Van 't Sants gedragingen te Brussel op 10 december 1927 - de dag die ik steeds als de sleuteldag in de hele affaire had beschouwd - dat ik Lulofs verzocht een gesprek voor mij te willen aanvragen. De oud-inspecteur stond dit bij uitzondering toe, op de strikte voorwaarde dat ik zijn naam niet vermelden zou.
Tegenover degenen die daarom bij voorbaat dit getuigenis wellicht
| |
| |
van twijfelachtige waarde zullen beschouwen, kan ik slechts verklaren dat de man voor het handhaven van zijn anonimiteit redenen opgaf die ik respecteer.
Laat ik hem als A. aanduiden. A. is een rijzige, zeer krasse man, die juist de leeftijd der zeer sterken had bereikt. Hij was volkomen helder van geest. Tijdens ons gesprek, dat uren duurde, kwam ik, de methoden indachtig die rechercheurs en rechter-commissarissen bij hun ondervragingen toepassen, meer dan eens plotseling op reeds behandelde punten terug. De nieuwe mededelingen klopten dan steeds met de vorige.
A. verklaarde mij dat hij in 1928 eigener beweging ontslag had genomen bij de Haagse politie, omdat de uitvoering van Van 't Sants opdrachten spanningen met zich meebrachten die hij op den duur niet meer kon verwerken. Men zal zich de verklaring van burgemeester Bosch ridder van Rosenthal herinneren, dat Van 't Sant als hoofdcommissaris voortdurend met andere dingen bezig was. De praktische uitvoering van zulke ‘bijzondere opdrachten’ vertrouwde Van 't Sant dikwijls aan A. toe. De oud-inspecteur gaf mij een paar voorbeelden; ze betroffen de bereddering van chantagezaken, waarin leden van de Haagse ‘beau-monde’ verwikkeld waren geraakt. Toen ik als oud-Hagenaar de naam van een der betrokkenen geraden meende te hebben, verzocht hij mij die te verzwijgen. Uit het hele gesprek bleek dat A. een discreet man was; anders zou hij ook de opzienbarende bijzonderheden over die tiende december 1927 niet ruim een halve eeuw voor zich hebben gehouden. Ze nu aan mij te kunnen vertellen, zoals hij het reeds aan Lulofs had gedaan, was echter duidelijk een grote opluchting voor hem.
Nu kreeg ik eindelijk de feiten te horen waardoor mr. Hartogs stoutmoedige, zij het juridisch onbewijsbare, stelling ‘Elisabeth le Roi bestaat niet’, in hoge mate aan waarschijnlijkheid won. In een van de knapste Sherlock Holmes-verhalen, ‘Silver Blaze’, maakt de altijd sceptische detective, wanneer voor anderen de zaak alweer in kannen en kruiken is, een van zijn vernuftige dwarsliggende opmerkingen:
‘Maar daarmee is het opmerkelijke gedrag van de hond nog niet verklaard.’
‘Wat was daar dan opmerkelijk aan? De hond heeft de hele nacht niet geblaft.’
| |
| |
‘Dat is nu juist het opmerkelijke’, zei Holmes koel.
Dat de hond juist niets gedaan had was voor Sherlock Holmes de sleutel van het Silver Blaze-raadsel. En net zo is de sleutel tot het raadsel-Elisabeth le Roi het simpele feit dat Van 't Sant, uit Den Haag naar Brussel gekomen om elr in opdracht van jhr. Jan van Vredenburch een grote som gelds uit te betalen, helemaal niets deed. Hij verrichtte geen enkele van de handelingen die hij in 1935 onder ede voor het scheidsgerecht beschreef. Hij huurde in Hotel Metropole geen kamer voor zijn bespreking met elr, er kwam geen elr opdagen noch enige andere dame, hij reed niet met haar per taxi naar haar appartement toen zij zogenaamd de zogenaamd belastende brieven vergeten bleek te hebben en hij maakte ook geen proces-verbaal op. Hij gedroeg zich als dagjestoerist, en dat nog niet eens, want een dagjestoerist zou minstens Manneke Pis en de Sint Goedele zijn gaan bekijken. Alles wat hij deed was eten, drinken en de tijd doodslaan.
