| |
| |
| |
Zesde hoofdstuk
Heidelberg: Columbia D. 609.
Het was de laatste sprint van de Zesdaagsche. Het Velodrôme d'Hiver stonk zwaar naar alcohol. Hij was vooraan en vloog voort door den gelen mist der hooge lampen. Want iedereen rookte sigaren, behalve de scheidsrechter. Zijn scherpe voorband sneed de rook met de snelheid van een broodmes. In het voorbijvliegen zag hij achter de balustrade Jolanda, charlestonnend met een groote ham in haar voorbeeldig bloote armen. ‘Sandwiches’, gilde hij en boog zich weer over zijn glimmend stuur. Schuin beneden hem flikkerden nikkelen pedalen. Bah! mededingers. Wanneer ik een sandwich gehad heb, haal ik alles in. Zijn pedalen werden breeder en breeder en het frame dik als een cocktailshaker. Hij hoorde een gerammel. Er was toch niets kapot. Dat was het ijs in den shaker natuurlijk. Daarom heb ik zulke koude beenen! Trappen, trappen, dan wordt je warm. Het rood en zilver van Jolanda's jurk vloog heet langs zijn ooren. Zij wierp hem een sandwich toe. Tusschen het witte brood glansde de ham. De sandwich rende voor hem uit. Trappen, trappen, trappen. Het gerammel werd harder. Hij hoorde een helsch gejuich. Hij was overwinnaar. Kan me niets verdommen, ik wil en zal die sandwich, hij komt van Jolanda. Twee meter voor zijn mond
| |
| |
zweefde de ham. Een meter vijftig. Twintig centimeter. Het rammelen werd sneller. De sandwich beschreef plotseling een boemerangboog en hing recht boven zijn scheiding. Hij keek omhoog en verloor zijn stuur. Zijn wielen klommen recht tegen de bocht op en verbrijzelden de balustrade. Het gerammel hield op. Hij werd met een slag wakker, proefde een afgrijselijken dorst en een smaak in zijn mond alsof hij in lijm gehapt had. Hij bevrijdde zijn armen uit het Perzisch tapijt dat rond zijn nek gekronkeld lag, en dat hevig en vuurrood vloekte tegen zijn lichtgroene pyjamabroek, kwam op zijn ellebogen overeind en bekeek het schilderij boven zijn hoofd, waar hij met zijn koude teenen tegenaan gerammeld had en dat in het blauwe morgenlicht zachtjes heen en weer schommelde. Het bestond uit vierkantige blauwe kogels en afgeronde paarse kubussen. Hij haalde rillend zijn schouders op, kruiste zijn beenen onder zich om zijn ijzige voeten te warmen en keek slaperig naar de dozijnen gramofoonplaten die op den vloer naast hem rond een witte leeren poef zwierven als een pikzwart zonnestelsel met een akelig bleeke maan. Naast de poef stond een goudvisschenkom met gele whiskey soda, en drie sinaasappelen lagen tusschen een bende glasscherven doodstil en bescheiden op een oranje tijdschrift, waarop met groote letters ‘ART VIVANT’ stond. Voor den schoorsteen sliep iemand. Zijn breede snurkende rug bestond uit een gebatikte sjaal. Een achtergebleven gast. Maar wie? Hij nam een sinaasappel en mikte op een blauwe vlek midden in de sjaal. Het
| |
| |
was raak. Het gesnurk eindigde in een diepen zucht. De blauwe vlek beschreef een halven cirkel, en Robert staarde in een baksteenkleurig gezicht, met felle neergetrokken wenkbrauwen boven een paar grijze oogen, die vlak naast elkaar stonden. ‘Goedenmorgen,’ zei zijn strak omhooggebogen mond, die twee verbitterde groefjes in zijn wangen trok. ‘Mijn naam is Da Cuentes. Ik ben Amerikaan. U bent de gastheer, nietwaar?’ Robert knikte, nam een tweeden sinaasappel van ‘Art Vivant’ af en begon te pellen. Da Cuentes streek zijn ruw kort haar terug van zijn harde platte slapen en vroeg kort: ‘Dronken geweest?’ Robert haalde de schouders op en spuwde een sinaasappelpit in de richting van een troep glasscherven. ‘Ik helaas niet,’ hernam Da Cuentes. Hij draaide zich om, greep den sinaasappel, wierp hem de lucht in en ving hem in zijn mond op. ‘Ik heb een gietijzeren maag. Een familiekwaal. Uw sherry was prima. Boven op de Amantillado heb ik de Hennessey gegoten, en daar bovenop de White Horse, maar 't hielp niet. De vierde maal, dat het me mislukt, en dat nog wel in m'n vacantie.’
‘Vacantie?’ zei Robert. ‘U werkt? Gelukkig mensch!’
‘Natuurlijk werk ik!’ Da Cuentes slobberde de eerste helft van zijn sinaasappel uit en lachte met vierkante witte tanden. ‘Filmoperateur.’
‘Waar?’
‘Overal. Over twee dagen in Heidelberg. Jaren geleden een halve poolexpeditie, tot ik een darminfectie kreeg uit een of ander snertblik. Daarna
| |
| |
Hollywood om bij te komen. Twee jaar bij de Fox. Reportage: oorlog in China. Weer Hollywood: heb met Evelyn Brent gewerkt. Prachtvrouw. Tien jaar van m'n leven voor één nacht met Brent, maar ze is geen type vrouw dat je zoo maar mee naar bed krijgt. Ik heb anders genoeg chance, maar 't verveelt me. Te goedkoop. Ik kijk liever en draai. Bruiloften. Moorden. Echtbreuk. Landelijke idyllen. Politiedrama's. Vulkanische uitbarstingen. Omarmingen. Gebeurt er onder het filmen een ongeluk, dan draai ik het, wanneer ik niet helpen kan, als de bliksem mee. Altijd goed genoeg voor het journaal.’ Hij stopte de tweede helft van den sinaasappel in zijn mond en keek minachtend de moderne schilderijen langs.
