| |
| |
| |
Hermann en Votjech
Monsieur Huître had de ronde gedaan, en kwam kuchend vertellen dat de kleine wijngaard aan de Zuidkant van de rij dadelpalmen overrijp was. Voor het schaften werden daarom de emmers en tobben in de karren geladen, en 's middags, toen Jules op zijn venijnig fluitje geblazen had, togen ze allemaal loom naar de nieuwe wijngaard. Bon Dieu! Dit waren geen druiven, dit was de wijn zelf. Ze waren purper in het licht, en blauw in de schaduw, en wanneer je er twee tegen je gehemelte perste en je oogen dichtdeed was het alsof je jonge wijn slurpte. De zon was heet, en wanneer je een mond vol sap had en je oogen dichtdeed en dan naar de zon staarde, was je heelemaal duizelig wanneer je weer om je heen keek, zoodat de anderen die gebukt stonden te plukken, met hun struiken en emmers heen en weer zwaaiden; en het was net of je brandende zoenen gekregen had, van de vrouw met wie je slapen ging. Het was een dag om dol te worden.
Vladja had zijn witlinnen hemd met rood borduursel aangetrokken, want dat was koel in de hitte. Sinds Pjotr was weggeloopen, droeg hij druiven voor vier: de smid, de schreeuwleelijk, de haaientand en Hermann. Telkens wanneer hij een volle emmer weg kwam halen keek Hermann hem aan. Ook was hij ver achter bij de anderen, en stond telkens naar de lucht te kijken. Er waren dunne witte wolkenstrepen, zooals er alleen maar in het Zuiden drijven. Ze waren lang en
| |
| |
glad en dreven rustig en statig als balken in een breede rivier. Je zou er op toe willen vliegen om er schrijlings overheen te gaan zitten en het dal van boven te bekijken. Dan zou de rook van de groote vuren, die op de leeggewoelde akkers brandden, je recht in je neus stijgen. Het was net of in die vuren de zomer verbrand werd, en omdat de rook de zon langzaam bleeker maakte werd het heele dal er droevig door. Maar achter dit dal was weer een dal, zonder vuren, en wanneer je in de hemel op de balk zat, kon je het zien, en ook het dal daarachter.
Toen Vladja langzaam wiegend met zijn tobbe teruggewandeld kwam, zag hij ineens dat Hermann's emmer leeg was. - Waarom heb je hem bij een ander leeggegooid? - vroeg hij verwonderd.
Hermann streek wild door zijn lang blond haar. - Weet je het dan nog niet? Ik ga weg! - zei hij gejaagd. - En het is jouw schuld. - Hij gaf een schop tegen de emmer, die de struiken inrolde. - Vort emmer! ik werk niet meer. Waarom heb je dat geborduurde hemd aangetrokken? Zooiets dragen ze bij ons thuis, aan deze kant van de Karpathen. -
Vladja pakte hem bij zijn schouder. - Wat weet jij van de Karpathen? - zei hij ruw. Hij zag ineens weer de weg naar Stola, de oude kleppermolen, en de witte Tatra daarachter.
- Ik ben Duitschroemeen, ik woon in Zevenburgen; ik ben in geen twee jaar thuis geweest,
| |
| |
en toen ik je hemd zag kreeg ik ineens heimwee. En nu moet ik weg. Het is alsof overal de boel in brand staat. Over twee maanden ben ik thuis. O, wat zal mijn moeder opkijken! - Hij keek met stralende blauwe oogen in de richting van de smalle witte wolken.
- Hè? - zei Vladja, en liet zijn mond openstaan, - twee maanden? Dat loop je vlug! -
- Stommerd, ik ga natuurlijk een fiets koopen, kijk, ik heb geld, in Barcelona en Narbonne heb ik aldoor overgehouden. - Hij maakte zijn blauwe officiersjasje open en haalde een pakje biljetten uit de voering.