Ziehier het verslag van de oud-inspecteur:
‘Op 9 december 1927 belde de hoofdcommissaris mij en droeg mij op om voor de volgende dag twee retours eerste klas Den Haag-Brussel te gaan kopen. Ik moest hem de tiende om 9 uur 's ochtends op het perron van Hollands Spoor treffen. Wij reisden samen en er is geen sprake van dat jhr. Jan van Vredenburch met ons meereisde, zoals dr. De Jong schrijft. Pas tussen Antwerpen en Brussel begon Van 't Sant mij het doel van de reis uit te leggen.
Op het perron van de Zuiderstatie in Brussel stonden jhr. Jan van Vredenburch en diens echtgenote ons op te wachten. Ze droegen allebei rouwkleding. Ik hield mij tegenover deze adellijke familie wat achteraf, maar de hoofdcommissaris riep mij en stelde mij aan het echtpaar voor. Daarna gingen wij uit elkaar. De hoofdcommissaris en ik reden naar het Hotel Metropole op de Place de Brouckère, waar wij in de eetzaal de lunch gebruikten. Na het eten liep het al tegen tweeën. De hoofdcommissaris had intussen tegen de ober die ons bediende, gezegd dat hij een conferentiekamer wilde huren. De ober zei: ‘Meneer, daarvoor moet u bij de receptie wezen.’
Maar de hoofdcommissaris ging niet naar de receptie. Er werd geen kamer gehuurd en ik ontken dat de hoofdcommissaris tijdens de namiddag met iemand anders dan met mij gesproken heeft. Na de lunch liepen we door het hotel naar de stille zijvleugel. Daar is
| |
| |
een uitgang naar een zijstraat van de drukke boulevard. Dicht bij die uitgang is een zitje. We dronken daar thee en bleven verder zitten niksen tot even half vier. We zijn toen op ons gemak naar de Noorderstatie gewandeld. De hoofdcommissaris en jhr. Jan van Vredenburch gingen samen in een lege eerste-klas-coupé zitten. Hij had mij uitgeduid dat ik een andere coupé moest zoeken. Bij de voorlezing van het proces-verbaal ben ik dan ook niet tegenwoordig geweest. Het was klaarblijkelijk de bedoeling van de hoofdcommissaris mij van de jonker vandaan te houden. Begrijpelijk, want bij de voorlezing van het proces-verbaal zou ik misschien een vreemd gezicht hebben getrokken. Van 't Sant heeft later verklaard, dat hij mij voor de conferentiekamer op post had gezet. Dat is een aperte leugen! Er was geen conferentie, er was geen Elisabeth le Roi, er is volgens mij nooit een Elisabeth le Roi geweest. Toen ik 's avonds thuis kwam heb ik mijn vrouw het verhaal gedaan en gezegd dat ik mij misbruikt voelde. Ik had als stroman gediend in een duistere zaak.’
Ik kan slechts verklaren, dat de simpele manier waarop de oud-inspecteur dit verhaal deed mij de indruk gaf dat het uit de mond kwam van een oprecht man. Een paar details die hij gaf, zoals het zitje bij de stille zijuitgang waar de twee onopgemerkt anderhalf uur doorbrachten, konden trouwens kwalijk verzonnen zijn.
Ik vroeg: ‘Maar waarom heeft u dit alles later niet tegenover de scheidslieden verklaard, toen u door mr. Hartog als getuige was gedagvaard?’
De stem van de oude man trilde van verontwaardiging: ‘Daartoe hebben ze me de gelegenheid niet gegeven! Ik werd ook niet met mijn vroegere chef geconfronteerd, wat voor een rechtbank zeker gebeurd zou zijn. Na mijn eerste antwoorden werd de ondervraging afgebroken, de griffier riep mij bij zich en eer ik het wist stond ik met mijn dertien gulden getuigegeld op straat. Ze hebben mijn ontkenningen over de conferentiekamer en over het op wacht staan eenvoudig onder de tafel geveegd. En later ben ik nooit meer door wie dan ook ondervraagd. Die speciale rechter-commissaris, die ze later hebben aangesteld, heeft mij nooit als getuige opgeroepen.’
‘Maar om terug te komen op Elisabeth le Roi...’