‘Volkomen immoreel,’ zei Robert hard, en raapte den derden sinaasappel van ‘Art Vivant’ op.
‘Phoo. Even immoreel als de zon. Die krijgt ook geen verduistering wanneer er hier een millioen krepeeren. Wat is goed en slecht? Wanneer er relief in de foto zit, dan is 't goed. Is 't licht verkeerd, dan is 't slecht, en doen we 't over. Zoo leef ik ook. Slappe afdrukken gaan direct retour. En, gastheer of geen gastheer, een half uur verdwijnen met de vrouw van een ander, is dat minder immoreel?’
Robert smeet hem een stuk schil toe, dat Da Cuentes lachend tegen zijn bloote voet opving. ‘Alles is toch losgeslagen,’ mompelde hij woest. ‘Iedereen leeft raak, waarom ik niet? Ik heb nog meer reden dan een ander. Zou er nog Sauterne zijn?’ Hij beet op zijn lippen. Meer reden dan een ander. ‘Neem
| |
| |
liever spuitwater met wat Angostura, dat restaureert. Ik heb drie syphons onder dien divan verstopt, ze speelden er toch maar brandweertje mee. Neen, meer naar links. Jullie zijn na den oorlog net een troep matrozen versch aan wal, die dronken in de kroegen liggen en niet eens weten, dat hun schepen aan de kaai allang gekelderd zijn. Wanneer ze er eindelijk achter komen, gaat de een zich verliederen, de tweede drinkt zich te bersten, de derde maakt revolverdrama's met een vrouw en nog een of twee minnaars en de vierde loopt het water in. Hebt U het koud? Zal ik het raam dichtdoen? Ik heb het vannacht opengegooid om de heerlijke kroegstank naar buiten te laten, maar 't heeft geen bal geholpen. Wanneer ik enkel van de lucht dronken kon worden....’ Hij haalde wellustig zijn neus op en keek hongerig om zich heen.
‘'t Is niets,’ zei Robert. ‘Een beetje veel gedronken en zoo, daarna heb je 't 's morgens koud. Maar ga door. Ik zal U op weg helpen. Was het slecht wat ik gisterenavond deed?’
‘Was het liefde? Een coup de foudre?’
‘Neen. Dolheid. Overmoed. Wanhoop. Verdooving. Tijdverdrijf.’
‘Eindelijk een oprecht mensch. Drie kwart van jullie slag maken van elk lolletje een liefdedrama. Wanneer je donders goed weet dat het een pretje is, noem het dan geen liefde. Liefde is verdomd zeldzaam, en iemand die zijn kodakkiekjes voor klassieke schilderijen houdt is een gek, en als hij er over jammert, een ploert. Hier zijn sandwiches. Ook verstopt. Ham of kaas?’
| |
| |
‘Ham,’ zei Robert. ‘Europa gaat dus naar den bliksem? Vergeet niet, dat wij typisch na-oorlogsche Europeeërs zijn.’
‘Waarschijnlijk: Door gebrek aan richting, gedweep met de ziel, en het bekijken en bevitten van elkander. Jullie instelling is verkeerd. De apparaten wiebelen. De baden zijn te slap, en de afdrukken veel te snel gedroogd en daarom houden ze niet. Maar dat is niet erg belangrijk. Het leven rolt toch door, bij ons in Amerika of ergens anders. Rol een van die syphons hier naar toe als u wilt.’ Hij keek strak naar de gebroken glazen en spoot toen het Vichywater in zijn keelgat.
‘En wat is het leven?’ zei Robert spottend.
‘Wie er naar vraagt is al verloren. Werken moet je. Het leven is een gevecht.’
‘Om wat?’
‘Om geluk natuurlijk, of wat ieder er voor houdt. Waar anders om? De een vindt het in de liefde. Meestal duurt dat drie maanden. De rest is min of meer gezellige dwangarbeid. Met af en toe een vleugje troost. De tweede vindt het in zijn werk. Ik bijvoorbeeld. Een derde in de sport. Maar dat is allemaal in de breedte. Alleen de liefde geloof ik gaat in de diepte. Maar nog eens: de liefde is verdomd zeldzaam. Tachtig procent is voortplantingsdrang. En dat is maar goed ook. Want de echte liefde, daar ga je kapot aan. Weten doe ik het niet, maar ik voel het. En nu heb ik genoeg geraaskald. Laten we een plaatje opzetten.’
Hij rekte zich uit, rolde zijn lichtblauwe pyjama op tot vlak boven zijn vierkante knieën en tango-de
| |
| |
langzaam op den divan toe. Hij nam nog een sandwich, waarin hij wild en ijverig hapte, en liet de zwarte platen een voor een op zijn knukkels balanceeren. ‘Out of the moonlight.’ Tra la la, rrarara, oude mop. ‘I'm sorry Sally’, even nieuw als Valencia. Ouverture Parsifal, veel te geleerd. La Violette Double? uitgebloeid. De blaren vallen van de boomen. Flower of Love....’ ‘Smijt er alcohol overheen,’ schreeuwde Robert. ‘Desinfecteeren!’ Hij stiet de goudvisschenkom ondersteboven met zijn bloote teenen en ging doezelig door met het kauwen van een hamsandwich, terwijl hij op de woeste melodie van ‘La Marche des Chefs Cosaques’ zijn oogen uitwreef, die hardnekkig bleven steken.