- Zes biljetten van honderd en hier krijg ik nog honderd vijftig. Ik koop een fiets voor vier honderd vijftig. 't Is twee maanden rijden, want ik kan niet door Italië heen. Niemand kan door Italië heen, ze schijnen daar erg streng geworden te zijn. En ik moet opschieten, want in October sneeuwt het al, en ik moet passen over van tweeduizend meter hoog. Frankrijk door, en Zwitserland door, en Oostenrijk door, en Hongarije door. Kijk. - Hij tastte weer in de voering, en haalde een opgevouwen kaart te voorschijn. - Nog altijd uit m'n oude schoolatlas - zei hij trotsch, - en ik ben er heel Europa mee doorgekomen. Zie je, de eerste stad is Lyon, en de tweede Genève. Voorloopig kan ik van druiven leven. Ik weet alleen niet hoe ik al die grenzen overkom. 's Nachts denk ik. Met tweehonderd frank kan ik toch best tot Weenen rijden? Daar
| |
| |
heb ik een oom. Het kan, en het moet, want ik heb heimwee. -
Jules kwam snel aangewandeld. Hij zwaaide heftig met zijn stokje. - Waarom werken jullie niet? -
- Ik ga weg - zei Hermann.
- Waarheen, jonge driftkop? -
- Naar Roemenië -
- Waar ligt dat? -
Hermann wees naar de witte wolk, die achterin de vallei hing. - Onder die wolk - zei hij stralend, - en dan nog twee maanden verder. - Jules krabbelde met het dikke eind van zijn stokje achter zijn oor. - Gekken moet je hun gang laten gaan - zei hij peinzend. Ga maar naar 't bureau met de complimenten van mij dat je dol geworden bent. En jij, groote, breng de tobbe naar de kar. - Anderhalf uur later kwam Hermann op een nieuwe fiets aanrennen. Hij holde het veld door om iedereen een hand te geven. Vladja bekeek de fiets. Toen Hermann terugkwam vroeg hij: - Waarom heb je er geen drie versnellingen op? -
- Ik heb heimwee - lachte Hermann, - dat is toch zeker voldoende? Adieu - Hij omarmde Vladja, en schouderde zijn kapotte rugzak, waar de schoennagels doorheenkeken.
- Ik wou dat ik met je mee kon - mompelde Vladja. Maar hij wist heel goed dat het niet kon, want hij had nauwelijks het geld voor één koe bij elkaar. Hij kon niet de schande van het dorp zijn. En André...
| |
| |
- Beng je nergens bang voor, alleen? - vroeg de haaientand.
- Op het Stilfersjoch zal misschien sneeuw liggen - antwoordde Hermann peinzend.
- Maar dan draag ik m'n fiets wel. O, wat zal m'n moeder opkijken! -
Meteen reed hij weg, in de richting van de loofvuren, wier rook recht in de stilte van de herfst omhoogsteeg.
Het was weer middagrust. Het huis stond als een zwaar blakend blok in de zonnedamp. De huizen waren het eenige dat nog werkelijk bestond in deze razernij van licht; het waren logge eilanden in de zee van den middag, die zonder ophouden snel trilde als de vleugels van millioenen vuurvliegen. Wanneer je in het stroo lag en door je oogen naar de wijngaarden tuurde, was het alsof je op een droom uitkeek, zoo raar en scherp waren de kleuren. En ook de bergen waren geen bergen meer, maar lage loodblauwe wolken, die niet van de horizon wegwilden. Alleen achter het kralengordijn van de keukendeur begon de koelte, maar er was geen lucht, en daarom lagen Vladja en Antoine en Votjech, de Poolsche bakker, met het gouden polshorloge, liever in de doorgang van de lange hooiberg, waar altijd wat wind doorheen waaide.
- Vertel nog eens, Antoine, van toen - zei Vladja, zonder zijn hoofd van zijn handen op te heffen.
| |
| |
Antoine had veel gereisd, omdat hij jong van huis was weggegaan, net als Vladja, en ook, net als Vladja, beloofd had niet zonder een bom geld terug te komen.
- Waar was ik gebleven, Vladja - zei hij, terwijl hij vlug op zijn ellebogen overeind kwam. - Bij die keer toen je duizend frank had, en ging spelen - antwoordde Vladja ongeduldig. Antoine veegde een paar maal snel over zijn glad zwart haar, alsof hij zijn geheugen wakker wou maken. - Ja, ja, die keer in Pertuis, toen ik naar huis wou gaan en eerst spelen ging. Nu, 's morgens om twee uur was ik alles kwijt. De kaarten, die van mij waren, liet ik liggen, omdat ik bij mezelf gezworen had nooit weer te spelen. Het huis van mijn moeder liep ik voorbij, want zonder geld aankloppen wou ik niet. Ik trok naar Nîmes en begon dadelijk te metselen. Toen het Juli was ging ik naar Saull, lavendel plukken, want daar verdien je meer mee. -
Votjech draaide zich met een ruk om, zoodat de Borsalino, die achter op zijn hoofd stond, in het stroo rolde. - Lavendel, zeg je? - stamelde hij. Ze keken verbaasd in zijn kleine fonkelende oogjes. Hij had nog nooit iets uit zich zelf gezegd, enkel geglimlacht, en nu leek dit eene woordje wel een uitbarsting.
