| |
| |
| |
De staking
Marguerite zat aan de voet van het hooge bed. - Hij slaapt! Laat hem slapen... - had de dokter gezegd. De markies zat bijna rechtop in de kussens. Het licht lag zwaar op de roode deken en op de doode gele handen, die hij strak voor zich uitgespreid hield. Overal was zon. Hoe was het mogelijk dat iemands leden afstierven voordat het hart ophield te kloppen? Haar hart bonkte dof in de zware stilte van de kamer. Telkens wou zij opstaan om haar hand op zijn hart te leggen; maar zij was bang voor zijn wasgeel gezicht en bang om hem wakker te maken. Zij vreesde dit ontwaken; niet om de woorden die hij zeggen zou, maar om zijn oogen.
Opeens kneep zij haar vingers samen. Zijn oogen gingen open, langzaam en regelmatig, tot hun gansche verontrustende donkerte vrijlag. Waarom was het mooi, wanneer er een wolk voor de maan wegschoof; wanneer op het tooneel een gordijn geluidloos opzijzonk? En waarom joeg dit oog, dat werktuigelijk grooter werd haar zoo'n schrik aan? Opeens wist zij het; al het andere was star gebleven; de doode handen, waar de eene trouwring belachelijk tegenaan blonk, lagen stil; zijn kleine baard hing stijf over het witte hemd; geen plooi in de witte kussens had bewogen. Alleen de oogen staarden. - Spreek! spreek! - smeekte zij, maar alleen haar lippen bewogen. En meteen begon hij te spreken met een stem die niet uit zijn borst scheen te komen; maar die onverwachts en heftig op haar losvoer,
| |
| |
zooals de wind die her en der waait, in onvoorspelbare stooten.
- Marguerite, ik heb zwaar gezondigd, Marguerite -. En nog driemaal herhaalde hij haar naam, met een smeekende nadruk op iedere lettergreep. - Ik heb je de beker uit de hand geslagen, en je weet, wijn is de verzoeningsdrank, nietwaar? En daarom zit je alleen voor me, inplaats van samen met hem. Je had hem lief! Loochen niet! Je medelijden is misplaatst! Het gaat om waarheid! Om te biechten lig ik hier. Gestraft ben ik al; de scherven van de beker sprongen terug en wondden mij; net als Stephane gewond werd, door de springende granaat.
En zij kerven dwars door mijn land; want hoe kan jij, een zwakke vrouw, dit goed beheeren? Je bent mooi; ze zouden je allen kiezen tot koningin van deze vallei, om je oogen en je mond, die de bloemen te boven gaan. Maar waarom is er die harde schaduw om je mond, en onder je oogen, die er vroeger niet was? 't Is waar, ik heb zwaar tegen je gezondigd, en daarom zijn je oogen strak geworden van verachting. Ik heb in nevels geloopen, Marguerite, tot er een arbeider kwam met een groot mes, die een gat in de wolken sneed, en toen zag ik eindelijk de bergen. In de nevel werd gevochten, en Stephane, jouw man, was de held. Maar achter de nevel stond hij klein en armzalig tegen de hooge witte berg, zwart van de zonde die je wist, maar die je mij nooit verteld hebt. De nevel was tusschen mij en
| |
| |
hem, en tusschen mij en jou, maar nu schijnt de zon, kijk maar naar mijn handen; je mond is rood en vochtig als de druiven, en dit was de eenige tros die niemand plukken mocht, de tros van Stephane, die van hem bleef ook al was hij dood. Ik heb zijn bezit voor hem gered; von Staib vluchtte en liet zijn kruis achter. Het drukt op mijn rug en mijn hoofd; ik wil het van mij afschudden, voor het hert mij komt halen; want het hert draagt geen dooden die een kruis meeslepen, het zou zinken wanneer we over de Durance zwommen.
