| |
| |
| |
De druiven
Om vijf uur was het licht en toen ze uit het hooi kropen, waar ze zich tot hun nek toe ingegraven hadden, sloeg de lucht koud tegen hun dunne kleeren. Onder de rand van het balkendak konden ze aan weerskanten de bergen zien, en de hemel. In het Oosten smolt een glans boven de blauwe ruggen uit, zwaar aan de rand van de wijde vallei, alsof ze de zon nooit zouden doorlaten; maar vijf minuten later glipte de rand van de schijf toch rustig en rood de hemel in. Aan de andere kant lagen op een gele heuvel de brokken van een verwoest gebouw; de scherf van een doorgebroken toren stak omhoog tusschen de windveeren, die als fijngekamde manen van roode paarden roerloos in den hemel lagen. Zoodra de zon er was, werden ze wit en verdwenen toen. Ineens was het uit met de stilte: magere Jules, de ploegbaas, verscheen in de deur van de keet, en blies snerpend op een fluitje, en gilde toen: - Koffie! Koffie! Overeind de luilakken! -
Vladja ging zich wasschen aan het wed. De Pool stond er al, en zeepte zijn naakt bovenlijf in. Maar André ging meteen op de koffie af. Net toen Vladja zijn gezicht aan zijn zakdoek afdroogde kwam André weer naar buiten. Hij wenkte Vladja. Zijn oogen glansden kwaadaardig alsof hij bijten wou. - Als je gelukkig wilt worden Vladja, ga dan gauw je koffie drinken! Eindelijk hebben we dan toch een meisje voor je gevonden! Ieder zijn beurt! Wij allemaal aan de liefde kapot gaan, en jij met een onschuldig
| |
| |
kalverensmoel rondloopen, dat gaat niet, mannetje! Vooruit, au jus! Verliefd zal je worden! -
De haard lag vol gloeiende asch, en Vladja keek strak naar de groote witte koffiepot. Nog twee, Michael met z'n kijfstem en de ouwe grijze versjesvoordrager, en dan zou ze hem inschenken. Ze had een heerlijke rug, en witte kousen aan haar mooie beenen, en een rose jurk, en heldere oogen, net water waar de zon in scheen terwijl het woei, want aldoor waren ze anders, en het gaf hem heete golven door zijn lichaam toen ze hem de koffie aanreikte. Wat was ze vroolijk! Dat kwam omdat haar wangen aldoor lachten, en haar mond was rood als de kerf in een druif, wanneer je er je nagel inzette, en bewegen deed hij bijna niet terwijl ze sprak, maar haar wangen lachten aldoor. - Merci, mademoiselle - zei hij nogeens. De list lukte: ze keek hem weer aan. Hij verslikte zich in de koffie, en toen hij bij vergissing de hand waarin hij het kopje hield naar zijn mond bracht, liep de rest er uit. Hij moest een erg treurig gezicht getrokken hebben, want ze pakte de koffiepot en schonk hem weer in. Wat was rose toch een prachtige kleur! De meisjes in Stôla dragen ook allemaal rose jakken met blauwe schorten, waarom heb ik dat nooit zoo mooi gevonden als nu? Hij zette het kopje neer, pakte het op om er langzaam de laatste druppel uit te drinken, zette het weer neer terwijl hij aldoor tersluiks naar haar keek en drentelde langzaam naar buiten. André stond
| |
| |
hem op te wachten en bekeek hem alsof hij een paard was dat hij koopen wou. - Dat doet goed hè, heete koffie! - schreeuwde hij, - daar krijg je gloeiende wangen van! - Meteen gaf hij Vladja een harde klap op zijn schouder. Vladja wreef er over heen. - Doe me geen pijn! Ik moet vandaag nog druiven dragen! - André begon te lachen. - Weet jij veel wat druivenplukken is? Je draagt heusch niet alleen met je schouders! Op je hersens moet je dragen, dat houdt de booze gedachten binnen! Ik zal je 't vak wel leeren, voor ik uitknijp. Vooruit, naar de strooberg, de zakken heb ik al. -
Ze trapten een blok geperst stroo uit elkaar. - Je hebt Zoeloe's en Hottentotten, die hebben een steenen bovendak, zoodat je er van alles op kunt laden - ging André voort. - Maar wij hebben dat niet, en als je dan dag in dag uit een tobbe op je hersens tilt, dan zou 't kunnen gebeuren dat de boel ging kraken. Niet dat 't erg is, voor jou of voor mij, maar de markies zou er last mee kunnen krijgen, begrijp je? En de markies moet vooral rustig en stil kunnen leven, want hij heeft klappen gehad begrijp je? - Vladja keek ontsteld André aan, die woest in 't stroo rondtrapte. - Sta niet te kijken als een echte Hottentot met een eendenhoofd! - viel André uit, - stop vol die zak, vooral losjes! - Na het stoppen haalde hij touw te voorschijn, snoerde de zak in tweeën, sloeg de bovenhelft plat en daarna hol, en bond een punt aan het ondereind van de andere helft.
| |
| |
- Klaar is je muts! Een fijne slavenhelm! Maar beter dan een kepi! Je gooit hem af, wanneer je wilt! -
Ze hadden nu allebei hun stroohelm op, en André's oogen glommen zoo donker en kwaadaardig onder de gele rand van de zak uit dat Vladja onrustig werd. Is hij boos omdat hij gezien heeft dat ik verliefd ben? Maar dat mag toch zeker wel? En wat heeft hij tegen de markies, die zooveel loon betaalt? Duurde de druivenpluk maar het heele jaar, dan zou ik gauw zes koeien bij elkaar hebben. Nu heb ik nauwelijks een staart of twee ooren, en als ik echt verliefd word, moet ik dat meisje nog iets moois geven ook. In elk geval hebben we veel te eten, en dat is heel voornaam. Hij nam de zak onder zijn arm en liep naar de keet, waaruit de geur van gebakken uien hem tegemoetkwam.