- Natuurlijk - zei Antoine luchtig, - lavendel. Weet je soms niet wat dat is? -
De Pool glimlachte, een beetje spottend. - Ga door - zei hij rustig.
| |
| |
- Na de druivenpluk kon ik met twee duizend frank naar mijn moeder toegaan - ging Antoine door. - Ik was in twee jaar tijd in dertig departementen geweest, had veel gereisd, altijd zonder biljet, en wou nu weer naar mijn eigen land terug. Ik was bleek en mager, maar het geld had ik. Verder gebeurde er niets met me. - Votjech was bezig een haaksche deuk in zijn Borsalino te drukken. - Hoe gaat dat, lavendel plukken? - zei hij, zonder op te kijken. Antoine aarzelde. Votjech keek op zijn polshorloge. - Het is pas kwart voor een, je hebt nog alle tijd. -
- Het is heel eenvoudig - zei Antoine. Hij praatte rad en rolde de eene cigaret na de andere om ze klaar te hebben voor straks onder het werk. - Je plukt zakken vol en draagt die naar de barak, waar ze gewogen worden, want je wordt per gewicht betaald. Je begint met de morgenster en houdt op met de avondster, 's Morgens en 's avonds zijn de heuvels koud en blauw, overdag zijn ze geel en heet. Want de meeste lavendel groeit op gruishellingen. Zoodra er zon is ruikt ze lekker. -
De Pool glimlachte. - Nu weet ik ineens wat ik jullie vertellen wilde. - Zijn stem was afgebroken maar toch mooi, net alsof je telkens korte toonen op een viool aanstreek, heel anders dan het rukkerige praten van Antoine, die ratelde als een trein die aan een stuk door over wissels vloog.
| |
| |
- Het komt door jouw verhaal van de lavendel, Antoine - ging Votjech voort. - Ik weet niet hoe het komt, maar we liggen hier altijd met z'n drieën. Het is hier frisch, je kijkt op de bergen uit, je hoort het geschreeuw niet en je hebt geen last van vlooien. Jullie hebben iets dat me bevalt. Nog een die me beviel: André. Jammer dat hij weg is. -
Hij kwam overeind, haalde zijn geëmailleerde cigarettenkoker te voorschijn en gaf ze allebei een cigaret, die ze met een hoofdknik aannamen. Toen streek hij met zorg de strootjes van zijn broek en ging weer zitten, met zijn handen rond zijn opgetrokken knieën en zijn breede rug tegen een stutbalk. Aldoor terwijl hij sprak, bleef zijn hoofd onbeweeglijk op zijn breede schouders, terwijl zijn oogjes vlug heen en weer rolden van de een naar den ander.
- De eenige die mij nog een beetje bevalt is Pepe - ging Votjech voort. - Hij heeft een katrolhengel en een geweer. Ik had vroeger zes geweren, het eene al mooier dan het andere. Je zult niet begrijpen wat dat met de lavendel te maken heeft, maar de vreemdste dingen staan op de vreemdste manier met elkaar in verband. De wereld is geen warhoop zooals je zou denken: ik heb iets met die bergen te maken en die bergen met mij. - Hij strekte even zijn hand uit, en veegde met zijn vingers de horizon rond, zoover die tusschen de beide hooiwanden zichbaar was. - Ik had dus zes geweren, dat wil zeggen vijf
| |
| |
jaar geleden. Mijn ouders bezaten een groot landgoed, in de buurt van Zakopane. Ik... -
- Zakopane! - schreeuwde Vladja. - Nu begrijp ik, dat je iets met de bergen te maken hebt! Zakopane, dat is de Tatra! Boven Zakopane is Polsky Hreben, en aan de andere kant van Polsky Hreben begint Slowakije. Daar ben ik geboren, in Stola, vlak onder de bergen, in de molen aan de beek! -
De Pool keek hem slim aan. - Zie je nu wel dat alle dingen iets met elkaar te maken hebben - zei hij rustig. Hij haalde zijn schouders op en ging door: - Ik had zes jachtgeweren, en een witte poedel. Ik had ook nog een paard, en een windhond, een Barzoi die twee meter hoog sprong, en twee jachthonden, maar dat telde allemaal niet naast de poedel. Gek dat je als mensch zoo van een beest kan gaan houden. Hij had de prachtigste roze ooren die je ooit gezien hebt, en haren even zacht als die van een vrouw. Op een dag kwamen drie Amerikanen op bezoek, oude vrienden van mijn vader uit Wisconsin. Een had zijn dochter bij zich. Zij ging mee op een jachtpartij, en ik schoot een wild zwijn. In het jachthuis aten we bij kaarslicht, want het petroleumvat was leeggeloopen. Zij rook naar lavendel, niet enkel haar kleeren, maar ook haar lichaam. Dien nacht sliepen we samen. Ze beweerde dat ik haar het leven gered had toen het wilde zwijn haar aanviel, maar dat was niet waar: ik had enkel maar raak geschoten.
