| |
| |
| |
Het druivenfeest
Sinds hij haar zoo dicht tegen zich aangedrukt had, bij hun eerste wandeling onder de vensters door, na het ontwaken van den markies, was hij al onwilliger geworden om heen te gaan. Met elken rooden avond werd zijn besluitelooshied grooter. Het deed hem goed dat Monsieur Huître hem te hulp riep; hij trilde van trots, nu hij gebiedend door de velden schreed, waar hij eens de tobbe gedragen had.
De Saporta stortte opnieuw in. Het raam van de ziekenkamer bleef leeg. En toen hij den volgenden morgen aan het ontbijt Marguerite verzocht hem te willen vergezellen, was hij ontsteld over haar weigering. - Wij spelen niet voor een, maar voor allen! - zei hij bevend. Zij haalde haar schouders op. Zij verscheen niet aan de lunch en hij vernam van Monsieur Huître, dat zij naar Aix gereden was.
Hij bad dien avond vurig dat de markies herstellen zou, al was het alleen maar terwille van hun korte toenadering bij de wandeling... En daarna vervloekte hij zichzelf om dit gebed, en wierp zich heen en weer alsof de nachtwind ook door de kamer raasde en hem machteloos schudde gelijk de duizenden struiken daarbuiten.
Een verdieping lager van de kamer waar zij sliep. Wat zou er veranderd zijn sinds veertien jaar? Alles was roze en zilver geweest, op de witte kantomschulpte kussens na. Het was een vorstelijk bed geweest van een vorstelijke vrouw.
Nu lagen zij beiden alleen.
| |
| |
Den dag daarop liep hij samen met Monsieur Huître eenige rekeningen door, toen zij plotseling in het kantoor stond. - Vader is veel beter - zei ze in het Duitsch, - hij heeft ons dringend om een bezoek verzocht; de dokter is nu nog bij hem; laten we eerst wat gaan wandelen. -
Hij bekeek haar zwijgend, van haar smalle hooge hakken tot haar zwarte kanten hoed, die een schaduw wierp over haar gezicht, waarin het gulzige rood van haar mond het eenige duidelijke was. Waarom kleedde zij zich altijd voor een wandeling, alsof het een gang naar een polowedstrijd gold? Eerst toen hij op 't gazon haar arm nam, herinnerde hij zich haar woorden over 't dringende bezoek. Dit was het laatste uur van verrukkelijke onzekerheid, voor de pijnlijke leugens begonnen; hij wilde het genieten. Hij hield haarspelend staande; vertelde haar dolle verhalen uit zijn studententijd; slaagde er na veel mislukte pogingen in haar één lange zwarte handschoen uit te trekken, en kuste onverwachts de buiging van haar arm. Zij bood geen weerstand toen zijn mond langzaam verdwaalde.
De markies scheen verrast door hun plotseling binnentreden. Von Staib had een witte bloem in zijn knoopsgat; Marguerite droeg een bos roode anjers tegen haar zwarte kleed. De markies sprak in langzame lettergrepen, die hij met moeite tot zinnen bouwde, als een kind dat verstrooid met zijn blokken speelt en telkens de
| |
| |
steenen verkeerd legt. - Ik heb een zware nacht achter mij; ik heb over veel nagedacht. Zou ik werkelijk vergeven zijn? Mijn boete is gering en mijn heil komt enkel door anderen. Laat mij deze late liefde zegenen! Kust elkander! dan eerst zal ik weten, dat alle leed voorbij is, en de wrok dood en verdwenen, zooals de asch der blokken van toen! -
Zij gevoelden hoe de dringende blik van de oude man smeekend op hen gevestigd bleef, alsof zijn zieleheil afhing van de ontmoeting hunner monden. - Niet op mijn mond! - fluisterde Marguerite, toen zijn gezicht vlak bij het hare was. Hij lachte kort en legde zijn armen voorzichtig rond haar heen, en kuste haar toen zoo wild en hard en lang als hij kon, wetend dat zij zich niet dorst verzetten. Opeens hoorden zij een harde kreet en vlogen bevend uit elkaar; het was de oude markies, zij zagen hoe hij probeerde zich op te richten. Door het venster klonk het bonken van karren, en een regelmatige doffe hoefslag. - Het hert! - riep hij, - het hert! Het venster... Ik wil zien... -
Zij hielpen hem naar het raam, waar hij loodzwaar in hun armen leunde. - Het kan niet wezen! - riep hij weer. - De laatste loofvuren hebben nog niet gebrand! Zij hebben te wild geplukt; de struiken kunnen nog niet leeg zijn! Ik wil zelf zien of de laatste tros geborgen is! Is dit de laatste? Waarom is de rivier zoo vlakbij? Zien jullie dan niet, hoe het golft over de velden?