Nu weet je alles. Je zit daar en je kijkt; je zegt niets, maar er zijn geen woorden noodig; je oogen klagen mij aan, en je mond, en je alleenzijn! De laatste Saporta zit alleen aan mijn sterfbed. Stephane schonk je geen kind, en ik sloeg de beker met de liefdedrank uit je hand, je schrok van de scherven, en zoo belette ik de vrucht te komen. Vloek over mijn hoofd! Alles ware vergefelijk geweest, behalve deze zonde tegen het leven! Ik vraag je: wat heb je met je schoot gedaan? Ik wilde dat een arbeider je genomen had, een van mijn woeste druivenplukkers; je zoudt hier aan mijn bed zitten met een kind; buiten de parkmuren heet dat een kind der schande, maar ik, hierbinnen, zou mijn handen optillen en op jullie voorhoofd leggen en allen zegenen met de zegen waartoe alleen een stervende recht heeft. Nu kan ik mij zelfs niet weren om het kruis van mij af te wentelen; en
| |
| |
het drukt mijn rug, en mijn hoofd. Roep van Staib! Ik weet dat hij hier is! Vanmorgen vroeg, toen iedereen sliep, werd ik wakker en hoorde de Durance ruischen; er was geen wingerd meer aan het venster, enkel golfgedein; en toen ineens zijn stem... -
Zij staarde ontzet naar het roodomraamde venster, waar de wind door de blaren vloog; en toen naar den markies; maar zij zag enkel zijn oogen, diep en ondoordringbaar als vloedwater onderaan rotsen die glad en loodrecht naar beneden gaan, verder dan de diepste smeekendste gedachte.
Zij vond von Staib achter in het park. Ze joeg op hem toe door de neergewaaide blaren, die ze met haar kleine voeten opschopte, zoodat ze neerkwamen in een wilde dwarreling. Ze wierp zich aan zijn hals zonder een blik naar de parkmuur, waarachter juist de druivenplukkers voorbijgingen; en hij kon haar niet afweren, want zij greep als een verdrinkende. Hij schrok van haar ontreddering, van het zweet op haar voorhoofd. Ze knaagde zwijgend op haar lippen, als wilde ze het bloed er in doen springen waar het rouge verdwenen was; maar dit was geen behaagzucht meer. Zij leunde zwaar tegen hem aan: - Gauw! Vader roept je - Kom! Maar laat me je eerst uitleggen... O, ik kan het niet, alles dwarrelt van onrust. Overal waar ik loop zie ik hem, rechtop in bed, met zijn gestorven handen,
| |
| |
zijn wasbleek gezicht, dat dood is op zijn oogen na, zijn verschrikkelijke oogen, die zoeken naar de leugen die wij zeggen zullen, nog voor wij gesproken hebben; ze wroeten naar de waarheid, als de handen van die druivenplukkers, die de struiken uit elkaar scheuren om de laatste vergeten tros. Hij spreekt in beelden, wat er achter is begrijp ik niet, maar hij weet alles, alles! Dat Stephane ziek was, en dat hij mij bedroog, en van ons... Ik kan het rustig zeggen, de tijd heeft alles klein gemaakt. En hij grimt op zichzelf, en belaadt zich met schuld en vervloekingen tot gekwordens toe, omdat de Saporta's uitsterven; omdat hij ons belette te trouwen. En ik wil niet dat hij krankzinnig sterft! De laatste man Saporta moet heengaan zooals hij geleefd heeft; geen arbeider moet kunnen spotten dat de markies kindsch was toen hij stierf. En het ligt aan ons, aan ons! -
Hij schudde het hoofd. - Wat kunnen wij doen? Wij zijn gebonden, of ik tenminste... Wij kunnen kwalijk een jeugdliefde weer opnemen, om een stervende te beliegen. -
- Ga dan en zie zelf - zei ze hard. - En waarom niet? Is het zoo onwaarschijnlijk? Is het soms de moeite niet meer, mij te beminnen? Je knikt. Je denkt aan gisteren. Goed. Ik wil geen aanslag doen op je echtelijke trouw. Onze levens liggen te ver uit elkaar, maar niet te ver om een stervende rust te schenken. Trouwens, wij kunnen niet meer terug. Wij zijn bladeren die mee- | |
| |
gevoerd worden. Ik heb tegen hem gezegd dat we elkaar reeds lang weer ontmoetten... dat alles tusschen ons in orde gaat komen. Laat je gaan, terwille van hem! Straks drijft de wind ons weer uit elkaar! -