Na het ontbijt togen ze de velden in, een lange donkere rij over de gele weg, met blinkende emmers; Jules en de Bulgaarsche studenten met hun fietsen vooruit, en heelemaal achteraan de hinkende Cyprien, die al wandelend met éen hand cigaretten rolde om voorraad te hebben. Over een steenen brug, die vijf meter boven een droge beek lag, kwamen ze in de wijngaard, die zoover ze zien konden langzaam omlaag liep. Van de hoek van het veld uit was het een zee van blaren, maar van opzij zag je smalle paden tusschen de rechte rijen struiken, en elke honderd
| |
| |
meter of zoo een breed dwarspad voor de kar, waar ieder der dragers zijn tobbe ging halen. De plukkers gingen in een lange rij staan, net alsof ze in tirailleurlinie het veld gingen aanvallen, en dat was ook zoo, want toen iedereen zijn rij te pakken had gingen ze gebukt hun eerste struik te lijf. Het zand was nog donker van de morgendauw, en het veld stond vol hoog onkruid, zoodat de dragers al natte voeten hadden toen ze met hun leege tobben bij de plukkers terugkwamen. Van elke struik vlogen de druppels in 't rond. Onder de groote blaren, die er uitzagen als gekerfde harten, was het een wonderlijke kronkeling van takken. De buitenste trossen afplukken ging vlug, maar de beste hingen meestal middenin en dan moest je terwijl je vingers in de struiken vernesteld zaten zoo behendig plukken dat de trossen in je andere hand vielen. De meeste waren klein, want het was een slecht jaar geweest met veel regenstormen en daarom was het onkruid ook zoo hoog. De trossen regenden in de emmers, en Vladja had ze wel een voor een op willen pakken om ze dan netjes op elkaar te leggen, zoo mooi vond hij ze. Ze leken op groote harten zooals je op plaatjes van heiligen zag; maar ze waren zwaar en donker, en nu, in de vroegte, nog beslagen van dauw, zoodat ze koel op de hand waren, en frisch tegen je wang, en hard en zacht tegelijk, zoodat het een langzame wellust was ze een voor een in je mond te laten bersten, en dan je oogen dicht te doen, en te voe- | |
| |
len hoe het sap naar binnen liep; en daarna een groote wilde hap te nemen, waarmee je zeker twaalf druiven tegelijk afrukte, en er enkel roode puntjes achterbleven op de korte stengeltjes; de rest was in je mond.
De stroozak schuurde in Vladja's nek, en hij sprong vlug op, om naar zijn tobbe te kijken. Hij was vol; er stond zelfs al een groote kop op. Hij wilde de twee ijzeren staven pakken, die uit de hoogste hoepel opzij staken, en het vrachtje optillen, maar André sprong op hem toe: Dat gaat zoo niet makker, daar kan nog best wat bij. - Hij sprong op de trossen en kneusde ze in elkaar met zijn zware laarzen, zoodat het roode bloed uit de blauwe schillen liep. - Dat geeft niets - zei André terwijl hij stond te dansen, - het goedje wordt toch gezuiverd en op temperatuur gebracht, en aarde is geen gif! -
Er kon nu inderdaad nog een volle emmer bij. André wilde de tobbe een zetje geven, maar Vladja duwde hem lachend weg, en sloeg zijn vuisten om de ijzeren uitsteeksels. Hij tilde de waggelende tobbe met een ruk boven zijn macht, zoodat zijn borst er van uit elkaar getrokken werd, en liet de vracht op de stroozak ploffen. En wandelde toen weg, met breede stappen, over de kuilen en gaten, terwijl hij telkens voorzichtig zijn voeten optilde om niet in de kruipende uitloopers te blijven hangen, die zich rond zijn enkels slingerden. Hij kwakte zijn vracht tegen de rand van de kar, die er meer uitzag als een groote
| |
| |
ijzeren trog op wielen, wipte de tobbe om, en hoorde de druiven dof omlaagstorten. Het paard had de kar opzijgetrokken, en beet naarstig in de struiken, slobberend en kauwend, zoodat het schuim rood rond zijn bek speekselde. De leege tobbe was licht en Vladja wandelde tevreden terug. Na de eerste driftige aan vang begon iedereen zich meer op zijn gemak te gevoelen, en het gezang brak los. De kreten gingen wijd de rustige morgen in. Andrea zong met een hooge neuriestem het lied van de vrouw die haar broek verloor terwijl ze de Charleston danste; de acrobaat uit Lyon zong een aria uit de Butterfly, zooals André Vladja uitlegde; waar ze allemaal gespannen naar luisterden, onderwijl traag plukkend, tot Jules in een vaartje dwars door de struiken kwam hollen, en ze met schelle kreten weer tot doorwerken aanzette. De zon was nu al hoog boven de heuvels en het zand droogde snel, zoodat Vladja niet meer op z'n hurken hoefde te zitten, terwijl hij wachtte tot de tobbe vol was; hij zonk telkens naast een struik neer, waar de druiven blauw doorheenblonken, en at, en at, totdat hij een gevoel kreeg alsof zijn maag in een bult naar buiten hing. Telkens wanneer hij opstond was hij even duizelig van het groote glanzende licht waar hij met wijde stappen doorheenliep wanneer hij zijn tobbe ging leegstorten. De kar begon al vol te loopen en ze moesten nu tegen een laddertje opklimmen om de tobbe leeg te krijgen, anders bleef de helft tegen de druiven- | |
| |
bult in de kar hangen en glipte in de tobbe terug wanneer ze die weer op hun hoofd zetten. 't Was een prachtig gezicht, neer te kijken op de met sap bespatte druiven, en het was verrukkelijk wanneer je er aan dacht dat elke kar een paar kruiken van de kostelijke wijn zou geven die op tafel stond. Vladja dacht, dat het door de zon en de warmte van zijn lichaam al in zijn maag begon te gisten, want terwijl hij terugliep belandde hij telkens links en rechts in de struiken. Opeens begon Henri de Algerijn te
zingen met een stem die vast wel tot aan de bergen moest reiken, zoodat Vladja gespannen naar de echo luisterde, maar die kwam niet. Vladja vond het zingen van Henri heerlijk; de woorden begreep hij niet, maar het moest wel over liefde gaan, anders had hij er geen pijn van in zijn borst kunnen krijgen. - Weet je al hoe ze heet? - riep André schamper. - Bemoei je met je eigen verdriet - riep Vladja woest. André vloog overeind. Hij had juist Cyprien met het leegritsen van een erg volle struik geholpen, en zijn handen waren bloedrood van het sap. - Weet jij wat verdriet is, weet hij wat liefde is - grauwde hij. Hij sloeg de haren uit zijn oogen, en ook over zijn voorhoofd liepen nu roode streepen, die de zon meteen opdroogde, zoodat hij er uitzag als een groot toornig beest, dat voor zijn leven gevochten heeft.
- Een woest kereltje die vriend van jou - bromde Cyprien, toen André driftig met zijn tobbe weggewandeld was, - maar een goed hart
| |
| |
heeft hij, alleen zit 't een beetje diep. - Hij keek Vladja met zijn felle oogjes aan, die aldoor vochtig waren en van glans wisselden. - Jeneveroogen heeft hij - dacht Vladja, maar hardop durfde hij het niet zeggen.