| |
| |
Hier die horens! Zwem! zwem! Nu kan het water mij niets meer doen... -
Drie karren ratelden achter elkaar over de weg, door den stillen zuiveren zonsondergang. Elke kar vol plukkers. De schaduw der zware platanen lag breed over de weg; maar in elken gouden zonneplek zagen zij de glanzende gezichten der plukkers, de wingerdkransen rond de hoofden. Hun armgezwaai vloog in waaierende strepen over de weg, in alle richtingen, alsof het takken waren die de storm schudde. Maar die storm was de razernij hunner kreten. De lange zweepen knalden er doorheen als de bliksems in een onweer. Opeens hielden de paarden trappelend stil; de schaduwen versmolten tot éen massa; en door het zwijgen klonk de vragende kreet van den markies, of dit de laatste tros was. Er ging een donderend hoera op, driemaal herhaald, waar zijn verdere woorden klein doorheen klonken, alleen verstaanbaar voor von Staib en Marguerite. De karren ratelden verder. Het was voorbij. Zij droegen hem naar het bed, waar hij met gesloten oogen liggen bleef. Zij hielden hun adem in, om de zijne te hooren, maar tevergeefs. En opeens, door de doodsche stilte van het stervende licht, klonk het snikken van Marguerite.
De menschenklomp aan de karren viel uiteen als een bijenkluit waar iemand met een stok inslaat. Ze zwermden de barak binnen die opeens zoem- | |
| |
de van het gezang; maar weldra namen de kreten overhand, begeleid door het lepelgekletter op de borden.
- De middag is van ons; de avond is van ons; de nacht is van ons; en de wijn! de wijn! de wijn! - De acrobaat stond op zijn handen, zakte in zijn ellebogen door en slurpte zoo zijn soep op; de oude zeeman sneed tomaten door met zijn haaien tand; Pepe zat in een hoek en poetste zijn geweer zoo heftig, alsof hij echt een jachtakte had; Andrea danste Charleston met de lange Charles uit Lombardije. Na elke drie passen zwaaide hij haar op de tafel; ze pakte een glas en vloog terug in zijn armen, snel als een vogel die een tak grijpt. Ze koerde tegen zijn oor en hij brulde terug, en ze dronken tot ze er van duizelden. Cyprien en Michael klonken bij elke slok, tot er ineens een vlieg in Michael's glas viel en ze ruzie kregen over de steenhoopen naast de straatweg van Carpentras naar Saull. Er werd geld uitgedeeld: telkens kwam er een terug met zijn handen op zijn zakken. Henri en Manon zaten gearmd aan het hoofd van de tafel. Ze wreef in eenen door over haar schippersbaardje en lachte tot haar oogen klein waren als erwten en ze haar gezicht niet meer gewoon kon krijgen. - Vanavond mag je schreeuwen, Bernard! - gilde ze. Maar Bernard zat met betraande oogen in een hoek. 't Is uit - klaagde hij, - geen vrouwenarm meer rond mijn nek, om me in 't stroo te gooien. Morgen ben ik alleen... -
| |
| |
Ook Vladja rumoerde niet mee. Morgen was 't voorbij. Alice weg, de wijn weg, geld voor éen koe bij elkaar, op de staart na misschien; maar wat moest hij nu beginnen? Alle dagen, wanneer Alice met de schotels bij hem kwam, had hij met een stijve nek voor zich uitgekeken, en wanneer hij haar tegenkwam draaide hij zijn hoofd naar de hooiberg alsof hij een omgewrongen nek had. Toen meneer Jacques hem het geld gaf, bijna vijfhonderd frank, had hij hem erg vriendelijk aangekeken, maar dat was zeker in 't vooruitzicht dat het lawaai en gebakkelei nu gauw voorbij zouden wezen. Maar vanavond konden ze doen wat ze wilden! Hij pakte de kan met de wingerdranken en schonk zich in, twee keer achter elkaar; en drukte het koele glas in zijn heete handen alsof hij het liefkoozen wilde. De schotels met de geliefde sauté provençale gingen rond. Iedereen brulde. - Stilte! - snerpte Jules. - Dit is een net diner! iedereen de glazen vol! Ik stel een toast in! Ik drink op Font Colombe! -