| |
| |
Ze bleven een week, en ik ging van haar houden. De poedel wandelde altijd met ons mee. Wanneer wij elkaar in het bosch omarmden draaide hij zich om en ging op wacht zitten. Bij haar vertrek rende hij achter de auto aan. Zij groette mij met een lange slepende handbeweging. Toen zij in Weenen waren, reisde ik haar achterna om haar de poedel te geven. Zij was veranderd. Terwijl wij gelukkig waren, wendde ze aldoor haar hoofd af alsof ze over haar schouder naar iets uitkeek.
Toen ik wegging keek de poedel mij met groote vragende oogen aan. Hij kwispelde zwakjes met zijn staart, terwijl zij langzaam met een lavendelkleurige zakdoek wuifde en mijn oogen vermeed. Ik kwam in Polen terug en vond mijn vader dood. Zelfmoord. Een failliet volgde. Uit een brief in zijn portefeuille begreep ik, dat hij zijn vriend Joering, den Amerikaan, om geld gevraagd had, maar Joering was voorzichtig geweest. Misschien was de som hem ook te groot, want er waren geweldige schulden. Het geheel stond in verband met politiek. Mijn vader was afgevaardigde in den Landdag, en hij werd van verduistering verdacht ten nadeele van de staat, maar men verzekerde mij dat hij de bewerker van een komende contra-revolutie was; vandaar ons ongeluk. Hoe het ook zij: de dictatuur was streng, en ook mijn moeder en ik verkeerden in gevaar. Ik ging met het laatste geld naar Karlsbad om te spelen. Bij baccarat had ik altijd ge- | |
| |
luk gehad, en het was niet de eerste keer dat ik krankzinnige sommen won en verloor, alles op een avond. Ditmaal zou ik niet roekeloos zijn. Juist toen ik de eerste duizend kronen won werd ik aan de telefoon geroepen. De rentmeester waarschuwde mij dat er een arrestatiebevel tegen mij uitgevaardigd zou worden, omdat ik ook in de administratie van mijn vader werkzaam geweest was. Maar het eenige wat ik ooit gedaan had was een journaal linieeren, want ik had meer verstand van een vossenspoor dan van dubbel boekhouden. Mijn moeder was weg naar Weenen. Ik speelde door en verloor. In Oostenrijk, na het afscheid van mijn moeder, kocht ik arbeiderskleeren. Wat kon ik anders doen dan met mijn spieren werken? Mijn hersens waren niets waard, en ik haatte alles wat op stilzitten leek. Ik nam enkel mijn smoking mee om te kunnen spelen. Ik ging naar Parijs, en leerde daar in de Poolsche kolonie brood bakken. Wanneer wij geld hadden gingen wij naar het theater. In het Theâtre de Dix Heures zag ik op een avond Mr. en Miss Joering. Zij was nog altijd
even mooi en slank en kostbaar zooals alleen Amerikaansche vrouwen dat zijn kunnen wanneer zij heel mooi zijn. Ik zei - nog altijd - dwaas die ik ben. Er waren twee maanden verloopen, voor haar; twee jaren voor mij! Toch schenen zij mij niet te herkennen. De week daarop kocht ik - Paris Comet - een mondain tijdschrift met een felgekleurd omslag, dat door veel Amerikanen ge- | |
| |
lezen wordt. Tusschen veel andere personen in vond ik hun naam: zij waren naar Nice vertrokken. Ik pakte mijn smoking weer in, en reisde 3e klas naar de Côte d'Azur. In Mentone vond ik dadelijk een plaats want er zijn altijd gezellen te kort. Zoodra ik klaar was met bakken waschte ik mij, trok mijn smoking aan en ging naar het Casino om te spelen. De tweede avond van mijn verblijf won ik vierduizend frank. Ik nam dadelijk een auto naar Nice, en reed de restaurants af. Ik vond haar in - Les Ambassadeurs - met een vriendin. Zij was hoogst verbaasd toen ik in smoking verscheen en champagne voor ons bestelde. Ik vertelde dat ik uit Monte Carlo kwam, en nu afscheid van een vriend was komen nemen, voor ik zelf naar Rome reisde; hij ging terug naar Parijs. Mijn bagage was al weg, en ik zelf zou de nachttrein nemen. De verhalen die in de kranten gestaan hadden waren allemaal gelogen. Wij, mijn moeder en ik, reisden alleen om politieke redenen een poosje buitenslands.