Het zand werd droog, en het was nu een plezier om door het ritselende gras te loopen. Alleen werden met de hitte de tobben aldoor zwaarder naar den middag toe. De karren kwamen en gingen; de eene was niet weg of de andere reed voor, en de zijwanden waren nu rood van het sap tot boven aan toe. Jules fluitje schrilde. Het was middagrust. Ze lieten hun emmers vallen en gingen hun jasjes halen, die overal donker in het groen lagen, dat gelig glansde onder de hooge zon. Een lange rij kerels en wijven kronkelde terug naar de witte barak. De borden glommen op tafel, en Vladja wachtte hartkloppend wie er bedienen zou. 't Was hetzelfde meisje van dien morgen, maar ook de andere met de gele bloemetjesjurk was er; ze had rustige grijze oogen en een breed voorhoofd. - Met die is niets aan te vangen - dacht Vladja, - maar de kleine... - - Mademoiselle Alice ik heb geen lepel - riep Dmitri, die rechts van Vladja zat. Alice lachte en verdween. Dmitri stootte zijn kameraad aan. Wat was ze toch mooi. Ze kijkt aldoor verwonderd met die kleine ronde oogen, maar haar wangen lachen zoo dat haar heele gezicht er vroolijk van wordt. Zou zij zoo lekker koken? Dat kunnen de meisjes bij ons toch maar niet,
| |
| |
ook Ruzena niet. Maar wat hebben we ook? Aardappelen en spek, en hard brood... Alice kwam terug. In de eene hand hield ze een groote tinnen schotel met tomaten en gehakt, in de andere een lepel, die ze snel naast Vladja neerlegde. - Pardon - zei ze meteen, - ik vergis me - maar Vladja had zijn hand al op de lepel gelegd, en zoo kwam het, dat hun vingers zich in elkander vernestelden. Vladja kneep ze zachtjes, en liet ze toen voorzichtig los, en het ging in een scheut door hem heen. Meteen draaide hij zich om. Vreemd, waarom lachten haar wangen nu niet? Misschien omdat die andere, haar zuster zeker, vlakbij stond? En waarom keek die Dmitri zoo strak? Hij blies nijdig op de heete tomaten en brandde toch nog zijn mond, maar met een groote slok wijn bluschte hij het uit. Maar van binnen brandde het door, ook al zoop hij drie keer zijn glas leeg. Te deksel! Hij holde naar buiten en stak zijn hoofd in de drinkbak. Naast de deur lag een oude wagenas, die hij drie keer steunend optilde en tegen den grond smakte. Toen was hij bedaard en ging tevreden zijn tomaten opeten, zonder zich aan het lachen van de anderen te storen. Wacht maar, kleine, krijgen doe ik je, want ik ben sterker dan de rest bij elkaar!
Vladja was jaloersch op André, jaloersch op Henri, jaloersch op Pepe. Want die droegen allemaal hun tobbes zonder ze vast te houden.
| |
| |
Wanneer de druivenbak stevig op hun stroohelm stond wandelden ze weg met hun handen in hun zijden, door kuilen en greppels en de bak deinde mee met hun wiegende schouders, en werd al kleiner en kleiner, zoodat het dicht bij de kar net een rondbuikig schip leek, dat op groene golven dreef. De eerste keer, dat Vladja trotsch dat kunststuk probeerde, voelde hij zich tien meter verder opeens erg licht in 't hoofd, en toen hij zich omdraaide lag er een berg druiven op de aarde naast de leege tobbe. Maar hij gaf het niet op. Na het eten vulde hij een tobbe met water, en nadat hij driemaal de droge hof vol plassen gesmeten had, bleef het mormel de vierde maal staan. Hij wandelde er trotsch voor de deur mee heen en weer, in de hoop dat Alice naar buiten zou komen. Toen hij omkeek stond ze ook hard te lachen, en dat verdroot hem zoo dat hij naar het veld liep, een tobbe vol plukte, en daar voorzichtig mee oefende tot de anderen kwamen. Hij voelde zich nu niet licht in het hoofd meer, en toen Cyprien zei: - Je wilt zeker indruk op de markies maken, wanneer die vanmiddag komt kijken, - knikte hij trotsch van ja, maar in zijn hart was hij bang, en blij dat André net bij de kar was, en die woorden niet gehoord had, want hij herinnerde zich André's duistere gezegden.
Het werd heet, en de dragers trokken nu niet alleen hun jasjes uit, maar ook hun hemden. Henri en André waren het mooist, want die hadden tatoeëeringen. Henri won het gemakkelijk, want
| |
| |
behalve de visschen en sterren op zijn armen had hij drie naakte vrouwen op zijn borst. De eerste heette Anna, ze had een wipneus, veel krullen en zat op een slang; de tweede heette Adèle en had een zonnebloem op haar buik; de derde, Madeleine, zat wijdbeens op een scheepsanker. Daar moest André het tegen afleggen: die had maar één vrouw op zijn linkerborst, en daaronder stond een dolk en een 10 en toen een L. Ruby heette ze, een vreemde naam, en toen ze hem vroegen wat het beteekende haalde hij zijn schouders op en stopte zijn mond vol druiven.