De gramofoon jammerde, zong, psalmodieerde, gilde en fluisterde. Ze aten, dronken en zwegen. Midden in de Missa Solemnis schopte Robert met zijn linkerteen de zwarte plaat van de blauwe loopschijf, staarde Da Cuentes in de hoekige grijze oogen en vroeg: ‘Wat gaat U in Heidelberg uitvoeren?’
‘Journaal. Ik film een studentenconferentie. De wederopstanding van Europa of iets dergelijks. Maar dat is bijzaak. Ik heb plaksel noodig voor een nieuwen film, die ik in m'n eentje maak, en die enkel uit gezichten van menschen, dieren en bloemen bestaat. Vacantie-amusement.’
‘Hoe laat gaat de trein?’
‘Altijd een minuut nadat ik instap.’
‘Geen grapjes voor 't etenstijd is. Al gaat er geen trein, IK ga. De Bugatti ligt voor de deur. We
| |
| |
nemen een bel whiskey mee, een paar syphons voor de stof in onze keelgaten, gaan om de beurt aan 't stuur en rijden in één stuk door naar Heidelberg. Hebt U veel bagage?’
‘De handcamera, met film, m'n harmonica, m'n Gillette en een tandenborstel.’
‘Ik enkel de tandenborstel, de gramofoon, de whiskey en vier melancholieke platen. Het ouwetje loopt niet minder dan honderd. Wanneer we niet aan splinters vliegen, zijn we er morgenochtend.’
‘Verstaat U Duitsch?’
‘Genoeg om in te flirten.’
‘Right-oh’ zei Da Cuentes. Maar hij schudde zijn baksteenen kop.
Parijs. Zondagmorgen. Droefheid van gele blaren op de roode motorkap. Aanplakbiljetten van Maladies des Voies Urinaires. Souteneurs aan de Seinekade. Vin d'Anjou aan een ‘zinc’ in de Rue St. Louis, waar een kanarie hemeltergend mooi fluit en een kalme werkman in een schoone grijze Zondagsche boezeroen een nieuwe pijp stopt en behagelijk ‘L'ami du Peuple’ leest. Dansende kinderen met onberispelijk witte kuitkousjes, die papieren bootjes laten drijven op de grijze vijvers van het Luxembourg en een artistenmodel dat haar borsten buiten het kozijn laat wiegelen. In het Bois het heftig verdriet van den herfst en een heerlijk sidderend slanke amazone met een gracieuze hoofdknik die drie millioen waard is. Stofbrillen. Spoorwegovergangen. Stofbrillen. Whiskey-soda. De wind een heete vlam, die naar den avond toe ver- | |
| |
koelt. Slapende honden en boereknechts met klarinetten en harmonika's. Sodawater. Koffie, zwart. Koplichten, opklimmend in den schemer. Honderd twintig. Heuvels. Honderd tien. Honderd. Koplichten. De morgenzon, die de randen van de voorruit gloeiend beetpakt. Strassbourg. 7 1/2 kilomètres. Heuvels. Wijnbergen. Eindelooze alleeën, waar de schaduw der witte populieren schuin overheen ligt. Veldwachters. Spelende kinderen. Varkens en kippen die links houden. Dorst. Whiskey-soda, Ralenti. Don de Citroën. De Rijn. blauw? geel? groen? GRIJS. Achtung. Verboten. Heidelberg. 32 Kilometer. Honderd veertig. Een sparrebosch dat een heuvel beklimt. Blauwe daken glinsteren. Roode daken dansen. Een grommende groene stroom. Een kalme grijze brug. Honger en stof. Zum goldenen Löwen.
Achter het raam van de badkamer gonst de rivier en de wind blaast een dunne wolkensliert tegen het sparrebosch aan. Het water is zacht en heet en Robert zingt en schuimbekt. Da Cuentes schopt tegen de badkamerdeur. Robert houdt op met plassen en hoort hoe de Amerikaan krachtig grinnikt. Een wit papier fladdert onder den drempel door.
DAS NEUE EUROPA
LISTE DER VORLESUNGEN.
.... Die materielle Ethik der Werten bei Bergson und Scheler.... Der Feminismus in der modernen Angelsachsischen Literatur.... Antropomorpholo- | |
| |
gie.... Kommunismus und Imperialismus.... Alles vet gedrukt. Daartusschen abstracte vignetten: cirkels, kubussen, pijlen, meetkunde-rebussen. Hij bekeek het papier peinzend, rechtop en naakt in het bad, met glanzende schouders waarin een rond litteeken stond. Hij klom uit het zeepwater, liet het pamflet vallen en zette er zijn natte voeten op. Allemachtig, wat heb ik een groote pooten. Mijn teenen staan op het papier en mijn hiel op de mat. Net groot genoeg voor een kleine voet met vijf groote teenen. Yu. Lili. Yolande. Niet omzien, niet omzien.... over een paar maanden lig ik in een monsterachtig groot koud bad. Was 't mijn schuld? Het leven is kort en heeft zij den sleutel omgedraaid of ik? Dwars door 't papier schemerde zwarte drukinkt. Hij draaide het om. Ha, dat is beter.
CE SOIR A 21 HEURES:
BAL CHAMPÊTRE CHEZ UNCLE TOM.
ON NE S'HABILLE PAS.
Godzijdank, ik heb de pest aan een stijf overhemd. Wie is Uncle Tom, Da Cuentes?
Da Cuentes strompelde hoogrood de badkamer binnen met de witte harmonika onder zijn arm, ging op den rand van het bad zitten met een blad noten op zijn knieën en begon de Meistersinger te spelen van achteren naar voren.
‘Dat speel ik vanavond als eigen fabrikaat jazzmuziek, kersversch uit Amerika,’ gilde hij boven
| |
| |
het dierenconcert uit. ‘Iedereen gelooft het. Dollar über alles. Uncle Tom? Dik in de dertig, schatrijk en een glazen oog uit de loopgraven. Studeert philosophie, Theaterkunde, is vrijgezel en jaagt.’