Natuurlijk vertrok de nachttrein zonder mij. Toen het twee uur was waren we alle drie erg vroolijk. Ik begeleidde haar naar haar hotel. De kamer geurde naar lavendel. De witte poedel lag weer op de berenhuid voor het bed, net zooals toen in Polen. Alleen was ik toen doodarm zonder het te weten, terwijl ik nu rijk was voor éen nacht.
Ze zei dat ze aldoor naar mij verlangd had; maar haar vader had haar tegen mij gewaarschuwd,
| |
| |
vlak voor hun vertrek; daarom was zij in Weenen zoo koel geweest.
Met het morgenkrieken vertelde ik haar de waarheid. Zij wilde mij niet gelooven. Ik vroeg haar of het eenig verschil maakte in de liefde dat ik een bakkersvoorschot droeg in plaats van een smoking, en touwpantoffels in plaats van lakschoenen. Zij bleef mij met groote oogen aankijken. Zij kon zich niet voorstellen dat iemand geen geld had, en wat werken was wist ze heelemaal niet. Ik lachte uitbundig, en ze was beleedigd. Ze zei, dat ik haar bedrogen had. Ik kleedde mij aan en floot de poedel. Maar hij wou niet met mij mee; hij was luxe-dier geworden.
Toenik in Mentone terugkwam had ik nog 10 frank over, maar ik was erg gelukkig. Wanneer ik het een beetje slim had aangelegd, had ik haar tweede poedel kunnen worden en dan waren we met z'n drieëen van haar geld uit wandelen gegaan. Maar gelukkig ben ik nog te trotsch om de hond van een Amerikaansche te zijn. Ik bak, of draag druiven, om wat frissche lucht te hebben. Liever vrij dan in de kennel van een vrouw. - Antoine lachte, omdat Vladja niet wist wat een kennel was. Het fluitje van Jules snerpte, en de Pool ging zijn Borsalino wegbrengen. Toen ze elkaar bij de kar ontmoetten om hun tobben te leegen wilde Vladja in 't Slowaaksch over de Tatra beginnen, maar Votjech glimlachte enkel maar, afwezig als altijd, en zei dat 't warm was. - Hij is trotsch - zei Vladja tegen Antoine,
| |
| |
- hij wil niet met mij praten omdat ik vroeger in 't bosch hout hebt gehakt terwijl hij op wilde zwijnen jaagde. -
Ik geloof het niet - zei Antoine. - Hij zei toch zelf dat hij van die vrouw weggegaan was omdat ze niet wist wat werken was. Ik denk dat hij niet meer over het verleden wil praten nu hij dat verhaal kwijt is. -
- Kan zijn - zei Vladja, - we moeten altijd het beste denken. -
Votjech kwam voorbij. Zijn mond stond weer bij het begin van een glimlach. Hij schonk even veel aandacht aan de anderen als aan de wijnstruiken waar hij met groote veerende stappen tusschen door gleed. Zelfs van de zware tobbe op zijn hoofd scheen hij niets te merken: Hij keek glimlachend recht vooruit, alsof de grond vol hobbels en onkruid de Promenade des Anglais was, en hij in de verte de slanke vrouw zag aankomen die hij liefhad.
|
|