Want er waren nu ook heerlijk zoete witte druiven tusschen de blauwe door, zoo gesuikerd dat je vingers er dadelijk van aan elkaar kleefden. Het was een groot voordeel om drager te zijn, vond Vladja. Wanneer je je tobbe in een vaartje naar de kar torste en in galop terugkwam, dan had je de tijd voor een cigaret en een praatje of een paar trossen. Ook kon je op je gemak op je handen gaan staan, of boven op de kar blijven zitten en de trillende groene velden bekijken tot je oogen er pijn van deden. Wanneer je lang naar de bergen keek, werd de zak zwaar op je hoofd, en had je de tobbe wel weg willen trappen; want in die bergen, recht onder de middagzon, was een bres; en wanneer je eenmaal in gedachten daardoor heengewandeld was, moest je lichaam wel mee, of je wilde of niet. Af en toe kreeg hij zoo'n razend ver langen, dat hij opeens plukker zou willen zijn, want die hadden geen tijd om de horizon
| |
| |
af te likken. Maar wanneer hij ze dan met gebogen ruggen rond de struiken zag kruipen, en onder de takken bukken die ze nauwelijks snel genoeg leeg konden ritsen om niet achter te raken bij de snelsten, dan gaf hij weer tevreden een klap op zijn stroohelm en tilde de zware tobbe zoo snel in de lucht dat de vrouwen hem vol bewondering aankeken, Andrea vooraan. Alleen de Haaientand bromde verachtelijk. André had hem zoo gedoopt omdat hij een gele beenen weerhaak aan zijn horlogeketting had hangen. De Haaientand was klein en mager, maar had zulke ontzaglijk breede schouders, dat zijn wit en zwart gestreept tricotje er van boven heelemaal van uitgerekt was. Over dit tricotje hing een spitse witte geitensik, die met zijn tandelooze mond meewaggelde wanneer hij sprak. - In mijn jongen tijd, toen ik nog vischte in Bretagne, droeg ik de giek van een driemaster, zoo maar onder m'n arm-blufte hij schel. Hij trok een stokje uit de grond, dat een zwakke struik gesteund had, schoof dat onder zijn arm en deed er drie passen mee. Vladja liet bijna zijn tobbe vallen van het lachen. - Spotten jullie maar, landrotten - bromde de Haaientand, - als de rhumatiek m'n polsen niet in elkaar kneep, dan stond ik nog in de boeg van een walvischvaardersboot, met een harpoen, zoo. - Hij pakte het stokje tusschen duim en wijsvinger, en wierp het behendig in een volle druivenemmer tien meter verder. - Doe dat maar eens na! - triomfeerde
| |
| |
hij. - En nu wil ik jullie nog wat zeggen. De hemel is blauw hè? Maar er komt storm. Morgen. Zoo! - Hij teekende met zijn vinger schuine stralen in de lucht, alsof het hard regende. - Vanavond zal ik je precies zeggen hoe laat. Morgenochtend, wanneer je wakker wordt, zal de lucht zoo grijs zijn als mijn baard, en zoo zullen de wolken gaan. - Hij liet zijn sik op en neer waaieren, alsof het een vlok hooi was waar de wind onder stoof. Iedereen lachte, behalve André: - Je moet nooit iemand in z'n waarde tasten - zei hij nijdig, - vooral geen ouwetjes. Maar o wee de jongkerels die me in de weg komen! -
- De markies komt... de markies komt...! ging het van rij tot rij. Henri hield op met zingen en trok zijn hemd aan, Cyprien liet zijn cigarettenpapiertje in de steek, de Haaientand pakte zijn emmer, alle koppen vlogen omlaag in de struiken. André pakte zonder op te kijken zijn halfleege tobbe, en liep weg. - Niet de luilak spelen! - riep Jules die juist in de buurt was, - daar kan nog meer bij! - Maar André draaide zich om, en liet zijn tobbe vallen alsof het een steen was. Hij holde langs de schreeuwende Jules, greep in zijn broekzak en duwde Vladja iets in de hand. - Mijn mes - hijgde hij. - Bewaar het. - Meteen was hij weg. Vladja schrok. Niet het mes had gestoken, maar André's woeste oog. Hij keek voorzichtig om. Op het breede pad kwam een heer in hooge rijlaarzen aan, en
| |
| |
daarnaast nog een, in 't lichtgrijs, met een grijze hoed. Vladja zag dadelijk dat dit de markies was omdat alleen hij groette met een zwaai van zijn dun wit stokje. Ze kwamen langzaam naderbij. Vladja bleef tersluiks kijken. Eenmaal in zijn leven, als kleine jongen in Slowakije, had hij een graaf gezien, en dat was een barsch heer geweest, met groote snorren. En een markies was nog veel voornamer. Doch deze oude heer was vriendelijk. Telkens wanneer hij een paar plukkers passeerde, wipte hij zijn ivoren stokje omhoog, en zei: - Bonjour! Bonjour! - op zoo'n verrukten toon, alsof ze hem telkens iets heel prettigs vertelden. Hij had een fijn dun baardje; zijn hoed wierp een schaduw over de breede rimpels in zijn voorhoofd, maar Vladja zag ze toch. Hij nam zijn muts af, en de Markies, die net op de oude Victor toeging knikte. - Hoe oud is hij en wie is die ander? - vroeg Vladja fluisterend aan Jules, die hem met de tobbe hielp op laden. - Twee en tachtig - zei Jules. - Die jonge man? Dat is de assistent van de rentmeester. - Vladja wandelde peinzend weg. Ongelooflijk. Twee en tachtig, en zoo rechtop, al leunde hij zwaar op zijn stokje. En tegen die oude heer heeft André wat? André stond nog met de voerman te praten. Vladja riep hem opzij. - Waarom ga je niet terug? De markies is een lieve man, en twee en tachtig. - André keek hem ongeloovig aan. - Je vergist je. Die daar, met die glimmende rijlaarzen!!! - Hij balde zijn vuisten.
| |
| |
- Maar dat is de markies niet, stommeling; dat is de hulp van de rentmeester. -
- Hij lijkt er anders ongelooflijk veel op. Maar ik heb hem niet van dichtbij gezien. Is het waar? André wendde zich tot den baardigen karrevoerder. Hij keek angstig en hijgde.
De karrevoerder knikte. - 't Is Monsieur Laforgue, die op 't kantoor werkt - zei hij. André stiet een rauwe lach uit, sprong op Vladja toe, schudde hem bij zijn schouders, pakte de leege tobbe, zwaaide die in een cirkel rond, en viel toen opeens op zijn knieën. - God zij geprezen - riep hij schor. Hij zwaaide zijn handen rond, alsof hij de heele Durancevallei omarmen wou. - Twee en tachtig zeg je? Druiven plukken mag ik, in vrede leven kan ik... de zon... de ruimte... Voor het oogenblik - voegde hij er opeens somber aan toe. Zijn vuurrood ooglid trilde. Hij pakte een tros druiven beet en gaf er een zoen op. - Geef me m'n mes terug, Vladja - zei hij opeens rustig, ik zal er niets mee doen dan brood snijden. Vervloekt wat zal het mij smaken vanavond! - Hij stak het mes in zijn zak en wandelde weg, terwijl hij de tobbe rond zich heenzwaaide.
- Die vriend van jou, met dat moordenaarsoog - zei de karrevoerder bedachtzaam, terwijl hij langzaam zijn pijp uitklopte, - ik wil niet naar m'n voorhoofd wijzen, maar... -
- Nu? - zei Vladja scherp. - André en ik zijn groote vrienden, makker! -
| |
| |
- Ik zal verder maar niets zeggen - besloot de karrevoerder goedig, - er is hier op de boerderij een herder, die ook getikt is, maar op een rustige manier dan. Dat zit in de vallei heb ik hooren zeggen. Heb ik ooit van m'n leven een groote kerel een tros druiven zien zoenen? -
Dien avond lagen ze vroeg in 't hooi. Jules had met een nijdig gezicht om half negen de lamp uitgeblazen, omdat er een heele troep dronken waren. 't Was de linkervleugel op het veld, allemaal kerels en wijven waar Vladja nog nauwelijks naar gekeken had. Een kleine woesteling met een gescheurd hemd, die na zijn tweede glas al begon te brullen als een aangeschoten wild zwijn, en zoo hard op tafel sloeg dat de glazen er van omvielen. Dan de moeder van de acrobaat uit Lyon. Ze zag er zoo netjes uit, met haar grijze hoofddoek rond haar grijze haar, en haar witte handen en haar grijze schort, dat niemand er op lette toen ze stilletjes zat te drinken, en nu opeens begon te schelden met een stem die kraste als een griffel over een lei. Ze lag in het stroo naast het kippenhok, samen met de vriendin van de acrobaat, die blijkbaar geen mond open dorst te doen.