- Font Colombe! - brulden ze allemaal. De glazen vlogen de hoogte in. De zwaaiende hoofden en armen maakten groote schaduwen op de muur. Het was zoo stil dat je het klokken in de kelen kon hooren. En daar doorheen klonk ineens het gezang van iemand die vlak bij de deur moest zijn: - Le pinard, c'est de la vinasse... - Vladja vloog overeind, André! Hij stond in de deuropening. Ze schrokken. Het roode merk van
| |
| |
zijn ontbrekend oog was nu de eenige wond niet meer in zijn gezicht, naast zijn neus zat er nog een stuk pleister op. Achter de zwarte snorren waren zijn kaken hol geworden. - Ga zitten! - smeekte Vladja, - eet, je zult honger hebben. - André haalde zijn wenkbrauwen op. - Bonjour la compagnie - zei hij grimmig. - Ik ben toch maar een gelukskind. Altijd met mijn neus in de gebraden boter. Een beetje dorst heb ik wel... Ik heb lang geloopen... -
Hij veegde het zweet van zijn voorhoofd en ging met een plof zitten, alsof de moeheid hem ineens de beenen afsneed. Vladja hield een beker wijn bij André's mond. Zijn tanden tikten tegen het glas.
Je hebt toch geen koorts? - fluisterde Vladja, André schudde van neen. Je had hier moeten blijven kameraad - mummelde de Haaientand, - je had niet dadelijk je kluiver moeten hijschen. Ik heb direct gezegd dat je 't niet gedaan had, de twee khakihemden zijn de dag daarop overboord gezet; je had rustig weer op kunnen loeven, malloot! Nu je er bent, neem dan ballast in, voor 't te laat is. Hup, daar gaat ie! -
Hij goot zijn glas zoo onhandig naar binnen, dat de straaltjes langs zijn puntbaardje liepen. Ze lachten allemaal, behalve André, die glas na glas leegdronk. - Geef me je mes - zei hij opeens tegen Vladja. - ik heb honger. -
Vladja drong zich dicht tegen André aan. - Waar is jouw mes? - gromde hij zachtjes.
| |
| |
André lachte ratelend. - Klokken mee gesneden - grolde hij, - alleen de tiktak deugde niet, daar heb ik het mes te diep ingeduwd. En toen heb ik er mijn pet mee aan de muur geprikt, zooals alle apachen dat doen. Want we hebben 't niet op kapstokken. Iedereen vindt dat leuk, want een pet, daar loopt geen bloed uit. Ik ben de laatste tijd erg vergeetachtig. Ik heb 't tusschen een paar ribben laten steken, welke, dat weet je wel... -
- Zeg dat je liegt - fluisterde Vladja. - Dit is een feest! Tap geen akelige moppen! -
André haalde zijn schouders op. - Ik kan 't moeilijk een tweede keer doen, om je te overtuigen - bromde hij. - Maar ik wil je wel zeggen, waar ik bang voor ben: de gendarmes van Pertuis komen vanavond laat in bed. Jammer voor hun vrouwen. Allo! schenk in! ik ben gekomen om te drinken! -
Buiten klonken kreten. André vloog overeind, en zakte toen langzaam weer naar zijn plaats terug. Het was Henri. Op zijn driehoekige neus zat een groote druivenvlek. Hij sprong op de tafel en zwaaide een groote tros, waar het sap tappelings uitliep. - We hebben den markies bedrogen, jongens! - riep hij hard, - het was niet de laatste tros, die we daarnet zwaaiden. Dit is hem! - Bernard vloog op - Wie gaat er mee den markies een serenade brengen? - riep hij schor. Ze lachten allemaal. - Niets ervan! - commandeerde Jules, - de markies is ziek -.