- Goed dan! - zei hij dof. - Maar wie zegt, dat de markies spoedig sterven zal? Ik herinner mij zijn oogen, zijn gang, veertien jaar geleden. De boeren zeiden altijd: - Wanneer er een is, die de honderd haalt, dan is hij het! -
- Ga dan toch, en kijk! De dokter geeft hem drie dagen, een week hoogstens. Von Staib, bang voor bigamie! Wees niet bevreesd voor mijn neigingen! Vanavond wil ik mij aan een ander geven, om je gerust te stellen, wanneer je dit eischt; aan de eerste beste wijnplukker, wanneer 't maar een kerel is, die niet aarzelt, maar grijpt! Alles wil ik voor hem doen; als hij maar helder en gelukkig sterven kan! -
- Goed - zei hij weer, - terwijl hij kalm haar handen losmaakte, - laten we de details afspreken. Wij hebben elkaar in Stuttgart ontmoet, en niet voor het eerst! - Hij lachte luid. - Ik ben bezig van mijn vrouw te scheiden. Natuurlijk kom ik hier ook wonen. Ik zal de bezittingen bijeenhouden en beheeren, voor jou. Ik beloof niemand van het personeel weg te jagen. Werkelijk, deze reis voert mij verder dan ik dacht! Ik ben trotsch op je, Marguerite! Geef mij een portret van je, ik zal het uit mijn potefeuille halen, om hem te toonen dat ik het veertien jaar
| |
| |
lang bij mij droeg. Het bedrog moet volmaakt zijn. Kom hier! - Hij greep haar beet en wrong zijn mond zoo ruw tegen de hare, dat het haar pijn deed. - Nu is er rouge aan mijn lippen. Hij zal het merken. Nu nog op mijn zakdoek. We moeten geen uiterlijk teeken verwaarloozen! - Ze was verbaasd over zijn tintelende oogen, over de kleur die in zijn gladde magere wangen schoot. Eindelijk ging hij weg, met lange rassche schreden. - De oude von Staib is nog niet heelemaal dood - dacht ze spottend. - Welk een spel! Maar hij zal gelukkig sterven. En waarom? Omdat ik geleerd heb te spelen met manneharten. En wie heeft het mij geleerd? Hij zelf, door zijn hardheid, door von Staib van mij weg te dringen. O raadselachtig leven! -
Ze stonden op een lange rij tegen de muur, precies in het schaduwrandje van het dak, schopten achter zich, spuugden voor zich op de droge grond, praatten druk door elkaar. Maar werken deden ze niet, ook al floot Jules in machtelooze woede op zijn fluitje. De acrobaat en zijn familie, Bernard, Cyprien, Victor, Pjotr en Eberhard, een jonge Duitscher die pas bij de troep gekomen was, waren aan 't werk gegaan, maar de rest eischte wijn, zooals ze vroeger gehad hadden. Toen Monsieur Jacques de bende zag, verdween hij snel achter het gordijn, en kwam terug met de groote Cyril, die in zijn blozende breedheid het stakende gezelschap minachtend stond op te ne- | |
| |
men. Vladja werd nijdig. Dat was de broer van Alice... Hij was er niet bang voor. Hij spuugde voor zich uit, net tegen de verroeste wagenas aan, die voor zijn voeten lag. Ze is laf, Alice. De boel in elkaar trappen, dat wou ik. Ineens bukte hij zich en greep de wagenas in 't midden beet.
- Die krijg je niet boven je macht, kameraad - bromde Henri. - Wat? - schreeuwde Vladja. Hij gaf een voorzichtige ruk. De randen van het hoekige middenstuk sneden in zijn vleesch; zijn hoofd werd rood van drift. Ineens had hij de zwaaiende as op borsthoogte; en scheen er onder weg te kruipen; tot hij met een ruk stralend recht overeind stond, en de honderd pond verroest staal met een ruk van zich afslingerde. De punt van de as boorde een kuil in de grond, waar het heete stof uit opvloog; en al vallend sloeg het staal de groote geglazuurde kan in scherven, die ze als bewijsstuk voor hun klacht buitengezet hadden. Het roode vocht zoog de bodem binnen. - Zoo moet het gaan! - schreeuwde Vladja, en ze sloegen allemaal knallend hun harde handen op elkaar. Dat was een voorvechter!