- Satans kind! Onzedelijke eervergeten schurk! klonk het over de binnenplaats. - Wanneer zal je trouwen? Wanneer zal je je kind echten? Ongelukkige, arme, kleine Marcel! -
- Dat is dat kleine schoffie met die omgedraaide pet - bromde André. - Waarom ma- | |
| |
ken die stadsmenschen zoo'n ruzie? Overal is rust. De heele hemel is blauw, donkerblauw. Ook binnen in me is het blauw. Van morgen was het rood. Het stormde en bliksemde. Nu voelt zelfs m'n kapotte oog koel. Ik ga nog niet slapen. Ik wil wakker blijven om te genieten van de rust. Ja, ook ik heb rust. Dat gebeurt niet alle dagen. Twee en tachtig jaar. Wat een leeftijd. Een oude rechte boom. En die wou ik omhakken? - Hij sprak nu heel zachtjes. - Maar ik had ook iets heel anders verwacht. Een half omgewaaide, gebarsten, leelijke kromme olijfboom, die met een bijlslag ondersteboven gaat. Maar het is niet noodig! Sta recht, oude stam! Zon in je kruin, een beek bij je wortels, dat wensch ik! -
Zijn stem was zacht en heesch, alsof hij koorts had. - André - zei Vladja gedrukt. Zou de karrevoerder gelijk hebben? Is het de liefde voor Lucienne, waardoor hij zoo vreemd geworden is? Of de vallei? Ik voel me ook net of ik droom; of ik ergens anders ben; alleen mijn handen en voeten werken hier. En ik kan niet weg, want de bergen staan hoog om mij heen, net als een muur in een echte droom, een muur waar je nooit overheen kunt...
- Jij en je schurftige kameraden - klonk het weer uit de richting van het kippehok, - geen behoorlijk glas kan een oude vrouw meer drinken. Zeven en vijftig ben ik, en nog moet ik mijn handen kapotplukken, hondsvot. -
André lachte. - Ik ben niet gek, Vladja, en dronken evenmin, al heb ik veel meer op dan die
| |
| |
oude daar. Ik moet je wat vertellen. Herinner je je dien avond in Changey, onder de oude pereboom, toen ik je de kerven in mijn polsen liet zien? Toen ik je vertelde van die kerel die ik neersloeg en uitkleedde? Ik zei je toch ook dat hij van adel was, niet? Weet je hoe hij heette? Saporta. -
- Hè? - zei Vladja langgerekt. Het suisde in zijn ooren, net als na een schot. De naam Saporta was als een klap op hem neergekomen.
De oude schold nu gesmoord, net of iemand haar met een doek de mond toehield. - Proletariaat, moordenaars - verstonden ze vaag.
- Begrijp je nu, waarom ik me wreken wou op dat adelijk hondsvot, waarvoor ik tien jaar lang vaatdoeken geslikt heb? Die me de kerven in mijn polsen heeft bezorgd, en de hoest in mijn lichaam, en roet in mijn ziel, en stank in mijn gedachten? Begrijp je nu, waarom ik een tien op mijn borst getatoeëerd heb, en een dolk daaronder? Begrijp je nu, waarom ik stikte in zijn olijvenpitten, en me kapotvloekte onder zijn druivenbak, en de brand in mijn voeten voelde op zijn grond? Ik hield het alleen uit omdat ik me wreken wilde. - Overmorgen zit je in de gevangenis, André - zei ik tegen mezelf, - geen zon meer, geen wijn, geen lucht in je longen, 's nachts geen sterren boven je hoofd, zooals nu, geen struiken met blaren die schudden in de wind en druiven die je dronken maken wanneer je ze kapotknalt tegen je gehemelte; niets dan vier
| |
| |
harde muren rond je heen, waartegen je je kop te pletter zou kunnen loopen wanneer je niet in ijzers zat. Maar gewroken heb je je! Ik zweer het je, Vladja, ditmaal zou ik niet gemist hebben. Wat is Henri, wat is Lucienne, vergeleken bij dat? Kleinigheden, iets waar je over je schouder naar kijkt, en naar spuugt, om dan door te loopen. Ik draaf Frankrijk door, om me te wreken over zoo'n bagatel en mijn groote wraak valt me in de schoot! Wraakzucht, dat teert aan iemand, Vladja. Een eeuwige dorst, en een eeuwige honger heb je ervan. Daarom heb ik rimpels, daarom heb ik een woest oog, waar bijna iedereen bang voor is. Ik ben goed van binnen, maar het kwaad vreet door mij heen, en zonder dat ik het wil straalt het van me af, en de menschen worden bang. Een wraak om tien jaar ellende, dat hou je niet tegen! Ik gaf je m'n mes, om geen overijlde daad te doen. Ik was ook zenuwachtig, en zou gemist hebben. Maar was het werkelijk de jonker uit Béthune geweest, die op inspectie kwam, hij zou de avondzon niet meer gezien hebben! -
- Zachtjes - fluisterde Vladja, - schreeuw niet zoo! -
André hief zich half op, en luisterde. - 't is waar, ze scheldt niet meer - bromde hij. - Waarom schreeuwt ze niet door? 't Is fijn om overstemd te worden, en hard te keer te kunnen gaan wanneer je opgekropt bent. Ik ben vol, vol; maar niet van wraak; vol vrede en geluk ben ik. Want het was de kerel uit Béthune niet; 't was een
| |
| |
fijne oude heer, stram en recht, een lust om naar te kijken. Ik heb nog nooit van de rust genoten als nu. Hoor je hoe de avond suist? Ik kan de hemel inkijken, zoo diep ik wil, en dat terwijl ik gedacht had, achter tralies te zullen liggen, in een dikke stiklucht. Jij weet niet, hoe heerlijk droog hooi is, waar je door heen kunt rollen zoover als je wilt. Dat weet alleen ik, want ik ben wakker geworden met m'n rug tegen de steenen waar 't water langsliep. Ha, een nachtvlinder! Laat hij tegen mijn gezicht vliegen! Ben je wel eens wakker geworden tusschen ratten? -
- Morgen begint het misschien weer - ging André voort. - Want wanneer er een oude Saporta is, dan moet er ook een jonge zijn. Ik ga iedereen uitvragen, o zoo voorzichtig. Ik moet. Tien jaar, dat laat zich niet terugdringen. Maar vanavond heb ik vrede. O God, ik zou wel met de sterren willen spelen! -
Hij stond op uit het hooi en rekte zijn handen naar de doorsternde lucht. - Jou en je kameraden - klonk de kijfstem weer, - de hersens inslaan moesten ze jullie! Een arme vrouw vastbinden! De gendarmes zullen jullie krijgen! Je wilt de waarheid niet hooren, hè? Ik schaam me, dat je mijn zoon bent. Ik heb je niet gewild trouwens! Verkracht heeft je vader me! -
- Zou je ze niet - bromde André. - Kom mee, we gaan verderop liggen. -
Ze kropen op handen en voeten door het donker tot waar het hooi ophield. Er was een doorgang,
| |
| |
en daarachter lagen de blokken geperst stroo.