‘Waarop?’
‘Op genitaliën natuurlijk. Ga door met je friction. Als ik hem een grand amoureux genoemd had, zou je rustig doorgewreven hebben. Jullie in Europa noemen lang niet genoeg de dingen bij hun naam. Jullie zijn te romantisch en daarom gaan jullie te bersten aan de mooie zonde. Uncle Tom heeft een zaligen drankkelder, maar hij is een schoft. Hij wisselt wekelijks of maandelijks van ontvangapparaat voor zijn Weltschmerz. En allemaal keurige kinderen, want hij is verduiveld knap, op z'n oog na een Duitsche Byron. Bah, wees dan liever eerlijk en ga naar een hoer. Maar de barometer stijgt, even hard als de aandeelen toonfilm, en het feest gaat dus door.’ De harmonika hinnikte ‘All by yourself in the moo-oo-nlight’ Achter het geribbelde matglas van de badkamerruit gromde de rivier.
De schoongespoten en nu weer scharlaken Bugatti schoot langs den Philosophenweg onder een hemel die de kleur had van sterk verdunde bessenjenever. De motor raasde, de rivier gromde. Da Cuentes hing dwars en gevaarlijk buitenwaarts om Robert niet te hinderen bij het snelle sturen en haalde een melodie uit zijn spierwitte harmonika die leek op een telegrafisch weergegeven gebed van prairiehonden. Zijn vingers drukten op de zwarte knopjes in het witte gesneden ivoor, zijn handen trokken
| |
| |
de balg van wit antilopenleder uit elkaar, en wanneer hij ophield, was het om een slok te nemen uit een donkergroene flesch Niersteiner, die hij vast tusschen zijn crèpe rubber zolen geklemd hield. ‘Rechts,’ gilde hij tusschen een kort en een lang gehuil door. De Bugatti hobbelde een keiweg af, wrong zich door een halfopen smeedijzeren hek, en daalde op de tweede versnelling een grazige helling af in de richting van bliksemende koplichten en rustig zwaaiende lampions.
‘Stop,’ gilde Da Cuentes. Hij tilde zijn linkerbeen binnenboord, liet de harmonika op zijn knieën glijden en haalde een vreemdsoortig lang nikkelen pistool met twee loopen uit zijn binnenzak. Hij grinnikte en zijn mond werd een driehoek. ‘Een magnesium-pistool,’ fluisterde hij in Robert's oor. ‘Eigen uitvinding, voor nachtopnamen. Ik ben vanmiddag wezen inspecteeren. Rechts om dat boschje heen, dan zie je den dansvloer. Hier, pak aan. Stuur met één hand en schiet. Ik speel een tango.’
‘Uncle Tom!’ schreeuwde Da Cuentes toen de vonkenregen de lucht inbarstte.
Uncle Tom knipperde verblind met zijn ééne gezonde oog, het andere bleef star. Uncle Tom droeg een smokingjasje met een klein model zonnebloem in het knoopsgat, een zeer wijde witflanellen broek en een vest dat met vuurrood was afgeboord. Hij liep op de Bugatti toe en gaf Robert een dunne linkerhand, omdat hij in de rechter een flesch American Flag hield.
| |
| |
Hij mompelde hardop met zijn wreede, zeer lange lippen, waarboven een donker snorretje trilde: ‘Verrukt, verrukt. Ik begroet in U de adelaar die tot ons neerdaalt, de romantiek die terugkeert met acht cylinders en veertig paardekracht. Wij liggen hier op - excuseer mij, maar ik ben nu eenmaal gastheer - mollige tapijten, 't zij van gras, 't zij uit Bokhara, bespreken den Untergang des Abendlandes, en plotseling barst de hemel vol nieuwe sterren....’ De vierkante tanden van Da Cuentes beten zijn speech meedoogenloos door.
‘Van sterren gesproken, waar is de Hennessey? Ik heb gezworen dat het vanavond lukken zal!’
Robert vond het een rotfuif. Ze zaten in groepjes op het gras, en hij kende niemand. Er waren weinig vrouwen, en er was veel bowl. Aan elk van de vier hoeken van den houten dansvloer stond een doorzichtig vat met rozen aan den rand, waarboven een roode lampion bengelde. De drinkglazen hadden radiumranden en glansden bleekgeel in het blauwe donker. Hij gulpte de aardbeien, frambozen en ananas naar binnen, drukte ze tegen zijn gehemelte en liet er het mengsel Moezelwijn en American Flag langsgolven. Da Cuentes stond opeens naast hem en drukte hem den lichtrevolver in de hand. ‘Ga mee,’ fluisterde hij, ‘we gaan opnamen maken. Wanneer ik twee keer kuch schiet je. En telkens een omweggetje door het donker naar het volgende stel. We moeten ze betrappen. Een liederlijk heerlijke verzameling intellectueele smoelen. Zouden we geen whiskey op den kop kunnen tikken? Die bowl is de pest voor mijn ingewanden.
| |
| |
Vrijende paartjes loopen we voorbij, natuurlijk. Je weet hoe dat is, hè: twee lichamen die niet praten maar wel bewegen. Kijk ook naar de gezichten, dan kun je later zien of ik ze goed getroffen heb. Maar 't gaat zoo snel, dat je er niet meer dan twee of drie zult kunnen zien. Spijt me voor jou als er mooie vrouwen bij zijn. Go!!’