‘Een verzinsel uit het brein van een meesterlijke leugenaar!’ onderbrak hij mij ditmaal heftig. ‘En niemand die het vermoedde, iedereen liep erin, want Van 't Sant was een gladde prater, op en
| |
| |
top een man van de wereld, hij maakte op mensen die niet zoals ik zijn duistere kant kenden, een uitermate betrouwbare indruk.’
‘Een laatste vraag die u, als oud-politieman, bekend zal zijn. Wat was Van 't Sants werkelijke motief?’
‘Geldzucht,’ antwoordde hij kort. ‘Hij had nooit geld genoeg. En het vreemde is dat hij het niet nodig had voor uitspattingen. Zo was hij niet. Een zo fatsoenlijk man, dat het onmogelijk leek hem te verdenken. Dat was juist zij grote kracht.’
Ik heb lang over het getuigenis van de oud-inspecteur nagedacht voor ik het in dit boek opnam. Maar om te beginnen meende ik een verzuim van dr. De Jong te moeten herstellen. Dr. De Jong schrijft dat van allen die de achtergronden kenden en wier namen hij noemt, er niet één meer in leven is. Dan vraag ik mij toch af waarom hij wel de moeite genomen heeft om mejuffrouw Timmermans op te sporen, Van 't Sants secretaresse die over haar baas niets dan goeds te vertellen had, en niet deze veel intiemer medewerker, die zich samen met Van 't Sant op het glibberige pad waagde van de chantagebereddering. Dit werk in de schaduw, waarbij het mogelijk niet steeds even regulier zal zijn toegegaan, vervlocht deze beiden in wederzijdse medeplichtigheid. En zo diep was het litteken van die band, dat de oud-inspecteur nu nog, veertien jaar na de dood van zijn voormalige chef, niet met naam en toenaam als diens aanklager wilde optreden. Het waren geen late wraakgevoelens die hem er toe brachten eerst aan redacteur Lulofs te schrijven en daarna mij een onderhoud toe te staan. Maar hij kon dit stuk geschiedvervalsing rond de zogenaamde Elisabeth le Roi niet onweersproken laten, waarbij hij dr. De Jong als het zoveelste slachtoffer beschouwde van de innemende sprookjesverteller Van 't Sant.
Van 't Sants versie en die van zijn voormalige inspecteur staan lijnrecht tegenover elkaar. De eerlijkheid gebiedt dus te vermelden dat zij, zuiver juridisch beschouwd, elkaar opheffen. Iedere lezer mag voor zichzelf uitmaken aan welke versie hij of zij de voorkeur geeft. Want ik wil niet, zoals arbiters indertijd deden, de keuze tussen die versies laten afhangen van de bewijskracht, verschaft door ‘van elders gebleken feiten’. Toch zijn twee daarvan even curieus als overtuigend. De vader van een kind moet ongeveer negen maanden voor de geboorte gemeenschap hebben gehad met de moeder. We- | |
| |
reldvreemd genoeg is dit simpele biologische feit bij geen enkel gerechtelijk onderzoek in deze zaak aan de orde gesteld.
Op de dag dat dr. De Jongs deel 9 verscheen, schreef de Haagse Courant: ‘Uit eigen onderzoek bleek ons dat prins Hendrik in wat men de “kritieke periode” in 1924 zou kunnen noemen in geen geval officieel in Brussel is geweest. Als het bewuste kind op 19 december 1924 is geboren en prins Hendrik zou de vader zijn geweest, dan maken biologische wetten het noodzakelijk dat hij en de bewuste vrouw in maart van datzelfde jaar contact met elkaar hebben gehad.
De prins maakte van 4 tot en met 27 maart een reis naar Spanje. Met de “Heemskerk” stak hij op de vierde maart over van Marseille naar Barcelona. Vanuit Barcelona maakte hij een reis van ongeveer drie weken dwars door Spanje. In Pasajes, nabij San Sebastian, is hij weer aan boord van de inmiddels omgevaren “Heemskerk” gestapt, die hem naar Hoek van Holland bracht. Op de 27e maart kwam het schip aan.’
Het eerder door Van 't Sant beweerde vaderschap van jhr. dr. C. van Vredenburch wordt ontzenuwd door de volgende gegevens uit diens uitgebreide dagboek. Op 3 februari 1924 kreeg de gezant griep. Hij bleef in Brussel thuis tot de behandelende arts hem toestond op reis te gaan. Van 2 maart tot 5 april waren de gezant en zijn vrouw op reis in Italië. Na terugkeer volgde een bijzonder drukke tijd met onder andere een bezoek van minister Van Karnebeek in Brussel, tot de gezant op 27 april 1924 in zijn dagboek noteerde: ‘Eindelijk een rustige zondag.’