- We maken een kamertje van de blokken - fluisterde André. - Laat je glijden. -
- Er ligt er al een. - fluisterde Vladja terug. 't Is de Haaientand, ik zie het aan zijn sik. Laten we aan de andere kant gaan liggen, er is een beetje wind, maar dat geeft niet. -
Terwijl ze een blok stroo uit elkaar haalden om een zacht bed te krijgen verscheen ineens de sik van de Haaientand boven het stroomuurtje aan zijn hoofdeneind.
- Jullie moeten niet zoo gaan liggen - mummelde hij hartelijk. - Er komt een storm. Luister naar mij. Morgen voor vijven begint het, en wanneer jullie slapen ben je meteen kletsnat. Ik ken dat: ik ben op zee geweest. Luister naar een oud man. Wees niet eigenwijs. Ik was 't ook, in mijn jeugd. Jullie zullen alleen maar natregenen, maar ik verloor er een schip mee, een mooie kotter. Goeie nacht. -
De Haaientand verdween. Ze hoorden hem behagelijk in het stroo rondschurken. Vladja keek ongeloovig naar de heldere sterren. - Ik geloof dat hij gelijk heeft - zei André peinzend, - hij heeft oogen die in de verte kijken, over de heuvels heen om zoo te zeggen, en dat hebben alleen zeelui en menschen uit de bergen. Twee blokken in de lengte, en 't is gedaan. Wat een fijne slaapkamer! Stroo, geen steen. -
Hij draaide zich om, zuchtte vol geluk en sliep in.
| |
| |
Ze werden wakker door een windstoot, die hen nattig in het gezicht sloeg, maar dat waren enkel de voordruppels van de bui. De slaap brandde nog in hun ooghoeken en ze knipperden tegen het licht in. Achter het strooblok hoorden ze de Haaientand zich overeindwoelen. - Reven! - klonk zijn mummelende stem. - En jasjes dicht, jongens! Daar heb je de bui! -
En het was zoo. Razende slierten regen trokken boven het bed van de Durance op het geel van de zon los, en verdronken het licht juist toen het over de heuvels heen ging stralen. Een groote donderslag gaf hun een harde klap op hun hersens. Ze waren geschrokken, want de bliksem hadden ze niet gezien omdat ze de verkeerde kant uitkeken. - Bakboord! - schreeuwde de Haaientand, - daar komt er weer een, jongens! Hij stond recht overeind op het stroo, met zijn hand in de hoogte, alsof hij een walvisch wou harpoeneeren. Hij mummelde door, maar ze verstonden niets, want de donder viel in groote harde bonken achter de bliksem neer, alsof er een muur met horten en stooten instortte. Het was alsof de bergen in groote vierkante blokken door de vlakte tuimelden, en telkens bonkend omsloegen. Vladja keek angstig naar de horizon, maar daar stonden ze, grauw en nat, onder een geel stuk hemel, doch de wolken slierten door, tot alles grijs was. De regen sprong in spetters terug van de drooge grond, en dat was fijn om te zien. Maar voor ze hun eerste cigaret
| |
| |
gerold en opgerookt hadden stonden overal plassen rond de eggen en balken die op de hof lagen, en boven in 't hooi zelfs was 't koud en rillerig. - Naar de kombuis! - gilde de oude. Ze zouden wel natte voeten krijgen, maar de heete koffie was ook ergens goed voor. Ze renden door de regenvlaag. Opeens bleef Vladja stilstaan. Hij zag Alice, die het kralengordijn van de keuken opzij sloeg. Ze keek mistroostig van haar kleine schoenen naar de groote plassen. Hij voelde zijn heele lichaam tintelen. Voor ze weg kon loopen was hij op haar toegerend en had haar opgepakt. Waarom zou hij niet met haar naar de hooiberg loopen? Maar haar groote zwarte oogen keken donker en ze fluisterde verschrikt: - Neen. Neen. Nu niet. - Hij tastte naar haar borst, maar ze drukte zijn hand met klem tegen haar zij, zoodat hij niet verder kon, wat hem erg speet. - Loop toch door! - drong ze aan. Nu merkte hij pas dat hij midden in een plas stond, en dat de regenspetters tegen zijn knieën kaatsten. Ook moest het gedonderd hebben, want ze hield ineens haar ooren dicht, zoodat haar vingers heelemaal verdwenen in haar wijd donker haar, waar de druppels langzaam doorheen liepen. Maar het bloed sloeg zoo in zijn slapen, dat het leek alsof het onweer in zijn hersens zat. Op de drempel liet hij haar netjes zakken, zoodat ze met allebei haar witte schoenen op het droge stond. - Dank je - zei Alice zachtjes. - Ik bedank jou! - zei hij opgetogen. Meteen draaide
| |
| |
hij zich bruusk om, en ging een cigaret rollen, want Jacques de wijnboer stond in de deuropening van de keuken en blies op zijn schorre trompet om de arbeiders van de boerderij aan 't ontbijt te roepen.