| |
| |
- Onzin! - bromde Henri, - hij is beter, zag je hem dan niet aan 't raam staan? Een stem als een bazuin had hij toen hij naar de laatste tros vroeg! De markies kan niet dood! Hij wordt honderd twintig, minstens. Hij wil een kleinkind zien, wat ik je brom. Want onze geëerbiedigde meesteres, de mooiste vrouw uit heel Frankrijk, ook al is ze zwart en niet blond, gaat trouwen met de baron, die hier vroeger, net als jij en ik, met de tobbe geloopen heeft, toen hij krijgsgevangene was! Een kleinkind, haha! We zullen hem voor ditmaal laten slapen, want wanneer er één de slaap des rechtvaardigen slaapt, dan is hij het. Een onkreukbaar man, die nog nooit anders dan goed gedaan heeft! Daar gaat hij! Proost! de Markies! -
- De markies! - Een oogenblik was het stil.
André sprong overeind. - Alleen ik weet, hoe onkreukbaar hij is - schreeuwde hij, - en daarom wou ik de laatste avond van mijn leven bij hem zijn! Goedertieren als geen, nietwaar, Henri? Zoo goedertieren, dat hij tot moord aanzet! Luister! Ik had een vrouw, en een vriend stal haar weg. Wat doet de wet in zoo'n geval? Niets! Ik sprak met den markies over het recht tot wraak. Hij verdedigde het in woorden, die mijn ziel binnenbranden. En daarom heet ik vandaag nog André Lanclume, maar morgen of overmorgen zal ik no. 156 of no. 2000 zijn, in een cel apart met twee wachters ervoor. Maar de oude Saporta zal mijn getuige zijn! Het recht moet
| |
| |
zijn loop hebben, ook buiten de wet om! Elke diefstal moet gestraft worden! Dat waren zijn woorden! Ik durfde mij buiten de wet stellen. Waarom? Omdat de markies het billijkte! Hier mijn glas, Vladja! Leve het vertrapte recht; dat de markies beschermt, de eenige in Frankrijk, die daar de moed toe heeft! Jullie hebben een moordenaar in jullie midden, maar die moordenaar stelt zich onder de hoede van de Saporta! Nu weten jullie wat je getuigen moet wanneer de gendarmes komen! -
Hij leegde het glas en kwakte het tegen de vierde muur van het vertrek, waar niemand zat. Ze waren allemaal tegelijk overeind gekomen, alsof het een godsdienstoefening was, en de bel geluid werd. De scherven sprongen rinkelend op tafel. Een vrouwestem gilde.
André tuimelde naar de deur. Vladja rende hem na. De nacht sloeg zwoel tegen zijn slapen. Bij de eerste platanen had hij André ingehaald. Zij liepen nu met groote stappen. - De markies is ziek, André - fluisterde Vladja. - Vertellen moet ik het hem! al lag hij op zijn sterfbed - mompelde André, - hij moet weten dat er recht gedaan is, alleen hij kan het begrijpen, iedereen is tegen mij. Ze zitten me op de hielen, laat mij alleen! ze pakken je anders ook! ik ken ze! -
Ze stonden even stil bij de kasteelmuur. Het feestrumoer klonk heel zwak en ver. Het hek stond open. Hun laarzen knarsten over het grint. Ze liepen achter het gebouw om. Een auto met
| |
| |
lichten op stond voor de stoep, het portier hing open. De eerste stoeptree lag dik onder de afgevallen blaren. Op de bovenste treden blonk het licht van de groote deurlamp. Ook de buitendeur stond open. Er was niemand. André liep zonder te aarzelen naar binnen, alsof hij de weg wist. Halverwege de binnentrap nam hij zijn pet af. Vladja was beduusd door de dikke roode looper met de glimmende koperen roeden. waar zijn schoenpunten tegenaankletterden. Hij dacht niets, en voelde niets; hij wist enkel dat hij bij André moest blijven. Ze liepen nu over een portaal met veel deuren. Een stond er op een kier. Ze hoefden zelfs niet op hun teenen te loopen, want hun voeten maakten geen geluid op de dikke tapijten. André duwde de deur open en deed een stap naar binnen. Vladja zag hoe hij ineens wankelde, en knielde. Hij deed nu ook