- Wat moeten we doen? - zei Cyril zachtjes. - 't Zijn er meer dan de helft! Allemaal ontslaan? Dan ligt het werk bijna stil... -
- Ga naar Monsieur Huître - besliste monsieur Jacques. - 't Beroerde is, dat het juist bijna alle goede elementen zijn, degenen die niet zuipen... -
| |
| |
Monsieur Huître luisterde voorzichtig aan de deur. Het was de stem van den markies... - Nu kan ik de bekers opnieuw vullen, nog voor mijn dood... Het kruis drukt niet meer... Ik durf niet te zeggen, mijn zoon... het is te wonderlijk... Ja? -
Monsieur Huître trad buigend binnen, en vroeg verlof om eenige woorden tot den baron te mogen richten. - Er is een brievenbesteller die iets voor U te teekenen heeft - zei hij luid.
- De post is laat vandaag! - zei de Saporta scherp. Maar Huître had zich reeds omgedraaid en hield zwijgend de deur open.
- De druivenplukkers staken - zei hij fluisterend, zoodra ze onderaan de trap stonden. - Ik verzon iets, om U alleen te kunnen spreken. We mogen den markies niet verontrusten. Het zijn er bijna twintig. Het schijnt een kwestie van wijn te wezen. Ik weet er geen raad mee. U is gewend met werkvolk om te springen... -
- Ik ben zelf druivenplukker geweest - glimlachte de baron. - En de wijn van Font Colombe was de eerste troost in mijn gevangenschap. Laten we mijn vroegere collega's gaan bezoeken.
Von Staib wandelde kalm langs de zwijgende rij, die niet uit het schaduwrandje bewoog. Ineens zag hij de driehoekige neus en de getatoeëerde armen van Henri, die langzaam zijn pet afnam en toen uitbarstte: - 't Is de baron, jongens! De beste druivenplukker van het jaar zestien!
| |
| |
Dat wordt onze nieuwe baas, kameraden! Laat mij met hem smoezen! -
- Ik luister, Henri - lachte von Staib. Hij dacht aan de herfst toen zijn schouder zelf pijn gedaan hadden onder de tobbe, tot hij blaren harken mocht en naar Cassiopeia staren... - Ik praat maar op mijn manier, meneer baron - begon Henri zwaar, - zooals ik het met m'n vrouw doe, en de andere kameraden. - De baron keek naar het schippersbaardje van Manon, en ze lachten allemaal.
- Die roode vlek, waar U net met Uw schoenen tegenaanwrijft, dat is het vocht geweest dat we al anderhalve dag lang te drinken krijgen, omdat er een paar zich aan de goede wijn te buiten gaan. De patroon beweert, dat er enkel wat water bij is, maar ik zeg U dat 't kunstwijn is, en dat is een gruwelijk buikpijndrankje. Ha! de echte wijn van Font Colombe! die is diep en donker als je er in kijkt, net de oogen van de vrouw van wie je houdt... of iets anders, dat ook diep is, maar niet grondeloos... - Hij vertrok zijn ooghoek, en ze brulden allemaal.
- Wanneer de geur je rond je neus waait, dan kan je er niet langer afblijven... - Weer begonnen ze te lachen, doch Henri keek strak naar de strenge rechte neus van de baron en zijn naar binnen getrokken mond, die geen van beiden bewogen. Hij sprong uit de rij en ging armzwaaiend te keer, zoodat zijn schaduw groote zwarte wiekslagen maakte over de blakerende aarde:
| |
| |
- Wijn is voor mij de liefdedrank, jongens, al blinkt voor mij God's oog er ook niet in, zooals Pepe beweert; maar ieder ziet in de spiegel van den wijn zichzelf! Ik staak niet enkel omdat mijn buik ervan doorloopt, maar ook omdat ik mezelf niet meer zie in dat paarse drek met water! Laat den baron drinken! Een teug zal hem overtuigen! De wijn van Font Colombe, die loopt rijk en koel over de tong; koel als de druiven zijn, wanneer we rillend uit het hooi kruipen in de eerste morgenstond; ze loopt warm en geurig door het keelgat, maar zonder koorts; zooals de druiven aanvoelen te middag, wanneer de zon ze stooft; en ze liefkoost de maag, zooals... zooals... een vrouw die tegen je aanslaapt. Te deksel! Ik kom weer op de vrouwen terug! Nu mogen jullie lachen! Wijn is de liefdedrank, voor mij en Manon, en de rest kan barsten! -
Von Staib's voorhoofdslok bleef onbewegelijk. Hij wenkte Monsieur Jacques. - Breng mij een beker wijn uit het groote vat - zei hij effen. Monsieur Jacques verdween mopperend. Henri fluisterde tegen Manon, die de barak binnenging en met een volle beker terugkwam. - Daar heb je het gif! - riep ze hard. Von Staib reikte de beker die Monsieur Jacques bracht aan Henri. - Is dit nu de wijn, die je zoo aan je vrouw doet denken, Henri? - vroeg hij hartelijk. Henri dronk, en knikte stralend. - Dat is vocht, dat is hartebloed - brulde hij. - Ssst - riepen ze allemaal. De baron dronk beurtelings uit de
| |
| |
beide bekers. Ze keken gespannen naar zijn gezicht, maar zijn oogen bleven koud, alsof hij enkel maar was komen kijken naar 't metselwerk van de barak, en nu in 't voorbijgaan een dronk nam; alleen leegde hij de eene beker, en de andere niet.