Werken konden ze natuurlijk niet. De vallei was pikdonker van de regen en de wijngaard een slibveld waar je tot je enkels inzakte. Daarom bleef iedereen lang aan tafel zitten. Vladja was verrukt dat hij zoo lang dicht bij Alice kon blijven; hij keek aldoor naar de keukendeur, en had niet in de gaten hoe Bebert achter zijn breede rug stiekum een flesch vol wijn schonk en onder de tafel moffelde. Maar André haalde de flesch kalm te voorschijn, nam er een groote slok uit en zei: - Op je gezondheid, kameraad! Hoe staat het met de liefde? Onder de dekens mag je doen wat je wil, maar onder de tafel wordt hier niet gebotteld, begrepen? Wanneer je een flesch aan de patroon vraagt... -
Vladja greep te laat. Bebert had het mes voorzichtig in zijn zak opengeknipt en Vladja's hand glipte weg op Bebert's pols. Het mes ging blinkend door het halfdonker. Andrea gilde en liet een halve tomaat uit haar mond vallen, die rood op de tafel vlekte. De Haaientand bracht de waggelende flesch in veiligheid. André's vuist stond klem rond Bebert's pols. Allebei de handen verdwenen in zijn jas. - Loslaten! - siste hij, - je krijgt 't mes terug, de baas! - Meteen duwde hij Bébert hard op de bank,
| |
| |
knoopte zijn jas dicht en sneed een stuk brood af. Bébert zat hijgend naast hem, met dichte oogen. Monsieur Jacques verdween, na een paar maal: - Rustig! rustig! - gemompeld te hebben. Hij hield niet van vechtpartijen. Opeens begon Manon met de schippersbaard donker te lachen. Ze volgden allemaal haar uitgestrekte hand. - Je broek, jongeling, je broek! - baste ze weer... Bébert's bovendij was bloot, een driehoekige flard uit het gestreepte goed hing er slordig naast. Bébert werd rood. - Krijg geen tomatenhoofd, jongeling! - baste Manon weer, - ik haal een draad en een naald voor je, - 't is gemakkelijk te maken hoor! geen kans dat ik je boven- aan je onderbroek vaststik! - Op alle banken wipten ze op en neer van het lachen en Bébert schoof nijdig de slaapbarak in. André liep fluitend naar buiten en Vladja ging hem schoorvoetend achterna, want Alice kwam net de vuile borden afruimen. Het regende nu niet, maar in de groote plassen stond de lucht strak en grijs. André schoor voorzichtig een paar haartjes van zijn arm met Bébert's mes. - Ik wil niemand onnoodig in 't gevang helpen - bromde hij, - maar het mes van die jongen leek te veel op het mijne. Je kunt nooit weten. We zijn allebie woestelingen, maar hij is er een dief bij. Geef me je mes, Vladja, ik snijd mijn letters erin. -
Toen Bébert weer te voorschijn kwam, met een nauwelijks zichtbare V van licht garen op zijn donkere broek, gooide André hem het mes met
| |
| |
een zwaai in de hand. - Asjeblieft, kameraad - zei hij hartelijk, - volgende maal beter!
's Middags vroeg Jules, wie er werken wou. Pepe en Andrea wilden, en de Bulgaren, en Victor en Michael en Cyprien en de Haaientand en nog een heeleboel meer. De hemel was nog steeds grijs en het was doodstil op de hof. Henri zat in zijn wit trikot. - Ik heb de zon van buiten niet noodig - zei hij door zijn driekante neus, - binnen in je hart, daar moet het zitten! De Afrikaansche zon, kameraad! Hier is het nog maar een ijsschots vergeleken bij Algiers. Heel Afrika brandt in mijn borst. Maar dat komt ook omdat ik gelukkig ben. - Hij sloeg zijn vrije arm rond Manon, en ze wreef haar half schippersbaardje rasperig over zijn bloote schouder.
- Jij hebt een fijne hand van polsomdraaien, André - ging Henri voort. - Van messteken gesproken, daar weet ik van mee te praten, nietwaar, Manon? Toen ik nog soldaat was, in Marokko... Drie van die Arabieren hebben er aan moeten gelooven. En later ik ook bijna. Nietwaar Manon? -
- Schuif je trikotje nog maar een eindje opzij, jongen - zei ze hartelijk. - Schamen doe ik me er niet voor. - Henri trok met een ruk zijn baadje uit. Weer keek Vladja in stomme verbazing naar Anna, Adèle en Madeleine, met haar slang, haar zonnebloem en haar anker. - Nu moet je naar het anker kijken - zei Manon
| |
| |
trotsch, - daar zit de jaap die ik hem gaf. - Waarachtig, het roode lidteeken was er. André mompelde goedkeurend. - Ik ben maar amateur in die dingen, zei hij, terwijl hij Manon vragend aankeek, - maar een goeie vaste hand heb je. Hoe kwam je er bij? -
Manon lachte en wees op Henri, die zijn keel schraapte en een groote slok wijn nam. - Je moet dan weten, dat ik niet altijd een brave jongen geweest ben - begon hij met zijn goedige neusstem, - en ook had ik indertijd veel gevoel voor kunst. - Hij stroopte snel zijn trikotje weer aan, omdat hij toch kippevel kreeg van de rillerige regenlucht. - Anna en Adèle, daar hoefde Manon zich niets van aan te trekken, want dat was voor haar tijd. Anna met de krullen dat was Parijs, en Adèle met de zonnebloem, dat was een dolle zomer in Algiers aan de haven. Maar nu 't verhaal. Op een goeie dag, terwijl ik naar Marseille terugwandel, raak ik in de buurt van Perpignan in een vechtpartij. Tegen een klap met een hamer op je achterhoofd kan je met je vuisten van voren niet op, waar of niet? Kort en goed, ze sloegen me lens en lieten me liggen. 's Morgens vroeg kwam Manon voorbij, volgens haar zeggen althans, want ik heb er niets van gemerkt. Manon is een halve Zigeunerin, maar werken wil ze ook, dat heeft ze van haar vader, die een doodgewone bruingebrande blanke was. Ik vertel je dat erbij, omdat ik je duidelijk wil laten voelen, dat ze echt op me verliefd werd, op
| |
| |
't oogenblik zelf dat ze me zag, ondanks alles wat er aan me te redderen viel, want m'n kleeren lagen aan flarden, en wanneer een vrouw dadelijk moet beginnen met te stoppen en te verstellen, dan zijn er heel wat die gewoon doorloopen. Maar Manon, hemeltje neen! Nu moet ik er nog bijvertellen, dat ik altijd een mooie slaap over me gehad heb. Wanneer ik de alledagszorgen vergeet en mijn oogen naar binnen rol, en ze netjes met mijn wimpers toedek, dan krijgt mijn gezicht dadelijk iets onbezorgd en nobels. Ja, ja, lach jij maar. Vladja, ik hoef geen groote oogen op te zetten om een meisje te veroveren. Ik doe dat slapend. Kort en goed, toen ik bijkwam lag ik in 't hospitaal van de eene of andere orde en Manon zat naast mijn bed. Toen de goeie God haar gemaakt heeft, heeft hij een engel en een leelijk beest in elkaar gestampt, net zooals bij ons allemaal. Bij haar is de engel van binnen komen zitten en het beest aan den buitenkant. Bij Anna en Adèle was dat net andersom, maar daar trouw je ook niet mee, die tellen enkel voor slaappartijtjes. Maar met Manon, daar trouw je wel mee. Twaalf jaar, nietwaar schat? -
Ze keken elkaar in de oogen, en Vladja voelde zich vreemd gelukkig worden.