Ze naderden de eerste pratende groep, allebei zingend en waggelend.... ‘De Volkenbond van Europa bestaat in practischen zin niet voor de reparatie's strikt doorgevoerd zijn.... Ach wat, begin toch met het diepste probleem: één golf communisme veegt alles van de baan. Een herziening der zedelijke waarden dus.... Maar dat wordt Marx tegen Christus....’ Paff!! De vonken knetterden. Da Cuentes drukte zijn camera tegen zijn borst en draaide. Een bruin hoofd met een scheiding en een hazelip. Een koperkleurige snor en één scheel oog. Een rug. Iets dat blauw glansde, of geel....?’Thank you, gentlemen. I beg you pardon, lady and gentlemen. Uncle Tom zal U wel op de verrassing hebben voorbereid.’ Da Cuentes grinnikte. Ze liepen naar de volgende bowlton. Robert kneep hard in den revolver. ‘Wat Lady? Ik heb geen vrouw gezien!’ Tegen den rug van dien fascist met de gouden hoektand. Ze danste daarnet een Blue. Ze heeft een jurk aan van blauw met oudgoud, een beetje dun. Heb je dat niet gezien? Houd dan direct op met die smerige bowl en neem straks een Hennessey, dat restaureert. Ze heeft de borst van Evelyn Brent. 't Is godsgeklaagd, dat ik dat hier in Heidelberg vinden moet.
| |
| |
Vooruit, de volgende groep, die niet danst.’
Ze gingen kalm en onverschillig zitten bij een verwarring van ledematen op een donker tapijt.... ‘Alleen het medelijden kan ons redden.... Dostojewski, die het licht wierp in de diepten van de ziel.... Alleen de kracht kan ons redden; wanneer het moeras gedempt wordt, moeten de kikkers dood, en ik zeg niet eens helaas.... Elk individu heeft recht op geluk.... Europa gaat te gronde aan het preserveeren van zwakkelingen.... Alleen het leed kan de ziel doen bloeien....’ Paff!! Da Cuentes draaide. Een kort kereltje met een waas van zacht blond haar, een jongen met oneindig lange beenen en een meisjesgezicht, maar een harde cirkelronde kin; een blond kind met een kanten mutsje en dikke beenen; een paar zeer lichte lange kousen, een jurk in blauw en goud, los donker haar op een witflanellen schouder.... ‘Thank you, ladies and gentlemen.’ Ze hielden zich den tijd van vier glazen op bij de volgende bowlton. Da Cuentes liefkoosde zijn apparaat. ‘Ik wrijf me blaren in mijn handen om de heerlijke smoelen,’ zei hij zachtjes in Robert's oor. ‘Heb je haar nu gezien? Ze is erger dan de ergste flapper, ze zoent zich godbetert van de eene greep naar de andere! Kom mee, vlug, er wordt langzamerhand flink geheschen en ik wil nuchtere verstandige gezichten, met juist een tikje emotie, 't Is het moment.’ Ze luisterden weer twee minuten, Robert met den vinger aan den nikkelen trekker, Da Cuentes met zijn hand aan den drukknop van zijn camera..... ‘Het Neo-Thomisme is de eenige steun buiten den godsdienst
| |
| |
om.... Een schilderij van Cézanne zegt mij meer.... Het diepstgeworteld religieus instinct kan niet door kunst bevredigd worden.... En de rede? Maar Kant zegt in zijn ‘Kritik der Urteilskraft....’ Kant? Die den treurigen moed had, de som der zintuigelijke waarnemingen als chaotisch....’ Paff!! Da Cuentes draaide. Een bruin gezicht met sproeten en daarboven evenwijdig gefriseerde haargolven. Een uilebril onder een donker stuk vilt en donker haar in de opening van een wit tennishemd. Lange beenen. Smalle heupen, blauw met goud, een breede naakte bovenarm die dun en rond werd naar een gouden polsarmband toe. Wat deed ze bij elke groep, dat duivelskind met haar schitterende oogen, die ernstig waren en lachten tegelijk? Haar los kort haar zat in de war: liet ze zich zoenen? ‘Geef hier die whiskey, Cuentes.’ ‘Je krijgt niet meer.’ ‘Dan schiet ik niet meer.’ ‘,'t Is afgeloopen, genoeg gezichten en houten wijsheid, ik ga hamsandwiches zoeken.’ De muziek barstte los, een lange blondine met een stompneus en een schouder die naar benzine en Eau de Cologne rook gaf hem een arm. Ze dansten. De lange jongen met het meisjesgezicht en de ronde kin hield zijn armen rond het blauw en goud heengedrongen. Robert liet zijn blondine, die hardop zuchtte, met éen arm los en draaide zich half opzij. Haar oogen waren bruin en nu éen en al glinsterende lach, maar haar voorhoofd was hoog en koud, en haar mond trillend en breed, een moeilijk bedwongen spotlach. De muziek hield op, zijn blondine was verdwenen, de jongen met de halfcirkelvormige kin kuste
| |
| |
haastig haar hand en dook naar de bowlton. Opeens zagen zij elkander aan. Hij keek naar haar trotschen maanvormigen mond, alsof hij woorden verwachtte, maar zij stond sprakeloos. Zij keek naar zijn rechte verbeten lippen, maar hij stond sprakeloos. Haar kalme bruine oogen grepen zijn grijze oogen, groot van ontsteltenis. Zij zagen niet hoe de dansvloer leegliep en stonden stil en alleen tusschen de vier zwaaiende lampions. Het zwijgen zakte rond hen heen, het janken van de jazz en het hysterische hyenagehuil van de harmonika verdronken in het grommende ruischen van de rivier. Er was geen afstand meer tusschen het grasveld en den diepen blauwen herfsthemel. De lampions dansten tusschen de sterren. Zij wandelden op elkander toe tusschen twee blauwe wolken. Hij greep een ster, hield er zijn handen omheen alsof hij bang was dat de wind hem zou uitblazen en duwde hem sprakeloos in haar wild bruin haar. Toen bekeek hij aandachtig haar heldere oogen, schudde het hoofd en nam de ster weer weg. Opeens viel het licht uit zijn trillende handen en hij duizelde omlaag in den wind, die onder zijn voeten wegschoot. De ster viel met een gerinkel van glas aan stukken. ‘Wie meer dan twaalf glazen breekt betaalt’, zei de correcte stem van Uncle Tom door een loudspeaker. Zij merkten opeens hoe ze stil stonden en elkaar aanstaarden en bloosden allebei. Tusschen hen was drie meter kale dansvloer. Hij wilde zijn arm optillen maar kon niet. Zijn oogen afwenden maar kon niet. Eindelijk draaide hij zich, tegen een geweldigen luchtweerstand in, lang- | |
| |
zaam om op zijn crêpe rubber hielen. Zij draaide zich even langzaam om op éen gouden hak en stampte met de andere op den houten vloer.