Conclusie: toen Van 't Sant dadelijk na de dood van de gezant hals over kop zijn plan de campagne opmaakte, heeft hij bij benadering een datum in 1924 gekozen om zijn werktuig Elisabeth le Roi in Parijs te laten bevallen van een kind, dat ten tijde van de chantage-dreiging ongeveer drie jaar zou zijn, net oud genoeg om het aan de hand mee te kunnen nemen naar een begrafenis.
Haastige spoed is zelden goed, zeker bij het opmaken van een proces-verbaal onder ambtseed. En om met dit proces-verbaal te eindigen: wanneer het verslag van de oud-inspecteur van de Haagse politie waar is, waaraan ik niet twijfel, dan moet Van 't Sant het kant en klaar bij zich hebben gehad toen hij naar Brussel vertrok om het daar zogenaamd met Elisabeth le Roi op te maken. Dit had dan
| |
| |
moeten gebeuren tussen 2 en 4 uur namiddag. Mr. Hartog heeft tegenover scheidslieden betoogd, dat volgens zijn ervaring het opmaken van een dergelijk proces-verbaal zeker 1 1/2 uur in beslag zou nemen. Het overschrijven alleen al kostte vijftig minuten. In die korte tijdsruimte van twee uur zou Van 't Sant bovendien nog met elr naar haar appartement zijn gereden (adres onbekend), daar het proces-verbaal hebben opgemaakt en laten ondertekenen, vervolgens f. 20 000 hebben uitgeteld, daarna nog eens twintig brieven hebben verbrand en ten slotte via Hotel Metropole, waar hij zijn metgezel moest ophalen, naar de Gare du Nord zijn gereden om de trein van vier uur te halen. Alweer zo'n kleine praktische onmogelijkheid die als een dode vlieg de pot zalf van het Santjong-verhaal stinkend maakt.
En hiermee nemen wij afscheid van Elisabeth le Roi. Het enige zichtbare spoor dat zij op aarde achterliet was een handtekening en die was volgens twee experts nog gezet door haar schepper, Van 't Sant. De man die met zoveel overtuigingskracht fantasieën wist voor te dragen, dat zelfs 's rijks historicus er zich door in de luren liet leggen.
Ik wil niet pretenderen, dat bovenstaande versie van de gebeurtenissen ‘de enige constructie vormt die de kern van wat in deze zaak geschied is begrijpelijk maakt’. zoals dr. De Jong als inleiding tot zijn, of liever Van 't Sants, weergave zegt. In het algemeen twijfel ik aan unieke oplossingen in verhalen die niet meer geheel opgehelderd kunnen worden, omdat de doden er het zwijgen toe doen. De historica Lucy M. Salmon zegt terecht in haar boek Historical material, dat in alle historische beschrijvingen eindeloze groeperingen en hergroeperingen van een kaleidoscopische verscheidenheid niet alleen mogelijk maar onvermijdelijk zijn. De Nederlandse historicus dr. G. Puchinger drukt iets dergelijks korter uit in zijn kritiek op dr. De Jongs deel 1 tot en met 3: ‘Er zijn immers geen definitieve geschiedverhalen.’
De meest waarschijnlijke constructie is dus wellicht die, welke het meeste opheldert. En ik durf wel te zeggen dat, Van 't Sants bewezen neiging tot valse verklaringen in aanmerking genomen, de hypothese dat Elisabeth le Roi niet bestaat en nooit bestaan heeft meer duidelijk maakt dan dr. De Jongs principiële gebrek aan twijfel aan Van 't Sants waarheidsliefde.
| |
| |
Uitdrukkelijk zij hieraan toegevoegd, dat ook het uitgangspunt ‘elr heeft nooit bestaan’ niet alles verklaart. De reden voor het bezoek van gezant Van Vredenburch aan Van 't Sants bureau, samen met een blonde dame en een heer, blijft bijvoorbeeld onopgehelderd. Dr. De Jong maakt op dit bezoek slechts een vage toespeling en ik kan over dit punt slechts vermoedens uiten.