een stap naar binnen, en zag het bed, en net even de witte baard van de markies, die met zijn hoofd naar hen toelag; en zijn gevouwen handen, die blauwig uit de witte mouwen van het hemd kwamen. Naast het bed knielde de mooie vrouw die Vladja in de auto gezien had, ze was in het zwart, en vlak achter haar lag een groote roode kunstbloem op het vloerkleed, aan de voeten van de heer met de lange rechte neus, die Vladja vermaand had toen hij niet aan 't werk wou. In een hoek van de kamer zat Monsieur Huître. Hij schreef iets. Het was zoo stil dat ze het potlood hoorden krassen. En ineens kon Vladja zich niet
| |
| |
meer inhouden, en barstte uit in het Slowaaksche gebed der stervenden dat hij in zijn jeugd geleerd had. Hij bad met gesloten oogen, en de tranen liepen zijn keel binnen, en het deed pijn in zijn hoofd dat gloeide van de vurige zinnen van het gebed. Toen hij zijn oogen opsloeg zag hij de jonge vrouw voor zich staan. Zij had groote strakke oogen, die zoo donker waren dat zij haar gezicht verslonden, op de mond na, die vreemd rood was. Zij was mooier dan hij zich ooit een vrouw voor had kunnen stellen. Hij kuste de zoom van haar kleed, maar André kuste haar vingertoppen, en Vladja zag, hoe ze heel even glimlachte. Ze vroeg naar zijn naam en André zei hoe hij heette. Ze glimlachte weer en reikte hem de hand ten afscheid, en toen Vladja zich omdraaide om heen te gaan, ving hij de verwonderde blik van den baron op. Ze liepen zachtjes weg, de loopers af, de stoep over, behoedzaam alsof de doode enkel maar sliep, en eerst toen ze weer in de dikke laag blaren stonden, keken ze elkaar zuchtend aan.
Buiten de parkmuur ging André mismoedig aan de wegkant zitten. - Jammer - fluisterde hij, - nu weet hij niet meer, dat er recht gedaan is. En nu is er geen hoop meer voor mij. Wat geeft het? Ik heb gedaan wat ik doen moest, en wat alleen de markies had kunnen begrijpen. Laten ze mij nu vinden, met een glas in mijn hand, en de kameraden rond mij heen! De markies had mij toch niet vrij kunnen krijgen. Ach, 't is waar, er
| |
| |
zal geen feest meer zijn, want hij is dood! Laten we naar de barak gaan, ze waarschuwen! Anders razen ze de heele nacht door! -
Hij stond op en luisterde. - Hoor jij iets? -
Vladja schudde van neen. - En daarnet tuitten onze ooren nog! -
Ineens pakte André Vladja's pols. Een motor sloeg aan. Een lichtkegel maaide door de boomtoppen en sprong de weg naar Pertuis op. Dwars door het afgaande knetteren klonken haastige stappen. - Vladja! waar ben je? André! Vladja! -
Het was Alice. Ze woei wit tegen hem aan, kuste hem, en greep toen André's hand. Je - moet weg - fluisterde ze, - de gendarmes zijn er. Een heeft er Cyril's motorfiets genomen, om versterking te gaan halen. Ze weten dat je hier bent. De anderen hebben gezegd dat je dronken weggeloopen was. -
Ze zweeg hijgend. André wreef zachtjes over haar hand. - Meisje, weet je dat je dat de gevangenis kosten kan, hulp bij een ontvluchting? - bromde hij.
- Je bent toch Vladja's vriend? - zei ze innig. - En hij dacht dat ik laf was, en ik wou hem bewijzen van niet... -
- Ik breng André een eind weg - zei Vladja aarzelend. - Hij kent het pad door de heuvels niet.... -
- Vader vindt goed dat je blijft - fluisterde Alice, - er komen allerlei veranderingen... -
| |
| |
- Weten jullie dan al, dat de markies gestorven is? -
Alice knikte. - Julien de lakei is bij ons. Hij huilde... Vooruit nu, voor de andere gendarmes komen. Au revoir, André. Tot straks, Vladja. - Ze wilde hem omarmen. Maar ineens knetterde het inde verte, en een motorlicht vloog de hemel langs. Ze voelde een kus op haar hand. De struiken kraakten. Ze stond alleen op de weg.