Da Cuentes stond naast hem. ‘Heb je haar nu gezien?’ zei hij doodernstig. ‘Waar is ze?’
‘In het huis. Ze drinkt koffie en eet sandwiches, laat Uncle Tom aan een lange blauwe sjerp rond de tafel draven, laat hem dan hinneken en voert hem klontjes.’
Robert vloekte. ‘Ze is niet zoo’, mompelde hij. ‘Haar oogen zijn ernstig naar binnen toe.’ Hij liep naar zijn auto om zijn cigaretten te zoeken, en struikelde bij zijn voorwielen bijna over een paar beenen. Hij zag vage gezichten en hoorde vage filosofie. Naast zijn achterwiel vond hij een flesch Hennessey. Hij klom zachtjes in de auto, vond zijn cigaretten naast de voetrem, stak er een aan en leunde aandachtig luisterend voorover.... ‘Keyserling maakt zichzelf en ons belachelijk door zijn critiekloos gedweep met Oostersche systemen.... Maar wij kunnen ons niet in de armen van Amerika werpen.... Behalve financieel dan!.... Het neo-Thomisme, de eenige Europeesche leer, die niet door Azië geïnfecteerd is....’ Robert voelde zich of hij op de eerste versnelling een lange heuvel opklom en vervaarlijk warm liep. Hij smeet de cigaretten woedend neer, graaide een glas naar zich toe, dat op den radiator stond en nam een slok Hennessey. Hij draaide snel de koplichten aan. De sociologen knepen hun oogen dicht. Hij grinnikte, maar hield opeens in. Zij kwam voorbij, blauw en goud, aan
| |
| |
den arm van Uncle Tom, die zijn roodomboord vest voor een Fair Isle pullover verwisseld had. Zij liet haar tasch openvallen en stak Uncle Tom een klontje tusschen de lippen. Robert sprong overeind op de zitting en trapte woedend op de claxon. Zij gaf Uncle Tom een tweede klontje. Da Cuentes kwam aandansen en haalde hooge smalle vogelkreten uit zijn witte harmonika. Zij gaf Uncle Tom een derde klontje. Hij voelde verwoed en snel of de schakelaar op vrijloop stond, trapte op den starter en gaf met een floep vol handgas. De motor raasde. Zij maakte zich van Uncle Tom los en liep met lange veerende passen op de Bugatti toe, zonder hem aan te zien. Maar toen zij vlakbij was, draaide hij snel het gas af. De harmonika gaf een meeuwekreet. ‘Stop daar,’ gilde hij in de richting van Da Cuentes, ‘ik ben godweet dronken, en een gast hier, maar dit wil ik jullie wel zeggen: het neue Europa is niets dan jullie nieuwste lolly. Thomas is niets en Keyserling is nog minder, het humanisme is een sentimenteele spier- en denkverslapping, jullie neo-thomisme en anthropol.... met nog twaalf lettergrepen zijn hartelooze hersenziekten. Alleen de snelheid is goddelijk. In de tochtige laboratoria van jullie hersenen koken jullie de whiskey pur van het leven uit elkaar inplaats van ze met éen slag naar binnen te slaan.’ Hij boog zich voorover, graaide opnieuw het glas van den radiator en goot den laatsten slok door zijn keelgat. ‘Jullie praten over herziening van geestelijke waarden, maar ik zeg jullie dat er maar drie dingen zijn, die eeuwig hetzelfde blijven: het leven,
| |
| |
de liefde en de dood, en al denk je er drieduizend jaar over, begrijpen kan je ze niet. Gehoorzaam slikken is het eenige. En dan verkies ik nog de felheid van het leven, dat vlak langs den dood gaat. Honderdtachtig kilometer per uur langs een kalen weg is beter dan de liefde en het beste van alles, want de liefde is kort en de dood op zijn kleinste versnelling haalt op zijn sokken de snelste Sunbeam of Bugatti in. Wie het dichtste bij de eeuwigheid in éen seconde gekomen is, niet in zijn droomen of met zijn gedachten, maar met zijn lichaam, die heeft geleefd.... Alles bij elkaar genomen is het leven een godsliederlijk heerlijke warboel. Wie er niet mee tevreden is, moet daarom maar uitknijpen. En nu ga ik de whiskey zoeken.’