- Luister - riep hij luid, - voortaan gaat ieder, morgen en avond, zijn liter bij Monsieur Jacques halen. De wijn is enkel voor U zelf, de drinkebroers krijgen samen een kan! Wanneer er weer ongeregeldheden ontstaan, zal de patroon de wijn in mijn bijzijn versnijden! En nu - aan 't werk! -
Ze trokken af, grommend van plezier. Alleen Vladja bleef staan. - Was André er maar geweest, dan was 't anders afgeloopen! - schreeuwde hij. Von Staib stapte op den jongen reus toe, wiens stroogele haren vlak onder de daklijst langsveegden. - Je kunt werken of afrekenen - zei hij zachtjes.
Vladja zweeg ontsteld. Hoe kon hij spreken tegen dezen man met zijn steenen lippen? Hij deed Vladja denken aan het dorre land waar ze doorheen waren getrokken; grijs en hard en met verwrongen olijfboomen, en toch vol zon en groeikracht. Maar thuis gevoeld had hij er zich niet; ze moesten er enkel doorheen: en zoo voelde hij nu ook dat hij moest zien weg te komen, zoo gauw hij kon.
- Natuurlijk wil ik werken! - schreeuwde hij, met zijn vuisten zwaaiend of het steenen waren
| |
| |
die hij weg wou gooien. - Werken zal ik! Maar wijn een liefdedrank? Het mocht wat! Een smerige Polack ben ik! Een koe uit Slowakije! Vraag het maar aan Monsieur Jacques! Was André er nog maar! -
En hij liep snikkend weg, zijn tobbe voor zich uitschoppend.
Von Staib haalde zijn schouders op. Hij vroeg alleen aan Monsieur Huître wie die André geweest was. En toen Vladja den volgenden dag den dronken Bernard zoo hard in 't stroo gooide dat die een rib brak en hij bij den baron moest komen om bestraft te worden, kreeg von Staib met horten en rukken het heele verhaal van André te hooren, en ook het verdrietelijk relaas van Vladja's ongelukkige liefde; en nu wist von Staib, wie de arbeider was die met zijn mes een gat in de wolken sneed, en ook begreep hij alle raadselachtige woorden van den markies die Marguerite hem overgebracht had. Hij wist nu, dat de grimmige waarheidsliefde van den markies al weer een nieuw slachtoffer gemaakt had, juist voor hij tot inkeer gekomen was; en dit maakte hem zijn taak, den stervenden grijsaard te beliegen, veel lichter; want deze leugen was zijn wraak.
Het gaf hem een zekere wreede voldoening, arm in arm met Marguerite door 't park te wandelen, over 't gazon met de tuinspiegel, waarop de vensters van de ziekenkamer uitzagen; zij wisten
| |
| |
beiden, dat de verpleegster den markies steeds voor 't raam rolde.
Veertien jaar geleden had zijn eergevoel hem verboden de Saporta te beleedigen in zijn vaderliefde, tenminste dit had hij voorgewend; nu terwijl Marguerite's zachte arm opnieuw in de zijne rustte, voelde hij zich overwinnaar in het gevecht, dat indertijd schijnbaar onbeslist gebleven was; maar dat hij in werkelijkheid verloren had; hij was teruggekrompen voor de oogen van den markies; met veel diplomatie had hij de eer gered; maar dit wist Marguerite niet...
|
|