- Vreeselijk dit onderzoek... vlak na dit diep verlies... ik heb medelijden met je... kan ik je helpen? -
Von Staib stond stamelend voor haar. Ze haalde haar schouders op. - Ik heb Uw medelijden niet noodig - zei ze eindelijk. - Gendarmes bij een doodsbed, dat schokt Uw feodale gevoelens, nietwaar? Maar voor alles zijn wij menschen - ik tenminste. Een moordenaar, die mijn hand kust aan het sterfbed van mijn vader - dat klinkt melodramatisch, niet? U moogt mij belachelijk vinden, maar ik ben trotsch op die kus. Ik heb meer gemeen met die eenogige arbeider dan met U! Waarom waart U zoo dom mij de geschiedenis van dien man te vertellen? Want die geschiedenis is Uw eigen oordeel. Het is nu voorbij - mijn vader stierf in vrede, dank zij ons bedrog. Maar nu wil ik ook spreken, om U te zeggen waarom ik U niet meer wil zien. Waarom heeft U mij gisteren gekust zooals ik het niet wilde? 't Is waar, ik heb U hard op de proef ge- | |
| |
steld. Wees niet boos, elke vrouw heeft tot zooiets het recht. U heeft zich afgevraagd wat voor vrouw ik was; ik ben een vrouw die er alleen op wacht genomen te worden. Maar U heeft Uw vingers enkel uitgestrekt om te spelen. Het spel is niet gelukt; treur niet over mijn verlies; bij vrouw en kinderen zult ge gauw Uw bezadigd geluk terugvinden. Veertien jaar geleden reeds was U laf; U dorst niet op tegen mijn vader. Maar U ging weg als een edelman, nietwaar, uit eerbied voor vadersmart! Misschien misken ik U, verblind door het verdriet; maar nu U voor de tweede maal Uw lafheid toont, moet ik mijn illuzie's van de eerste maal wel laten varen. Ga en bestudeer de sterrebeelden! dat is ver en veilig! Wat moet een man als gij beginnen met twee vrouweoogen vlakbij? Denk niet dat ik bitter ben; het is goed zoo. Wij hooren niet bij elkaar. Nog eens: in de armen van die André had ik mij één nacht een trotsche vrouw kunnen voelen; maar met U... Dit is geen verwijt. Wij zijn zooals wij zijn. Met dat al is lafheid verachtelijk. Maar niet iedereen is gemaakt voor avontuur. Recht en wet en middelmaat moet er wezen, anders zou de
wereld gauw verwoest zijn. Hebben en vasthouden is het parool! en wie daar bij zweert, zooals U, durft geen wilde gooi te doen naar het geluk. Twintig jaar kalme liefde, is dat meer waard dan de roes van een maand? van een week? Alleen God weet het. Een arbeider die rustig bij zijn vrouw ligt, zijn leven lang,
| |
| |
en veel kinderen heeft, en veel zorgen, maar ook veel geluk; daar heb ik eerbied voor. Maar wat ik haat is de lafheid van een man die alleen halverwege ontrouw durft zijn. Laat ik niet te hard wezen; het heeft tot één ding gediend; mijn vader is rustig gestorven... Daar dank ik U voor. Vaarwel... -
Von Staib bleef onbewegelijk voor het venster staan. Zij had gelijk. Hij had de sprong niet durven wagen. Smartelijk was het afscheid van dit land! De golvende velden... de blauwe bergen waarachter men de zee vermoedde... Maar had hij het kunnen wagen haar te overrompelen? Nuttelooze vraag voor de komende nachten... Door de leege velden togen de plukkers weg, bij tweeën en drieën. De roode hoofddoeken der vrouwen gingen glanzend door het groen. Een brik met koffers en zakken kraakte achter hen aan. Daar gingen zij, de bezitloozen, die groot waren zonder het te weten; die glimlachten om de vervaarlijkste avonturen; die te voet Frankrijk doortogen terwille van een hap brood. Hij voelde zich troosteloos verlaten.
|
|