- Nu was Manon een ferm wijf en niet jaloersch zooals de meeste - ging Henri door. - Maar een ding moest ik haar toch beloven: dat ik geen nieuwe vrouwen op mijn borst of mijn buik zou laten tatoeëeren. Zooiets is te begrijpen,
| |
| |
nietwaar? Mag ik verder vertellen, Manon? - Ze leunde tegen hem aan, en liefkoosde zijn hals. - Warm krijg ik het - zei hij, - ik stik met die kleeren aan. Je heele leven van avontuur achter elkaar, in éen verhaal, dat is een vuurtje dat je roostert, man! - Hij trok het tricot weer over zijn hoofd en nam een groote slok. - Doe niet gek, Manon - zei hij rustig. Maar Manon kuste, kuste hem onbedaarlijk, kuste de krullen van Anna, de blauwe buik van Adèle, waar de zonnebloem zat en ook het roode lidteeken in het blauwe anker. Ze keek André met vochtige oogen aan. - Ik ben niet jaloersch meer - zei ze barsch. - 't Is fijn om zoo'n man te hebben, diep in de veertig en net een jongen. Twaalf jaar! En nog zijn we gelukkig! -
- Stil nu Manon - zei Henri, terwijl hij over haar glimmend zwart haar streek. - Ik zou jullie niet de rest vertellen, wanneer ik het niet doen kon, alsof het iemand anders z'n avontuur was. We zijn nu zoo gelukkig dat het niets meer met ons te maken heeft. Ik heb je al verteld dat ik veel zin voor het schoone heb meegekregen. Ik heb dat van moeders kant. Die teekende en zong zoo mooi, dat je er stil van werd. Nu is 't mooiste in de heele schepping voor een man nu eenmaal een vrouw. Een groote slanke blonde vrouw, dat is beslist iets waar ik niet tegen kan. Wanneer ik er zoo eentje tegenkom, als Manon naast me loopt, dan draai ik me enkel om en zeg: - Tut, tut, dat zou een fijne wezen! -
| |
| |
Wanneer je die drift in je hebt lust je die dikke vrouwen die je in elke haven goedkoop krijgen kunt heelemaal niet. En Madeleine had een buiging in haar rug waar ik dol van werd. 't Was op de Cour Belsunce, in Marseille, dat ik haar zag. Ik begrijp nog niet, dat de wagenwielen er niet van stilstonden wanneer ze voorbijkwam. 't Was een vrouw om op fluweelen kussens in een boot met vuurroode vlaggen te zetten en de Vieux Port rond te varen en haar tot Koningin van de Middellandsche Zee uit te roepen. Het is in 't leven dikwijls of de duivel met je speelt: wanneer de groote verzoeking komt, ben je altijd alleen. Man on was bij haar moeder in de buurt van Orange, en ik verdiende net dik als bootwerker in de haven. Zakken van tachtig Kilo zet ik alleen op m'n schouder, maar toen ik voor 't eerst in haar armen lag, beefde ik zoo van top tot teen, dat ik er zeker een kwartier heelemaal machteloos van was, en mijn hart gaf zulke slagen tegen haar borst dat ze er bang van werd. Ai, ai! wanneer ik nog aan haar dijen denk! Toen deed ik een dom ding: ik was zoo bezeten, dat ik van Manon weg wou en eeuwig bij Madeleine blijven. Ik zwoer het, maar Madeleine zette alleen maar groote oogen op. Dienzelfden avond, want ik zag haar alleen 's middags, liep ik naar den tatoeëerder en toen ik me den volgenden middag uitkleedde, gaf ze een gil. Op m'n borst stond haar sprekend portret, ten voeten uit, met 't anker erbij, en haar naam. - 't Is een symbool - legde ik haar
| |
| |
uit, - jij Madeleine, bent 't zwervende schip, en nu kom je bij mij voor anker. - Hoe kon ik weten, dat ze allang een goeie landingsplaats gevonden had? Ze begon te snikken, dat haar heerlijke rug er van op en neer schokte, en barstte weenend los in een bekentenis. Ze werd onderhouden door een rijke oude heer, en daar wou ze niet van af. Dienzelfden avond liep ik over den weg met m'n zak en m'n knuppel, en ranselde op alle boomen los. Den volgenden dag merkte ik dat ik in de Camargue liep inplaats van naar 't Noorden, naar Orange, zooals ik gewild had. Als je eenmaal dwaalt blijf je dwalen. Trouwens, ik was bang voor de goede weg, want Manon is een dapper wijf. Vier dagen later kwam ik thuis. Het was snikheet, maar ik dorst me niet uit te kleeden; ik lag naast Manon in bed met een blauwe schipperstrui aan, en zweete groote stralen, want 't was midden in Juni. Om 't waarschijnlijk te maken dat ik 't koud had hoestte ik zoo hartbrekend dat ik er zelf medelijden mee kreeg, maar ook pijn in mijn keel. Maar 's nachts toen ik sliep, hoestte ik niet. Ik praatte, en ik zei minstens evenveel keer Madeleine als ik overdag gekucht had. Zoo kwam Manon er achter. Ze huilde niet, ze klaagde niet, maar ze wachtte tot ik wakker werd, laat in den morgen, en zei toen: - Lafaard! Dat je een vrouwenlooper bent kan ik je nog vergeven; je hebt je belofte gebroken, maar dat kan je nog gedaan hebben toen je dronken was; maar dat je me bedriegen wilt, dat
| |
| |
je te laf bent om op te biechten, dat je bij levenden lijve naast me ligt te kuchen met je blauwe trui aan, alsof je daar dat anker en dat magere meisje mee weg kuntkrijgen, dat vergeef ik je niet. - Ik was te verbijsterd om een woord uit te brengen, en toen ik weer wakker werd zat ze naast m'n bed, en was ik weer in 't verband, en Madeleine d'r haren, en haar rug en haar dijen, waren niet blauw meer, maar echt bloedrood, en dat deed me toch heimelijk een beetje plezier. Maar ook was ik trotsch op Manon, want de kerf ging recht over 't hart van Madeleine, tenminste wanneer ze er een heeft, en dat weet je nooit bij zulke ellendig mooie vrouwen. Manon heeft een goeie hand om van haar mededingsters af te komen! -
En sinds dien tijd zijn we zoo gelukkig, al hebben we geen kinderen, dat we er soms geen raad mee weten. Veertig jaar oud heb ik moeten worden om te ontdekken dat de engel beter van binnen kan zitten dan van buiten, maar nu weet ik 't ook voorgoed. Twee maal heeft ze me 't leven gered en opgepast, dat is toch zeker meer dan de meeste vrouwen kunnen zeggen, nietwaar Manon? -
Manon zei niets. Ze leunde haar hoofd tegen zijn breede borst en hield haar oogen dicht. - Ja, ja - zei André peinzend, Hij stond op om naar de lucht te gaan kijken. Vladja liep naar de andere deur. Misschien was Alice in de keuken. Maar de keuken was leeg. Toen hij zich omdraaide zag hij hoe Manon Henri's trikot omhooggeschoven had en hartstochtelijk het anker kuste.
|
|