Het is denkbaar dat de gezant in Brussel op de hoogte gebracht werd van een poging tot chantage op een belangrijk persoon in Nederland. Men hoeft daarbij niet allereerst aan prins Hendrik te denken. De gezant achtte toen de zaak wellicht belangrijk genoeg om bij een van zijn routine-bezoeken aan Den Haag de hoofdcommissaris, die bij zijn weten dergelijke affaires afwikkelde, persoonlijk op de hoogte te brengen. Mr. Hartog uit daarnaast in zijn pleitmemorie het vermoeden dat het dit bezoek was, dat Van 't Sant het idee verschafte voor zijn latere komplot.
Hoe dit ook zij - het zou de zo verdienstelijke en populaire historicus dr. De Jong niet misstaan indien hij, de nederigheid tegenover de feiten indachtig welke Geyl het ware kenmerk van de geschiedschrijver achtte, in een volgende druk van zijn deel 9 zou kunnen erkennen, dat in de zaak-Van 't Sant meer dan één enkele constructie mogelijk is. Te meer, omdat er sinds de publikatie van deel 9 nieuwe feiten bekend zijn geworden. Zoals te voorzien was na dr. De Jongs geruchtmakende onthullingen ging een aantal journalisten dadelijk speuren naar ‘elr’ en ‘Henny’. Maar de hardnekkigste onder hen, verslaggeefster Jos Hagers van De Telegraaf, ontdekte twee weken later reeds een vriendin en een zoon van prins Hendrik met aanzienlijk betere papieren van herkomst. Uit een verhouding van de prins met de in Den Haag wonende weduwe Mien Abbo-Wenneker (die later in het huwelijk trad met luitenant der infanterie Lier) was in 1918 een zoon geboren, die de namen Albrecht Willem kreeg. Prins Hendrik schonk de moeder een spaarbankboekje met f. 100 000 en kende haar een maandgeld toe van f. 1 000, waar Van 't Sant later de helft van afknabbelde.
Deze nieuwe ontdekking roept tevens nieuwe twijfels op aan de juistheid van het hele Santjong-verhaal. Want in dit geval was er geen sprake van dat mevrouw de weduwe M. Abbo-Wenneker ‘niet alleen onbekend moest blijven, maar ook met maximale spoed samen met haar zoontje uit Europa moest verdwijnen’ (deel 9, pagina 856).
| |
| |
Niets van al dit opgewonden elr-gedoe; zij bleef voorlopig rustig in de Haagse Van der Doesstraat wonen, op wandelafstand van het paleis Noordeinde.
Van 't Sant was toen, in 1918, nog niet aan bod. Later heeft hij, volgens de verklaring van mr. A. Lier (die thans rustig ergens in Brabant woont), wel moeite gedaan om moeder en kind naar Nederlands-Indië te laten vertrekken, maar daar kwam niets van. Op den duur nam hij zelfs nauwelijks voorzorgen om te beletten dat de vroegere relatie van de dame, die nu mevrouw Lier heette, met prins Hendrik zou uitkomen. Volgens mr. A. Lier kwam Van 't Sant zijn moeder regelmatig in haar latere woonplaats Rijswijk opzoeken, ‘altijd vergezeld van vijf rechercheurs’. En als kleine jongen bracht Albrecht Lier zelfs een keer een bezoek aan zijn natuurlijke vader in diens werkkamer in het Rode Kruis, waarvan prins Hendrik voorzitter was. Volgens mr. Liers verklaring aan de journaliste Jos Hagers nam zijn moeder hem soms ook mee naar het Buitenhof. Wanneer prins Hendrik dan met zijn borrelvrienden uit café Riche kwam, maakte hij voor mevrouw Lier een buiging en nam zijn hoed af.
Merkwaardig is dat mr. Albrecht Lier een jongere broer heeft, die Henny heet. Was het deze naam die bij Van 't Sant opkwam toen hij begin december 1927 haastig een doopnaam moest verzinnen voor het denkbeeldige kind van de niet bestaande Elisabeth le Roi?
Nogmaals: een slim bedacht maar slecht uitgewerkt komplot, dat juist door de ‘onthullingen’ van een halve eeuw later op bedrog bleek te berusten.
|
|