Maar hij bleef staan. Zij kwam op hem toe, dwars door het gefluit en het applaus en lachte glinsterend en ondeugend. In haar hand hield ze zijn sigarettenetui. ‘Dit heeft U verloren in de bovenmenschelijke snelheid van Uw discours. Tusschen twee eeuwige dingen door heeft U misschien tijd voor een Gauloise?’ Haar oogen waren opeens ernstig geworden. Hij strekte zijn hand uit, maar zij kwam naderbij, greep hem bij zijn knie en zijn pols, zei een paar woorden en liet hem toen weer los. Hij bleef rustig staan, alsof er niets gebeurd was. Maar in den tijd van die twee seconden voelde hij zich bevriezen en ontdooien, vervloekte hij haar en riep haar honderdmaal bij een liefsten naam dien hij geen tijd had te bedenken; lag tevreden en stil in haar naakte armen en vluchtte in bevende haast weg van haar blooten schouder, die maar
| |
| |
heel even wegkroop onder het blauw en goud; kuste beurtelings haar smalle wangen en het breede rood onder haar oogen en stampvoette omdat zij hem in verfijnde zwijgende onverschilligheid voorbijliep, aan den arm van honderd anderen. Toch had zij enkel maar vier woorden gezegd, met haar doodernstig zinnelijken kindermond: ‘U bent niet zòo.’ Wanneer hij haar niet had aangekeken, en dus zijn hersens bij elkaar had gehad, en wanneer zij hem niet smadelijk gevangen had gehouden bij zijn ronde knieschijf en zijn vierkant polshorloge, zou hij zeer zeker snel gevraagd hebben hoe hij dan wèl was. Maar ze was al bezig met zijn gramofoontje, en keek hem opeens aan, terwijl zij een Columbiaplaat in de lucht hield. ‘Dat is van Borodine,’ zei hij zachtjes. ‘Dans les Steppes Centrales de l'Asie.’
‘Houdt U van die melancholische muziek?’ Hij knikte.
‘Dus er bestaat voor U dan toch nog iets anders dan een motor van veertig paardekracht?’
Hij kleurde en wilde een poging doen om neen te schudden, maar ze was al verdwenen.
Het feest kreeg langzamerhand een verwijderde gelijkenis met een bacchanaal uit den vervaltijd. Er waren er die verdwaalden. Een vrouwenbeen raakte een mannenschouder. De jazz raffelde op de hoogste versnelling. De lampions gloeiden rooder. Zij hervonden elkander in dezelfde wolk serpentine's. Hij slingerde een oranje serpentine rond haar hals. Haar oogen schitterden koud. Ze boog haar hoofd en beet het strookje door met haar gave
| |
| |
witte roofdiertanden. Haar los bruin haar viel over haar ooren. ‘Een zwakke band,’ zei ze snel en opgewonden, en langzaam: ‘Bovendien kleurt oranje niet bij dit blauw.’
‘Wat kleurt dan wel?’ Ze ontdekten plotseling dat ze samen dansten.
‘Goud,’ zei ze, en haar hand veegde snel door zijn haar.
Ze waren aan den hoek van den dansvloer. Hij trok de lampion omlaag, blies de kaars uit, legde zijn arm wild onder de buiging van haar knieën en droeg haar het donker in. ‘U had die lampion wel aan kunnen laten,’ fluisterde ze lachend, ‘ik ben al meer dan eens met vol licht verdwenen.’ En toen hij haar neerzette kruiste zij haar armen op haar borst en hield haar mond in de hoogte. Haar oogen waren dicht en ze fluisterde hartstochtelijk: ‘U bent de laatste en zeventiende. Vlug een beetje, dan heb ik ze allemaal gehad, en kan ik naar bed gaan.’
Hij ging vlak tegen haar aanstaan, drukte zijn knieën aan weerskanten tegen haar zachte knieën en legde zijn handen op haar koude schouders.
‘U vergist zich, ik ben niet zoo,’ zei hij moeilijk. Zij bracht haar mond vlak bij de zijne. Hij ademde diep. ‘Lenthéric,’ mompelde hij. Zij knikte goedkeurend. ‘Le Pirate,’ definieerde ze nader. ‘Pas nieuw. Weet U overigens wel dat ik sociologie studeer? Maar vlug nu. U bent vanavond nummer zeventien en ik kan niet naar bed voor....’ Ze duwde haar lippen tegen de zijne. ‘Bent U bang?’ zei ze snel en wild en bijna schuw en uitdagend.
| |
| |
‘Neen,’ zei hij hard tegen haar rooden mond aan. En opeens, gesmoord van verontwaardiging: ‘U bent niet zoo. Ik zie het aan Uw oogen. Maar Uw nabootsing van de moderne dans - en cocktaildemi-vierge is uitstekend. Toch bent U anders. Uw voorhoofd is een koude verre gletscher. Uw tanden zijn wilder dan al dit wanstaltig tamme gelal. Ik wil niet de zeventiende gevangene zijn van Uw gemaquilleerden mond. Maar evenmin de eerste. Ik wil niet, ik wil niet.’ Hij hield zijn hoofd opzij. Zij drukte het tegen haar schouder. ‘Bijt dan,’ hijgde ze, ‘bijt dan, wanneer een kus U te min is; maar veracht mij niet. Ik wil niet beleedigd worden. Ik.... ik zal heel gelukkig zijn wanneer U mij bijt.’ Haar oogen waren heelemaal ernstig, en hij zag voor het eerst, dat ze onmerkbaar weinig naar boven liepen. ‘Waarom tergen wij elkander zoo?’ zei hij zacht. ‘Daareven was er drie meter harde naakte dansvloer tusschen ons, en tien seconden lang heb ik heftig van U gehouden, zelfs zoo, dat ik het verleden vergeten ben, en wat nog erger is.... de toekomst; nu staan wij tegen elkander aan, en haten elkander.’ Hij keek strak naar het gouden medaillon op haar borst, want hij voelde, dat hij wankelen zou, wanneer hij haar nu weer aankeek. ‘Ik weet donders goed, dat liefde beter en dieper is dan 180 K.M. per uur langs een kalen weg in een gekgeworden Bugatti, ik ben niet zoo, het is een verdooving, wat doet men niet uit wanhoop....’
Zijn lippen beefden tegen haar hals. Zij wreef haar polsen langs zijn schouder, alsof haar vingers het
| |
| |
niet durfden. Ze praatte over zijn schouder heen, den herfstnacht in, en haar stem was zingend en schamper tegelijk: ‘Ik ben evenmin zoo. Ik speel.... misschien ook wel uit wanhoop.’
‘Waarom?’
‘Ik kan U hetzelfde vragen. Maar laten we het verleden doodzwijgen. Voor altijd. Goed?’
Hij drukte haar handen. ‘Waarom zegt U voor altijd?’
‘Ik heb het gevoel dat ik U weer ontmoeten zal.’ ‘Ik weet zeker, dat ik U niet meer ontmoet. Het leven is wel snel, maar ook kort, heel kort soms, en ik zal alle moeite doen om U te ontloopen. Bij de gekste klimpartijen heb ik als een dolle gelachen, en wanneer ik gevallen was, zou ik met een lach en een vloek den dood ingerold zijn, maar sinds ik Uw oogen gezien heb.... ik kijk liever een kwartier lang in mijn koplichten.’
‘Waarom zegt U niets van mijn schouders en mijn knieën, waar U meer dan onbehoorlijk tegenaan geleund hebt?’ Ze wreef haar vingers langs haar wang. ‘Ik voel de bergen,’ zei ze glimlachend. ‘Harde zwarte vereelte toppen.’
‘Dat komt van de scherpe richels en het schuren langs het touw,’ zei hij.
‘Klimt U?’
‘Soms. Ik was in Chamonix. Ik deed de Grépon en zoo. Terwille van de slanke lijn. Maar ik houd meer van den winter, van de witte stilte, van de ski's.’
‘Waar?’
‘Chamonix, altijd Chamonix. Een breede vallei
| |
| |
met weinig wind, en veel zon, en de Mont Blanc, en de Pâtisserie des Alpes.’ Ze lachte als een kind van zestien.
‘Waarom niet St. Moritz?’
‘Ik houd van Frankrijk. Mijn moeder was een Française.’
‘De mijne ook. Maar ik heet Robert Day.’
‘Marie Louise Tchernine,’ fluisterde ze.
‘Wat hebt U dan aan in Chamonix?’
‘Een gele trui. Of een blouse in rood en zwart. Of iets nieuws.... Maar ik dacht dat U mij ontloopen wou?’
‘Ik wilde weten, hoe U er uit ziet behalve in blauw en goud,’ zei hij onverschillig. ‘Ik zal geen tijd hebben voor wintersport. In Januari heb ik iets heel belangrijks te doen.’
‘Op het oogenblik ook,’ fluisterde ze. ‘U mag mij een sigaret geven.’
Hij zuchtte zwaar, bijna te zwaar. Het leek eerder een onderdrukt lachen.
‘Tegen de alcohollucht,’ giechelde ze.
‘Maar ik ben niet dronken,’ protesteerde hij.
‘U bent wel dronken.’
‘Ik ben niet dronken. Ik weet zelfs precies dat ik zeven sigaretten in mijn koker had, toen ik er het laatst in keek, en sindsdien heb ik geen druppel gedronken. Wanneer ik dronken ben, zijn het er nu natuurlijk veertien.’
‘Om wat wedden we, dat U geen zeven sigaretten meer heeft?’
‘Om een rit in mijn Bugatti.’
‘Om het doorloopende recht van in Uw Bugatti te
| |
| |
mogen meerijden, of nog erger, dat ik altijd met U mag meerijden.’
‘Accoord. Gemakkelijke belofte, want ik zie U niet meer.’ Hij greep in zijn zak. In het etui schemerden zeven witte klontjes suiker. Ze brulden allebei van het lachen.
‘In Chamonix krijgt U ze terug,’ zei ze plagend.
‘Ik kom niet naar Chamonix.’
‘U komt wel naar Chamonix.’
‘Misschien stuif ik er doorheen, met een snelheid van 180 K.M. op weg naar....’
‘Waarheen kan mij niet schelen, als ik maar mag meerijden.’
‘Ik beloof het.’
Zij drong zich tegen hem aan. ‘Geef mij iets, als een bewijs. Tristan gaf Isolde een hond, een tooverhondje.’
Zijn oogen werden plotseling groot en glanzend. ‘Ga mee naar de Bugatti, dan geef ik U het kostbaarste dat ik heb,’ zei hij. ‘Mijn mascotte. Hij heeft blauwe ooren en oranje billen en heet Alexander. Ik kreeg hem....’ Zij legde haar hand op zijn mond. ‘Wij zouden niet over het verleden spreken.’
‘Marie Louise Tchernine, kleine Russin, je bent een wonder van God en ik geef je Alexander, die ik van een kind van zeven jaar kreeg, het eenige moment in al deze maanden dat ik niet slecht geweest ben. En ik hoop dat ik Alexander nooit meer terugzie, want in Januari heb ik het druk, heel erg druk; in Januari moet ik op reis, een korte reis, maar een gevaarlijke reis, en wanneer ik je aan- | |
| |
kijk, heb ik er den moed niet meer toe. Ik zoen Alexander op zijn blauwen kop en streel zijn oranje pooten, ik druk Alexander tegen mijn borst en kriebel hem in zijn nek, ik doe alles met Alexander wat ik met jou.... Dag Alexander, blaf nog eens tegen den baas.’
‘Au revoir, Robert.’
‘Adieu, Marie Louise.’
Alexander keek eigenwijs als altijd. ‘Je kan toch maar nooit weten,’ dacht hij. Overigens nam hij zijn verandering van standplaats op met de onverschilligheid die een modernen hond betaamt. Wist hij wel wat het verschil was tusschen een radiator en de teere borst van een jonge vrouw? Achter de een raasde een motor van 40 P.K.; achter de ander klopte een heftig hart. Maar dat was voor hem alles 't zelfde: hij was een moderne hond.
|
|